ECLI:NL:GHAMS:2025:2289

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.315.130/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenaanspraak en schadevergoeding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een pensioenaanspraak. [geïntimeerde] heeft schadevergoeding geëist van [appellant] omdat hij niet tot de pensioenregeling is toegelaten. Na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin [appellant] werd veroordeeld tot schadevergoeding, hebben partijen geprobeerd een minnelijke regeling te treffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2024 is een regeling tot stand gekomen, maar partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de uitvoering daarvan. In hoger beroep heeft [appellant] de grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat partijen een deskundige hebben benoemd om de hoogte van de schadevergoeding vast te stellen, die uiteindelijk op € 60.000,- netto is vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] gehouden is deze schadevergoeding te betalen en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Tevens is bepaald dat partijen hun eigen proceskosten dragen. Het arrest is uitgesproken op 2 september 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.130/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9205620 CV EXPL 21-6946.
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
inzake
[appellant],
gevestigd te [plaats 2] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. H.M.J. van den Hurk te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [plaats 1] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. M. Kager te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] claimt schadevergoeding van [appellant] omdat deze hem niet tot de bestaande pensioenregeling heeft toegelaten. Partijen hebben een regeling getroffen, maar slagen er niet in die in goed overleg uit te voeren.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 maart 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2024 laten toelichten. [geïntimeerde] door mr. Kager, [appellant] door mr. M.K.A. van Slagmaat, advocaat te Tilburg, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Het hof was toen anders samengesteld: in plaats van mr. Heuveling van Beek zat mr. T.S. Pieters, die het hof inmiddels heeft verlaten, in de combinatie. Van de mondelinge behandeling op 7 februari 2024 is (verkort) proces-verbaal opgemaakt. Daarin is slechts een door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst over het te volgen afwikkelingstraject opgenomen. Op verzoek van partijen is nadien ook een proces-verbaal houdende de zittingsaantekeningen van de griffier opgemaakt.
Op verzoek van [geïntimeerde] is de mondelinge behandeling voortgezet op 27 augustus 2025 ten overstaan van onderstaande raadsheren. Verschenen zijn [geïntimeerde] en zijn advocaat. Voor [appellant] is wederom P.J. van der Heijden verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hurk. Partijen hebben hun standpunten wederom toegelicht, mr. Van den Hurk aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben geen nadere regeling getroffen. Vervolgens is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
[geïntimeerde] is in dienst geweest van [appellant] en haar rechtsvoorgangster van
15 oktober 1986 tot 1 november 2020. Tijdens dit dienstverband is voor [geïntimeerde] geen pensioenverzekering gesloten.
3.2.
Partijen verschillen ten aanzien van die pensioenverzekering van mening over de feitelijke gang van zaken en over de wederzijdse rechten en verplichtingen. [geïntimeerde] maakt aanspraak op schadevergoeding wegens ten onrechte misgelopen pensioeninkomsten.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2024 is tussen partijen een minnelijke regeling tot stand gekomen met betrekking tot de wijze waarop de aanspraken van [geïntimeerde] zullen worden afgewikkeld. Die minnelijke regeling is opgenomen in het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van genoemde datum. Partijen hebben nadien geen overeenstemming bereikt over de tenuitvoerlegging van de minnelijke regeling.

4.Eerste aanleg

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep grieven aangevoerd. Zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . [appellant] heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij [geïntimeerde] niets verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, inclusief een aantal in incidenteel appel gevorderde verbeteringen.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2024 is gebleken dat een groot deel van de over en weer gestelde feiten over en weer betwist blijft. In verband met de bestaande onzekerheid over de afloop van hun geschil hebben partijen ter zitting alsnog overeenstemming bereikt, zoals opgenomen in het verkorte proces-verbaal van die zitting. Deze overeenstemming hield in dat – op kosten van [geïntimeerde] – een deskundige de hoogte van de door [geïntimeerde] misgelopen (netto) pensioeninkomsten zou berekenen, waarbij partijen op voorhand als ondergrens € 40.000,- en als bovengrens € 60.000, - netto zijn overeengekomen. [appellant] heeft zich verbonden de door de deskundige vastgestelde netto schadevergoeding aan [geïntimeerde] te zullen voldoen, tenzij een alsdan eventueel door haar te benoemen eigen deskundige tot een ander bedrag zou komen. In dat geval zou ofwel door het hof een derde deskundige kunnen worden aangewezen, ofwel zou het hof op dan partijen nog verdeeld houdende vraagstukken kunnen beslissen.
5.3.
De deskundige heeft volgens opgave van beide partijen de netto pensioenschade van [geïntimeerde] berekend op € 60.000, -. [appellant] heeft zich met dit bedrag akkoord verklaard. Tussen partijen is bij de verdere uitvoering van de in het proces-verbaal van 7 februari 2024 vastgelegde vaststellingsovereenkomst een verschil van mening ontstaan, waardoor er nog niets is betaald en de behandeling bij het hof op verzoek van [geïntimeerde] is heropend.
5.4.
Het hof is op basis van het verkorte proces-verbaal houdende niet langer gehouden om op de onderliggende rechtsvragen en de daarover aangevoerde grieven te beslissen, omdat partijen in de door hen gesloten en ondertekende vaststellingsovereenkomst (opgenomen in het proces-verbaal) de grenzen van de uitkomst van deze procedure zelf hebben bepaald.
5.5.
Aangezien partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van een deskundige en over de bandbreedte waarbinnen de deskundige de hoogte van de schade zou kunnen vaststellen en vervolgens deze hoogte op € 60.000, - netto is vastgesteld, ziet het hof daarin voldoende gronden om dat bedrag vast te stellen als de schadevergoeding die [appellant] als netto-schadevergoeding aan [geïntimeerde] dient te betalen. In die zin wordt [appellant] veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
5.6.
Voor betaling van wettelijke rente of buitengerechtelijke kosten bestaat geen aanleiding, omdat de vaststellingsovereenkomst daarin niet voorziet en eventueel voordien bestaan hebbende aanspraken op deze punten met de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst verloren zijn gegaan.
5.7.
Aangezien partijen uiteindelijk een regeling ‘in der minne’ hebben getroffen zonder daarbij een regeling voor de proceskosten overeen te komen ziet het hof reden om alle proceskosten in die zin te compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5.8.
Door partijen zijn bij en na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst geen feiten gesteld die tot een andere beslissing kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een netto schadevergoeding ten bedrage van € 60.000, -;
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, F.J. van de Poel en L.C. Heuveling van Beek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.