ECLI:NL:GHAMS:2025:2275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
200.350.602/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Enquêteverzoek en verzoek tot onmiddellijke voorzieningen in geschil tussen aandeelhouders van familiebedrijf

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2025 een beschikking gegeven naar aanleiding van een enquêteverzoek en verzoek tot onmiddellijke voorzieningen van aandeelhouder 1 tegen aandeelhouder 2 en vennootschap C. De zaak draait om een conflict tussen de broers [broer 1] en [broer 2], die samen een familiebedrijf runnen, dat in 1972 is opgericht. De broers hebben al jaren een verstoorde relatie, wat leidt tot een onwerkbare situatie binnen de vennootschappen. Aandeelhouder 1 heeft verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen, alsook om onmiddellijke voorzieningen, waaronder de schorsing van aandeelhouder 2 als bestuurder. Aandeelhouder 2 heeft verweer gevoerd en betwist dat er gegronde redenen zijn voor het verzoek. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de vennootschappen. De verstoorde verhouding tussen de broers heeft een negatieve impact op de bedrijfsvoering, wat aanleiding geeft tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen. Tevens is besloten om een derde als bestuurder te benoemen met beslissende stem om de onwerkbare situatie te verhelpen. In het uitstotingsverzoek heeft aandeelhouder 1 verzocht om de aandelen van aandeelhouder 2 over te dragen, wat is toegewezen. De Ondernemingskamer heeft een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen te bepalen en de kosten van het onderzoek zijn voor rekening van vennootschap A.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.350.602/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 7 augustus 2025
inzake het enquêteverzoek en het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 1],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. R.Q. Potteren
C.R.B. Jonker, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap A],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap B],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap C],
allen gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 2],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. M.M. Artsen
mr. F.A.L. Canovai, beiden kantoorhoudende te Den Haag,
inzake het verzoek tot uitstoting van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 1],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. R.Q. Potteren
C.R.B. Jonker,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 2],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. M.M. Artsen
mr. F.A.L. Canovai,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap A],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap B],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap C],
allen gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
niet verschenen.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • [aandeelhouder 1] als [aandeelhouder 1] ;
  • [broer 1] als [broer 1] en gezamenlijk met [aandeelhouder 1] als [broer 1 c.s.] ;
  • [aandeelhouder 2] als [aandeelhouder 2] ;
  • [broer 2] als [broer 2] en gezamenlijk met [aandeelhouder 2] als [broer 2 c.s.] ;
  • [vennootschap A] als [vennootschap A] ;
  • [vennootschap B] als [vennootschap B] ;
  • [vennootschap C] als [vennootschap C] ;
  • [vennootschap A] , [vennootschap B] en [vennootschap C] gezamenlijk als de Vennootschappen of [de vennootschappen] .

1.Het verloop van het geding

1.1
[aandeelhouder 1] heeft bij (gecombineerd) verzoekschrift van 3 februari 2025 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [de vennootschappen] over de periode vanaf 1 januari 2020;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. [aandeelhouder 2] te schorsen als bestuurder van [vennootschap A] , althans een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [vennootschap A] ;
b. de door [aandeelhouder 2] gehouden aandelen in [vennootschap A] ten titel van beheer
over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
c. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. te bevelen dat alle 450 door [aandeelhouder 2] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van [vennootschap A] worden overgedragen aan [aandeelhouder 1] , tegen een koopprijs van € 2.000.000, althans tegen een door de Ondernemingskamer te bepalen prijs, met benoeming van een deskundige die over de prijs van de aandelen een schriftelijk bericht uitbrengt;
4. [vennootschap A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
[aandeelhouder 2] heeft bij verweerschrift van 11 juni 2025 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [aandeelhouder 1] af te wijzen en [aandeelhouder 1] te veroordelen in de kosten van de procedure. Voor zover het enquêteverzoek wordt toegewezen, heeft [aandeelhouder 2] de Ondernemingskamer verzocht, primair, [aandeelhouder 1] en [broer 1] te schorsen als bestuurder van respectievelijk [vennootschap A] en [vennootschap C] en de door [aandeelhouder 1] gehouden aandelen in [vennootschap A] over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder. Subsidiair heeft [aandeelhouder 2] verzocht een commissaris te benoemen bij [vennootschap A] .
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 26 juni 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over de broers [broer 1] en [broer 2] en hun samenwerking in het familiebedrijf, [de vennootschappen] , dat in 1972 door hun vader is opgericht. Sinds de overname van [de vennootschappen] door de broers in 2000 is de onderneming uitgegroeid van een autosloperij naar een autodemontagebedrijf dat zich richt op de circulaire economie. [de vennootschappen] heeft circa 35 werknemers in dienst. Aan het hoofd van de groep staat [vennootschap A] . [broer 1] en [broer 2] vormen – via hun persoonlijke holdingvennootschappen – het bestuur van [vennootschap A] en houden ieder (indirect) de helft van de aandelen in [vennootschap A] . De verhoudingen tussen de broers zijn al jaren ernstig verstoord. De broers wijzen elkaar aan waar het gaat om de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is. [broer 1] is van mening dat de positie van [broer 2] , als aandeelhouder en als bestuurder, niet langer houdbaar is. Volgens [broer 1] dwarsboomt [broer 2] noodzakelijke besluitvorming en is zijn handelen schadelijk voor [de vennootschappen] . [broer 2] is van mening dat de onwerkbare situatie die is ontstaan hoofdzakelijk te wijten is aan [broer 1] en dat [broer 1] degene is die de continuïteit van [de vennootschappen] in gevaar brengt.
2.2
[vennootschap A] is op 30 november 2006 opgericht. [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] houden ieder 50% van de aandelen in [vennootschap A] en zijn beiden als bestuurder zelfstandig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
2.3
[vennootschap A] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [vennootschap B] . [vennootschap C] is een dochtervennootschap van [vennootschap B] . [broer 1] , [broer 2] en [vennootschap B] vormen het bestuur van [vennootschap C] en zijn allen zelfstandig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
2.4
In 2020 zijn de broers onder begeleiding van een mediator, [de mediator] , in overleg getreden om te onderzoeken of het mogelijk is hun samenwerking te verbeteren. De broers hebben in dat kader afspraken gemaakt ten aanzien van de taakverdeling binnen [de vennootschappen] .
2.5
Begin 2024 hebben drie bestuursvergaderingen plaatsgevonden in het bijzijn van [de mediator] . In de bestuursvergadering van 4 april 2024 hebben de broers besloten hun samenwerking te beëindigen en te onderzoeken op welke wijze tot een ontvlechting kan worden gekomen.
2.6
Op 8 mei 2024 hebben [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [vennootschap C] een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken zijn vastgelegd om tot een zakelijke ontvlechting te komen (hierna: de procesovereenkomst). De procesovereenkomst houdt onder meer het volgende in:

(…)
1.
Partijen gaan in onderling overleg na of zij kunnen komen tot separate procesafspraken om het te kunnen kopen en verkopen aan elkaar. Indien Partijen niet vóór 15 juni 2024 komen tot deze separate procesafspraken er automatisch overgegaan zal worden tot de situatie zoals opgenomen in artikel 2 en verder.
2.
Partijen gaan gezamenlijk over tot verkoop van de vennootschap c.q. tot verkoop van[ [vennootschap A] - OK]
en haar deelnemingen. Zij zullen daarbij gezamenlijk één of meerdere dienstverleners kiezen die hen zal assisteren bij de verkoop van de onderneming(en).
3.
Indien er een bieding komt op[ [vennootschap A] -OK]
(dus inclusief de deelneming[ [vennootschap C] - OK]
en de onroerende zaken) van EUR 7 miljoen of meer en[ [aandeelhouder 2] - OK]
of[ [aandeelhouder 1] - OK]
zegt in te kunnen stemmen met het bod dan zal[ [aandeelhouder 2] – OK]
respectievelijk[ [aandeelhouder 1] - OK]
dat niet tegen zullen houden. Het bedrag van EUR 7 miljoen mag niet worden verminderd door het alsnog moeten betalen van de schuld aan de Rabobank.
4.
Indien er een bieding komt op[ [vennootschap C] - OK]
van EUR 3 miljoen of meer (rekening houdende met een gecorrigeerde marktconforme huur van de twee panden) en[ [aandeelhouder 2] - OK]
of[ [aandeelhouder 1] -OK]
zegt in te kunnen stemmen met het bod dan zal[ [aandeelhouder 2] - OK]
respectievelijk[ [aandeelhouder 1] - OK]
dat niet tegen zullen houden.
5.
Voor elk besluit geldt een maximale beslistermijn van 15 kalenderdagen, waarbij de termijn start bij het informeren van de ander op een schriftelijke wijze. Een e-mail is een vorm van schriftelijke wijze.
6.
Alle kosten die voortvloeien uit deze overeenkomst zijn voor rekening van de vennootschap.
7.
De geldigheid van deze overeenkomst duurt tot 31 december 2025. (…)
2.7
Op 23 mei 2024 heeft [de mediator] een eindverslag gedeeld met de broers, waarin hij zijn visie geeft op de situatie. Het eindverslag vermeldt onder meer dat “
er in de basis geen vertrouwen meer is tussen de twee broers in het bedrijf” en dat “
er inmiddels een dusdanige andere kijk op het besturen van het bedrijf[is]
, dat dit niet meer gaat en dat er ook geen ruimte meer is om samen, onder de huidige omstandigheden, een bedrijf te runnen”.
2.8
In de zomer van 2024 heeft [de vennootschappen] – daarbij vertegenwoordigd door [broer 1] – ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Den Haag. Met het winnen van de aanbesteding heeft [de vennootschappen] per 1 januari 2025 het exclusieve recht verkregen om in de gemeente Den Haag wielklemmen te plaatsen, voertuigen weg te slepen en op te slaan en eventueel circulair te demonteren.
2.9
Bij e-mail van 4 september 2024 heeft [de adviseur van broer 2] , de adviseur van [broer 2] , de accountant van [de vennootschappen] laten weten dat [broer 2] de accountant later die dag zou verzoeken om alle mutaties tussen de rapportage van mei en de concept jaarrekening over 2023 inzichtelijk te maken. Verder schrijft [de adviseur van broer 2] : “
Beroepsregels verplichten u om de bestuurder, uw cliënt, inzicht te geven in alle cijfers. Mocht u daar anders naar kijken dan zullen wij te raden gaan bij de accountantskamer. Ik vertrouw op uw professionele houding.
2.1
Op dezelfde dag heeft de accountant, naar aanleiding van de e-mail van [de adviseur van broer 2] , [broer 1] en [broer 2] het volgende geschreven: “
Deze e-mail is schokkend. Ik ga dit doorgeven aan onze compliance officer en wij zullen vanuit ons kantoor direct alle werkzaamheden opschorten na dit dreigement. Ik dacht dat onze relatie heel anders was, maar daar heb ik me blijkbaar in vergist.” Bij e-mail van later die dag heeft de accountant de broers uitgenodigd voor een gesprek om de ontstane situatie te bespreken. [broer 2] heeft bij e-mail van 5 september 2024 de accountant bericht dat hij het betreurt hoe de communicatie is verlopen, dat zijn adviseur zonder voorafgaand overleg heeft gehandeld en dat het niet bedoeld is als weerspiegeling van een gebrek aan integriteit.
2.11
Bij e-mail van 10 september 2024 heeft Rabobank [de vennootschappen] bericht dat de jaarrekeningen over 2023 op grond van de bestaande financieringsovereenkomst moeten worden aangeleverd en dat Rabobank heeft geconstateerd dat deze afspraken niet worden nagekomen en daarover in gesprek wil. Op 11 september 2024 heeft [broer 1] de e-mail van Rabobank doorgestuurd naar [broer 2] en het volgende geschreven:

Zie hieronder de mail van de Rabobank waarin ze ons aanspreken op het niet nakomen van onze afspraken. Ik heb je al meerdere keren aangegeven dat er haast is geboden met het goedkeuren van de jaarrekeningen. [de accountant][de accountant van [de vennootschappen] - OK]
heeft meerdere voorstellen gedaan om op een eerder moment de jaarrekening online door te nemen. Jij wilde een fysieke afspraak en deze staat nu op 18 september. In de tussentijd zal ik weer de Rabobank moeten bellen om begrip proberen te kweken.
Dit[is]
precies weer zo’n voorbeeld dat je ons en het bedrijf in de problemen brengt met je lakse houding omdat jij blijkbaar de noodzaak er niet van inziet. Als jij het verschil niet begrijpt tussen een kolommenbalans en een jaarrekening moet jij je er misschien ook niet meer mee bezig houden en dit aan een ander overlaten.
Weer bedankt!
2.12
Op 10 oktober 2024 zijn de broers, na eerdere gestrande pogingen, in overleg getreden over een verkoop van de aandelen aan elkaar, dan wel aan een derde. Dit overleg heeft geresulteerd in het opstellen van een concept-vaststellingsovereenkomst, waarvan de laatste versie is gedateerd op 19 maart 2025.
2.13
Bij e-mail van 1 november 2024 heeft [broer 2] aan [broer 1] bericht dat de hoeveelheid door de zoon van [broer 1] ( [de zoon van broer 1] ) in oktober gewerkte uren hem buitensporig veel lijkt, dat hierover vooraf gecommuniceerd had moet worden en dat deze uren niet in rekening kunnen worden gebracht bij [de vennootschappen] , maar op de aanbesteding of de opdracht van de gemeente moeten worden geboekt. In reactie op de e-mail heeft [broer 1] op 19 november 2024 aan [broer 2] laten weten dat de door [de zoon van broer 1] ingediende uren, 350 uur, zijn opgebouwd uit “
daadwerkelijke gewerkte uren, overuren en een verrekening van het niet toepassen van de CAO met betrekking tot de overuren en weekendtarieven.” Verder heeft [broer 1] geschreven dat het treurig is om te zien dat [broer 2] zijn persoonlijke belangen laat meewegen in zakelijke beslissingen en [de zoon van broer 1] daarmee bewust probeert te benadelen.
2.14
Bij e-mail van 24 november 2025 heeft [broer 2] (onder meer) het volgende geschreven:

Ik heb je e-mail met verbazing gelezen. Je geeft geen antwoord op mijn vraag waar [de zoon van broer 1] zijn uren aan heeft besteed. Dit lijkt mij een logische vraag, zeker gezien de omvang van de opgegeven overuren. Aangezien jij zelf aangeeft naast hem te hebben gezeten, ga ik ervan uit dat jij kunt verklaren waaraan deze overuren precies zijn besteed.
Ik ga ervan uit dat alle door [de zoon van broer 1] gemaakte uren volledig zijn besteed aan werkzaamheden rondom de uitvoering van de tender. Ik heb in elk geval in deze periode niet gehoord of gemerkt dat hij werkzaamheden voor [de vennootschappen] heeft verricht. (…)
2.15
Bij e-mail van 27 november 2024 heeft [broer 1] aan [broer 2] (onder meer) het volgende geschreven:

Het geschil wat tussen ons speelt en waar we, as we speak, een totaaloplossing voor proberen te vinden, kan en mag geen reden zijn om specifieke personeelsleden – en daarmee de onderneming als geheel – te benadelen.
(…)
Geen enkel personeelslid binnen [de vennootschappen] wordt door jou gevraagd om zijn of haar uren te verantwoorden. Jij hebt je hier ook nog nooit eerder mee bezig gehouden. Door dit nu wel te doen met betrekking tot de uren van [de zoon van broer 1] , laat opnieuw zien dat het belang van de vennootschap voor jou niet doorslaggevend is. (…)
2.16
Bij e-mail van 28 november 2024 heeft [broer 2] aan [broer 1] (onder meer) het volgende geschreven:

Dank voor je bevestiging dat de uren aan de tender zijn besteed. Ik zal, zoals eerder aangegeven, overgaan tot betaling van deze uren. Let wel; deze worden wat mij betreft bij de carve-out meegenomen en verrekend. Het zijn immers uren besteed aan de tender.
(…)
Wat betreft je opmerkingen over mijn rol bij bepaalde handelingen, blijf ik bij mijn eerdere reactie hierover. Ik zie geen toegevoegde waarde in verdere discussie hierover, aangezien we hier duidelijk een verschillende kijk op hebben. Wij bevinden ons dan ook niet voor niets in een ontvlechting, wij hebben beiden een andere kijk op hoe alles is verlopen in het verleden en tot op heden nog verloopt. Ik stel voor dat we ons nu vooral richten op de zaken die voor ons beiden van belang zijn om verder af te handelen en stel het op prijs als je in het vervolg je denigrerende toon achterwege laat.
2.17
In november 2024 hebben [broer 1] en [broer 2] met de accountant van [de vennootschappen] gecorrespondeerd over de wijze waarop de voorraad is gewaardeerd in de jaarrekening over 2023. Bij e-mail van 29 november 2024 heeft de accountant de vragen van [broer 2] en [broer 1] beantwoord. De accountant heeft in zijn e-mail het volgende over de verhoudingen tussen de broers geschreven: “
Het zakelijk conflict wat jullie hebben is nog steeds erg betreurenswaardig en zie ik met lede ogen vanaf de zijlijn aan. Bewust zal ik mij zoals afgesproken ook in het geheel niet mengen.
2.18
Begin 2025 hebben partijen onder begeleiding van een mediator nogmaals geprobeerd om in onderling overleg tot een oplossing te komen.
2.19
Op 12 maart 2025 heeft de (toenmalige) operationeel manager van [de vennootschappen] , [manager] , de broers medegedeeld dat hij per 1 mei 2025 ontslag neemt. In een brief van 13 maart 2025 heeft de operationeel manager zijn vertrek (nader) toegelicht:
“Zoals besproken op 12 maart, neem ik per 1 mei 2025 ontslag bij [de vennootschappen] [vennootschap C] . Ik heb in ons gesprek het conflict tussen jullie beiden en de hierdoor ontstane moeilijk werkbare situatie voor mij persoonlijk als voornaamste reden aangegeven. Jullie hebben mij beiden gevraagd om dit nader te onderbouwen. Naar mijn mening zijn jullie beiden zoekende naar aanleiding/redenen voor “dossieropbouw” naar de ander toe. Ik voel mij niet geroepen om jullie hierin te faciliteren. Wat ik wel zal doen in deze brief is mijn persoonlijke ervaring en mening geven over een aantal zaken die aan mijn vertrek hebben bijgedragen.
Allereerst, en het allerbelangrijkste, is dat ik van mening ben dat de organisatie wordt gegijzeld door dit conflict. Er zijn geen vruchtbare gesprekken meer mogelijk over de toekomst van het bedrijf en ook minder grote beslissingen kunnen niet of zeer moeizaam genomen worden. Het bouwen aan structuur is hierdoor vrijwel niet mogelijk. [de vennootschappen] is een mooi bedrijf en er liggen veel kansen voor de toekomst. Jullie hebben beiden een enorme passie voor het bedrijf, maar jullie ideeën over de toekomst lopen behoorlijk ver uiteen. Een toekomst waarin jullie samen binnen het bedrijf blijven lijkt niet meer mogelijk, maar een definitieve oplossing laat nog steeds op zich wachten. Hierdoor staat het bedrijf stil en door stilstand lijdt het bedrijf schade.
Door het conflict komt er steeds meer onrust op de werkvloer. Dit wordt mede veroorzaakt
doordat collega’s worden geconfronteerd met emoties, uitspraken of tegenstrijdige instructies die de tegenstellingen tussen jullie naar boven brengen. (…)”
2.2
Op 19 maart 2025 heeft de advocaat van [broer 2 c.s.] een laatste voorstel voor een te sluiten vaststellingovereenkomst toegezonden aan de advocaat van [broer 1 c.s.] De concept-vaststellingsovereenkomst voorziet erin dat [aandeelhouder 2] de aandelen van [aandeelhouder 1] in [vennootschap A] zal overnemen voor € 2.000.000 (
equity value), waarbij de overeenkomst met de gemeente Den Haag ter zake van de aanbesteding – zo al mogelijk – aan [broer 1] zal worden toebedeeld. [broer 2] krijgt twaalf weken de tijd om te onderzoeken of hij daarvoor een financiering kan verkrijgen. Indien hij daar niet in slaagt zal [aandeelhouder 1] de mogelijkheid krijgen om [aandeelhouder 2] uit te kopen. [broer 1 c.s.] hebben deze concept-vaststellingsovereenkomst niet willen ondertekenen.
2.21
Op 1 april 2025 hebben [broer 2 c.s.] [broer 1 c.s.] in kort geding gedagvaard en (onder meer) nakoming gevorderd van de concept-vaststellingsovereenkomst, dan wel van de procesovereenkomst van 8 mei 2024. Daarnaast hebben [broer 2 c.s.] gevorderd dat [aandeelhouder 1] en [broer 1] worden geschorst als bestuurder van respectievelijk [vennootschap A] en [vennootschap C] .
2.22
In mei 2025 heeft [broer 2] een administratief medewerkster van [de vennootschappen] gevraagd de kosten van de aanbesteding separaat te administreren. Op 26 mei 2025 heeft [broer 1] hierover het volgende aan de desbetreffende medewerkster geschreven:

Om de situatie duidelijk te krijgen heb ik ons gesprek hieronder kort samengevat.
[broer 2] heeft aan jou gevraagd dit overzicht op te stellen en bij te houden en daarnaast heeft hij aangegeven dat dit overzicht niet met mij gedeeld mocht worden. Hiervoor heb je deze gegevens opgeslagen op jouw bureaublad in plaats van op de G-schijf. Het opslaan op de G-schijf is de normale gang van zaken.
Zoals je hebt aangegeven heb je dit gedaan omdat [broer 2] ook jouw werkgever is maar je hebt aan hem ook aangegeven dit lastig te vinden richting mij. Jij wil graag eerlijk en transparant zijn naar [broer 2] en mij zonder te betrokken worden in ons conflict. [broer 2] bleef bij zijn standpunt. (…)
2.23
Bij e-mail van 26 mei 2025 heeft de administratief medewerkster van [de vennootschappen] het volgende aan [broer 1] geschreven:

Wat je al aangeeft ik heb dit niet op eigen initiatief gedaan en in opdracht van. Wat ik al eerder aangaf eigenlijk aan jullie allebei dat jullie allebei mijn werkgevers zijn en dat dit conflict niet alleen voor mij maar voor meerdere collega’s lastig is. We hopen allemaal dat er gauw een oplossing komt. (…)
2.24
Bij e-mail van 16 juni 2025 heeft [broer 1] met betrekking tot de verkoop van loodaccu’s het volgende aan [broer 2] geschreven:

Tot mijn verbazing en irritatie werden er afgelopen vrijdag 12 bakken met loodaccu’s opgehaald die jij, zonder mijn weten, hebt verkocht aan Peperzeel. Je hebt deze verkoop in gang gezet zonder een verkoopprijs te hebben opgevraagd. Laat staan dat je een maximale verkoopprijs hebt uitonderhandeld tussen verschillende opkopers. Daarbij heb je de opslagbakken van andere opkopers meegegeven aan Peperzeel, iets wat natuurlijk helemaal niet mag. Je hebt geen idee wat je aan het doen bent.
De afvoer van restmaterialen en de prijsonderhandelingen lopen altijd via mij. Ik heb hier dan ook een netwerk voor opgebouwd. Je moet niet proberen achter mijn rug om mijn taken over te pakken en mijn contacten te benaderen met het enkele doel jezelf meer naar voren te schuiven. (...)”
2.25
Op 19 juni 2025 heeft [broer 2] , in reactie op de e-mail van [broer 1] van 16 juni 2025, het volgende geschreven:
“Er is al geruime tijd geen sprake meer van enige werkbare communicatie tussen ons, laat staan van een heldere taakverdeling zoals die vijf jaar geleden in goed vertrouwen is afgesproken. Zoals ik eerder heb aangegeven, is die taakverdeling nooit structureel door jou nageleefd. Bovendien zijn die afspraken destijds gemaakt op basis van wederzijdse vertrouwen, iets dat in de huidige situatie niet meer van toepassing is.
(…)
Samenvattend: ik heb gehandeld uit noodzaak, op verzoek van het personeel en in het belang van de voortgang op de werkvloer. Gezien de omstandigheden en de afwezigheid van duidelijke taakafspraken of afstemming, was dit de enige werkbare optie.
2.26
Bij vonnis van 20 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen van [broer 2 c.s.] (zie 2.21) afgewezen.

3.De gronden van de beslissing

Verzoek tot enquête en tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen
3.1
[aandeelhouder 1] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [de vennootschappen] en dat de toestand van de Vennootschappen nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft [aandeelhouder 1] – samengevat – naar voren gebracht dat de verhoudingen duurzaam zijn verstoord. De positie van [aandeelhouder 2] als (indirect) bestuurder en aandeelhouder is niet langer houdbaar. [broer 2] dwarsboomt noodzakelijke besluitvorming en zijn handelen is schadelijk voor [de vennootschappen] . Dit zou onder meer blijken uit (i) privé onttrekkingen van contante gelden uit [vennootschap C] , (ii) het zodanig onder druk zetten van de relatie met de vaste accountant van [de vennootschappen] dat deze de opdracht neerlegt, (iii) het actief betrekken van werknemers in het conflict tussen de broers, (iv) het weigeren van salarisuitbetalingen aan personeel, meer specifiek aan de zoon van [broer 1] , en (v) het frustreren van het bestuur van [de vennootschappen] .
3.2
[aandeelhouder 2] heeft verweer gevoerd. Zij erkent dat de verhoudingen tussen de broers al jaren duurzaam en ernstig verstoord zijn, maar is van mening dat het geschil tussen de broers zich niet leent voor een enquêteprocedure en betwist voor het overige de door [aandeelhouder 1] aangevoerde gegronde redenen. Het is juist [broer 1] die in strijd handelt met de fundamentele beginselen van het vennootschapsrecht. Hij komt schriftelijk vastgelegde afspraken niet na, blokkeert iedere vorm van constructief overleg, deelt geen of volstrekt onvoldoende informatie en zijn stijl van werken en aansturen van personeel is ‘toxisch’. De problemen liggen met name bij [aandeelhouder 1] zelf en het geschil zou veel beter en sneller kunnen worden opgelost als partijen hun afspraken zoals opgenomen in de concept-vaststellingsovereenkomst dan wel de procesovereenkomst nakomen, aldus [aandeelhouder 2] .
Gegronde redenen
3.3
De Ondernemingskamer is van oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [de vennootschappen] die het gelasten van een onderzoek rechtvaardigen. De Ondernemingskamer licht dit als volgt toe.
3.4
Partijen zijn het erover eens dat de verhouding tussen de broers reeds jaren ernstig en duurzaam is verstoord, maar verschillen van mening over het antwoord op de vraag aan wie van hen dit met name te wijten is. Uit de stukken blijkt dat de verhouding tussen de broers zich kenmerkt door groot onderling wantrouwen. De broers beschuldigen elkaar van het onttrekken van gelden aan [de vennootschappen] , het zelfstandig nemen van beslissingen zonder de ander te betrekken in de besluitvorming, en van gebrekkige communicatie over zaken die van belang zijn binnen de Vennootschappen. Ook wijzen ze naar elkaar als de oorzaak van het hoge personeelsverloop binnen [de vennootschappen] .
3.5
De Ondernemingskamer stelt vast dat de verstoorde verhouding tussen de broers een negatieve uitwerking heeft op het functioneren van [de vennootschappen] . [broer 1 c.s.] en [broer 2 c.s.] slagen er niet (meer) in om gezamenlijk de nodige besluiten te nemen in het bestuur en de algemene vergadering van [de vennootschappen] . De broers staan diametraal tegenover elkaar ten aanzien van de vraag wat de koers van [de vennootschappen] zou moeten zijn. Volgens [broer 2] neemt [broer 1] beslissingen die onverantwoord zijn en niet passen bij een onderneming als [de vennootschappen] . Ter zitting heeft [broer 2] hierover verklaard dat [broer 1] graag “
enorme sprongen maakt”, maar dat [broer 2] juist een voorstander is van “
kleine stappen zetten”. [broer 1] meent daarentegen dat het noodzakelijk is voor de continuïteit van [de vennootschappen] en de door haar gedreven ondernemingen om te vernieuwen en het werkterrein uit te breiden, zoals met de inschrijving op de aanbesteding van gemeente Den Haag, maar dat [broer 2] de nodige besluitvorming daaromtrent verhindert.
3.6
De Ondernemingskamer stelt vast dat zowel op aandeelhouders- als op bestuursniveau een onwerkbare situatie is ontstaan die onomkeerbaar is, zoals ook met zoveel woorden in de stukken en ter zitting door beide broers is onderkend. Zo is al jaren geen sprake (meer) van vruchtbaar collegiaal overleg, heeft de impasse geleid tot een vertraging in de vaststelling van de jaarrekening over 2023 met als gevolg dat [de vennootschappen] haar verplichtingen onder de financieringsovereenkomst met Rabobank niet tijdig is nagekomen (zie 2.11), is de relatie met de accountant – weliswaar kortstondig – onder druk komen te staan (zie 2.10) en heeft ook het personeel last van de situatie, zoals onder meer blijkt uit de ontslagbrief van de operationeel manager van 12 maart 2025 (zie 2.19) en de e-mail van de administratief medewerkster van 26 mei 2025 (zie 2.23). Dit alles levert gegronde redenen op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [de vennootschappen] . Aan de vereisten voor het gelasten van een concernenquête is voldaan, nu de Vennootschappen in een groep zijn verbonden, terwijl [vennootschap A] het beleid van [vennootschap B] en [vennootschap C] ten aanzien van de onderwerpen die aan het enquêteverzoek ten grondslag zijn gelegd, mede heeft bepaald. De Ondernemingskamer zal een onderzoek bevelen zoals hierna te vermelden.
Onderzoek en onmiddellijke voorzieningen
3.7
De Ondernemingskamer zal een onderzoek bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [vennootschap A] , [vennootschap B] en [vennootschap C] vanaf 1 januari 2020, dat zich met name richt op de oorzaak van de verstoorde verhouding tussen de broers. Daarbij staat het de onderzoeker vrij om, voor zover nodig, in dat kader ook de andere door [aandeelhouder 1] in het verzoek genoemde bezwaren (zie 3.1) in het onderzoek te betrekken.
3.8
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de toestand van [de vennootschappen] noodzakelijk om als onmiddellijke voorziening een derde als bestuurder van [vennootschap A] en [vennootschap C] te benoemen aan wie – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een beslissende stem toekomt, wat betekent dat overeenkomstig die stem wordt besloten, ook als die stem afwijkt van de meerderheid van de uitgebrachte stemmen, en die zelfstandig bevoegd is [vennootschap A] en [vennootschap C] te vertegenwoordigen en zonder wie [vennootschap A] en [vennootschap C] niet vertegenwoordigd kunnen worden.
3.9
De te benoemen bestuurder mag het ook tot zijn of haar taak rekenen te bezien of – al dan niet in het kader van de hierna te bespreken geschillenregeling – een minnelijke regeling tussen partijen kan worden bereikt. De Ondernemingskamer verwijst tevens naar het hierna onder 3.20 overwogene.
3.1
Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer voorlopig geen aanleiding.
3.11
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder voor rekening brengen van [vennootschap A] .
3.12
De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker voorlopig aanhouden om te bezien of al door de te treffen onmiddellijke voorziening een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Ieder van partijen of de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen. Voor het geval het komt tot aanwijzing van een onderzoeker, zal de Ondernemingskamer de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in dat geval in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
Verzoek tot uitstoting
3.13
[aandeelhouder 1] heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot uitstoting van [aandeelhouder 2] als aandeelhouder van [vennootschap A] , op de voet van artikel 2:336a BW en verder, aangevoerd dat de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het enquêteverzoek eveneens grond opleveren voor uitstoting (zie 3.1). [aandeelhouder 1] meent verder dat [aandeelhouder 2] – gelet op de rol die [broer 2] heeft gespeeld bij het ontstaan van de impasse en de wens van [broer 2] om te verkopen aan een derde – uitgestoten dient te worden, opdat [aandeelhouder 1] het familiebedrijf kan voortzetten. Bovendien weegt het belang van [aandeelhouder 2] om aandeelhouder te blijven van [vennootschap A] niet op tegen het vennootschappelijk belang om tot een ontvlechting te komen, aldus [aandeelhouder 1] .
3.14
[aandeelhouder 2] heeft verweer gevoerd. Volgens [aandeelhouder 2] wordt de drempel die geldt voor uitstoting niet gehaald. [broer 2] betwist de verwijten aan zijn adres (zie ook 3.2) en meent dat het juist [broer 1] is die in strijd handelt met het vennootschappelijk belang door eenzijdig besluiten te nemen en [broer 2] buiten te sluiten. Bovendien draait de onderneming operationeel beter onder de leiding van [broer 2] en zijn het personeelsverloop en de onrust bij [de vennootschappen] gevolgen van het gedrag en de managementstijl van [broer 1] .
3.15
Bij de beoordeling van het verzoek tot uitstoting stelt de Ondernemingskamer voorop dat voor toewijzing van het verzoek vereist is dat [aandeelhouder 2] door haar gedragingen, al dan niet in hoedanigheid van aandeelhouder, het belang van [vennootschap A] en de aan haar verbonden onderneming zodanig schaadt of heeft geschaad, dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. Het redelijkheidscriterium vergt dat de Ondernemingskamer een belangenafweging maakt tussen enerzijds het belang van [vennootschap A] bij het eindigen van het aandeelhouderschap van [aandeelhouder 2] en anderzijds het belang van [aandeelhouder 2] om aandeelhouder te blijven.
3.16
Partijen zijn het erover eens dat de verhouding tussen de broers ernstig en duurzaam is verstoord (zie 3.4) en dat het belang van [vennootschap A] daardoor wordt geschaad. Eerdere pogingen om de samenwerking te verbeteren, waaronder de gesprekken in 2020 onder begeleiding van [de mediator] en de bestuursvergaderingen in 2024 in bijzijn van [de mediator] , hebben geen resultaat gehad. Zo concludeert [de mediator] in zijn eindverslag van 23 mei 2024 dat “
er in de basis geen vertrouwen meer is tussen de twee broers in het bedrijf” en dat “
er ook geen ruimte meer is om samen, onder de huidige omstandigheden, een bedrijf te runnen” (zie 2.7). Partijen zijn het er inmiddels ook over eens dat een vruchtbare toekomstige samenwerking tussen hen niet meer mogelijk is en dat een ontvlechting van hun belangen de enige oplossing is voor de ontstane situatie. Hoewel de broers in de bestuursvergadering van 4 april 2024 hebben besloten hun samenwerking te beëindigen, de procesovereenkomst van 8 mei 2024 hebben ondertekend, en (tussen hun advocaten) concepten van een vaststellingsovereenkomst zijn uitgewisseld, is het hen niet gelukt om tot een ontvlechting te komen. Ook de poging van de broers om begin 2025 onder begeleiding van een mediator nog tot een vergelijk te komen, is gestrand. Gelet op het voorgaande valt niet te verwachten dat de broers er zelf in zullen slagen om in het belang van [de vennootschappen] tot een ontvlechting te komen. De broers verwijten elkaar over en weer gedragingen die schadelijk zijn voor [de vennootschappen] . De Ondernemingskamer kan niet vaststellen of alle verwijten terecht zijn, maar als in zoverre over en weer onvoldoende weersproken staat wel vast dat beide broers een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan en het (laten) voortbestaan van de onwerkbare situatie. Het hierop betrekking hebbende bewijsaanbod van [aandeelhouder 2] wordt daarom als niet ter zake dienend en overigens onvoldoende concreet, gepasseerd. Beide broers hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat zij elkaar niet meer “
kunnen luchten of zien” en dat dit geen tijdelijke situatie is, maar permanent en onomkeerbaar. Onbestreden is verder dat deze blijvend verstoorde verhouding tussen de broers een zeer nadelige invloed heeft op het functioneren van [vennootschap A] en dat instandhouding van de huidige (onwerkbare) situatie schadelijke gevolgen heeft en zal blijven hebben voor de aan [vennootschap A] verbonden onderneming en het personeel (zie 3.5 en 3.6).
3.17
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat door het gedrag van beide aandeelhouders een onoplosbare impasse is ontstaan in het bestuur en de algemene vergadering, waardoor het belang van [vennootschap A] zodanig is en wordt geschaad, dat het voortduren van hun gezamenlijk aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. Beide partijen zijn het daarover eens, maar zij slagen er niet in om tot een ontvlechting te komen. De Ondernemingskamer stelt verder vast dat [aandeelhouder 2] geen verzoek heeft gedaan tot uitstoting van [aandeelhouder 1] en dat [broer 2] ter zitting heeft verklaard ook niet bereid te zijn de aandelen van [aandeelhouder 1] over te nemen tegen een door de Ondernemingskamer vast te stellen prijs, omdat hij mede met het oog op zijn leeftijd niet bereid is om het daarmee gepaard gaande financiële risico op zich te nemen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de Ondernemingskamer van oordeel dat bij deze stand van zaken het belang van [vennootschap A] vergt dat het aandeelhouderschap van [aandeelhouder 2] eindigt. Het verzoek van [aandeelhouder 1] om [aandeelhouder 2] te bevelen de door haar gehouden aandelen in [vennootschap A] over te dragen tegen een door de Ondernemingskamer vast te stellen prijs zal om die reden worden toegewezen.
Prijs: deskundige en peildatum
3.18
Voor de vaststelling door de Ondernemingskamer van de prijs van de over te dragen aandelen geldt als uitgangspunt dat [aandeelhouder 2] recht heeft op een reële en redelijke vergoeding voor haar aandelen.
3.19
De Ondernemingskamer zal hierna op grond van artikel 2:339 lid 1 BW, één deskundige benoemen en deze vragen een deskundigenonderzoek te verrichten en daarover schriftelijk te berichten. De Ondernemingskamer wijst in dat kader op de door de Ondernemingskamer gepubliceerde Leidraad voor de deskundigen in de geschillenregeling (hierna: de Leidraad) die van toepassing zal zijn en waarop de deskundige acht dient te slaan.
3.2
De te benoemen tijdelijk bestuurder van [de vennootschappen] en [vennootschap C] mag het tot zijn of haar taak rekenen te waarborgen dat de deskundige zal kunnen beschikken over de voor de waardering noodzakelijke informatie.
3.21
De peildatum voor de waardering van de aandelen zal zijn de datum van deze beschikking – althans een zo dicht mogelijk daarbij liggende door de deskundige te bepalen praktische datum.
3.22
De Ondernemingskamer zal de te benoemen deskundige vragen om binnen zes weken – of zoveel eerder als mogelijk – een plan van aanpak met een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens de hoogte van het voor de kosten van de deskundige ter griffie te storten voorschot bepalen, tenzij partijen over dit laatste afwijkende afspraken maken. In diezelfde beschikking zal de Ondernemingskamer bepalen binnen welke termijn de deskundige het deskundigenbericht dient uit te brengen.
3.23
Na indiening van het deskundigenbericht zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk op het deskundigenbericht te reageren en hun zienswijze kenbaar te maken, waarna de Ondernemingskamer (tenzij alle partijen laten weten daarop geen prijs te stellen) een mondelinge behandeling zal bepalen ter bespreking van het deskundigenbericht en de vaststelling van de prijs van de over te dragen aandelen.
3.24
De Ondernemingskamer zal, op grond van artikel 2:340 lid 1 BW, in de beschikking waarin zij de prijs van de aandelen vaststelt, bepalen wie de kosten van het deskundigenonderzoek en -bericht draagt. Vooruitlopend daarop zal de Ondernemingskamer bepalen dat het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste komt van [vennootschap A] .
Proceskosten
3.25
De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

4.De beslissing

In het enquêteverzoek en het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen:
De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [vennootschap A] , [vennootschap B] en [vennootschap C] over de periode vanaf 1 januari 2020, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.7 van deze beschikking;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in rechtsoverweging 3.12 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij/zij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [vennootschap A] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moet stellen;
benoemt mr. A.W.H. Vink tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van [vennootschap A] en [vennootschap C] met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [vennootschap A] en [vennootschap C] te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder [vennootschap A] en [vennootschap C] niet vertegenwoordigd kunnen worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder voor rekening komen van [vennootschap A] en bepaalt dat [vennootschap A] voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van zijn/haar werkzaamheden;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
In het uitstotingsverzoek:
De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar de waarde van de door [aandeelhouder 2] gehouden aandelen in [vennootschap A] , per 7 augustus 2025;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon (deskundige) om het onderzoek naar de waarde van de door [aandeelhouder 2] gehouden aandelen in [vennootschap A] te verrichten;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig – in de zin van artikel 190 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van de Ondernemingskamer – zal verrichten;
verzoekt de deskundige binnen zes weken – of zoveel eerder als mogelijk – na de beschikking waarbij hij/zij als deskundige wordt aangewezen een plan van aanpak met een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de deskundige, in het kader van zijn onderzoek, partijen in de gelegenheid dient
te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van
het onderzoek dient te blijken dat aan dit voorschrift is voldaan;
benoemt mr. A.W.H. Vink tot raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
In zowel het enquêteverzoek als het uitstotingsverzoek:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. C.C. Meijer en mr. J.M. de Jongh, raadsheren, en mr. drs. G. Boon RA en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Frans, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. de Jongh op 7 augustus 2025.