ECLI:NL:GHAMS:2025:2433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
23-001840-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en woningoverval in Nibbixwoud met zware mishandeling en drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van doodslag op een jonge man in een scootmobiel en een woningoverval bij een bejaarde man, beide gepleegd in Nibbixwoud in de zomer van 2020. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van doodslag en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de woningoverval. Het hof heeft echter de verdachte alsnog veroordeeld voor doodslag, met een totale gevangenisstraf van 14 jaar en 3 maanden, inclusief schadevergoeding aan de slachtoffers. De zaak omvatte meerdere zittingen en getuigenverklaringen, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, mede op basis van forensisch bewijs en camerabeelden. De verdachte had ook een hennepplantage en amfetamine in zijn bezit, wat bijdroeg aan de ernst van de zaak. De vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werd grotendeels toegewezen, waarbij het hof de emotionele impact van de misdrijven op de slachtoffers en hun nabestaanden benadrukte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001840-22
datum uitspraak: 16 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-204011-20 (zaak A) en 15-298939-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2024, 31 mei 2024, 24 juni 2024, 10 januari 2025, 16 juli 2025, 17 juli 2025 en 16 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadslieden en de advocaat van de benadeelde partijen en de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A):
1. primair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- samendrukkend geweld in/op de hals toe te brengen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] - terwijl deze al dan niet buiten bewustzijn was dan wel verminderd zelfredzaam was - naar de waterkant te slepen en/of
- ( vervolgens) in het water te gooien/duwen/laten vallen,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten zware mishandeling of eenvoudige mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbende, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) op het hoofd en/of in het gezicht meervoudig geweld toegebracht en/of
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegebracht en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] - terwijl deze al dan niet buiten bewustzijn dan wel verminderd zelfredzaam was - naar de waterkant gesleept en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in het water gegooid/geduwd/laten vallen,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer):
- meerdere breuken van het aangezicht, te weten (onder andere) aan de rechterbovenkaak en/of de neus en /of de rechteroogkas en/of
- meerdere huidscheuren en/of (onderhuidse) bloeduitstortingen op het hoofd en/of
- meerdere onderhuidse bloeduitstortingen en/of huidscheuren in het gelaat en/of
- bloeduitstortingen inwendig in de hals en/of
- een gebroken tongbeen en/of
- ( puntvormige) bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden en/of
- scherprandige huidklievingen op de strekzijde van de linkermiddelvinger en/of de buigzijde van de linker wijsvinger,
heeft toegebracht, door
- ( al dan niet met een voorwerp) op het hoofd en/of in het gezicht en/of op het lichaam meervoudig geweld toe te brengen en/of
- samendrukkend geweld op/in de hals toe te brengen en/of
- geweldsinwerking met een scherprandige structuur,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020, te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan [slachtoffer] , door die [slachtoffer] , die zwaar lichamelijk letsel had opgelopen en/of (vervolgens) in het water terecht was gekomen, adequate hulp en/of verzorging en/of inschakeling van adequate (medische) hulp en/of (medische) verzorging te onthouden, terwijl deze hulpverlening en/of bij het inschakelen van hulpverlening voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was, terwijl de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op 8 augustus 2020 is gevolgd;
2.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 275 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 400 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 15-298939-20 (zaak B):
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, 100 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- bij die [benadeelde partij 1] in de slaapkamer te staan (en te dreigen) met een breekijzer en/of schroevendraaier, althans een (ijzeren) voorwerp en/of
- ( daarbij) te schreeuwen: "Geld, geld, geld" en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] bij zijn bovenarm vast te pakken en/of
- die [benadeelde partij 1] uit zijn bed te sleuren en/of
- die [benadeelde partij 1] aan zijn bovenarm door het huis te sleuren/trekken en/of
- die [benadeelde partij 1] op enig moment abrupt los te laten, waarna die [benadeelde partij 1] viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Zaak A, feit 1
Slachtoffer door misdrijf om het leven gekomen en diens bloed aangetroffen op kleding verdachte
Op 8 augustus 2020 werd in de ochtend het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) aangetroffen in de sloot naast het fietspad Over de Leek in Nibbixwoud. [slachtoffer] is door een misdrijf om het leven gekomen. Naast hem lag zijn scootmobiel. Op het fietspad lag een grote plas bloed. Vanaf de plas bloed was een veegspoor richting de sloot tot aan de graskant te zien. Het gras was vanaf daar tot de plek waar [slachtoffer] lag platter. Uit forensisch onderzoek volgt dat [slachtoffer] vanaf de plas bloed naar de berm is gesleept, waarna de scootmobiel en daarna [slachtoffer] het water in zijn geschoven. Er was bij [slachtoffer] sprake van talrijke letsels, waaronder meerdere bloeduitstortingen en huidscheuren op het hoofd, breuken in het aangezicht en bloeduitstortingen inwendig in de hals. Een deel van de letsels is bij leven ontstaan. Het meest waarschijnlijk is dat [slachtoffer] uiteindelijk door verwurging is omgekomen, en dat het overlijden bespoedigd is door stompend geweld en als laatste verdrinking in de sloot.
In de nacht van 7 op 8 augustus 2020 was [slachtoffer] samen met de verdachte op stap in Hoorn. Dat wordt door de verdachte niet betwist. Zij zijn ook gezamenlijk en alleen op diverse camerabeelden in Hoorn vastgelegd. [slachtoffer] woonde destijds tijdelijk aan de [adres 2] . De verdachte woonde in Nibbixwoud aan de [adres 3] , op ongeveer 1300 meter afstand van de plaats delict. Nadat de verdachte op 11 augustus 2020 als verdachte was aangehouden, werd in zijn woning in Nibbixwoud het vest aangetroffen dat hij in de nacht van 7 op 8 augustus 2020 aanhad. Op dit vest zaten bloedspatjes, op de achterzijde van de manchet en aan de achterzijde bovenaan de rug en ter hoogte van het rechter schouderblad. Die bloedspatjes bleken afkomstig van [slachtoffer] . De schoenen en de broek die de verdachte in die nacht aanhad, waarop gelet op die bloedspatjes op het vest ook bloed van [slachtoffer] zou zijn te verwachten als de verdachte de dader is, zijn
nietmeer teruggevonden. Het hof overweegt allereerst dat het voorgaande en het ontbreken van een duidelijke verklaring hieromtrent van de verdachte, steun geven aan betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [slachtoffer] .
De verdachte heeft echter verklaard dat hij op geen enkele wijze is betrokken bij de dood van [slachtoffer] . De verdachte en [slachtoffer] zouden die nacht naar het station in Hoorn zijn gereden, en daar afscheid van elkaar hebben genomen. Daarna zou de verdachte op zijn fiets, die bij het station achter het [winkel 1] stond, naar huis in Nibbixwoud zijn gereden. Daar kwam hij voor 03.00 uur aan. Volgens de verdachte heeft hij daarna zijn huis niet verlaten. Voor de bloedspatjes van [slachtoffer] op zijn kleding heeft hij een andere verklaring, waarover hierna meer. Er zou volgens de verdediging geen wettig en overtuigend bewijs zijn dat de verdachte samen met [slachtoffer] op diens scootmobiel vanuit Hoorn naar de woning van de verdachte in Nibbixwoud is gereden en evenmin dat de verdachte op de plaats delict is geweest vlak voorafgaand aan of ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] .
Het hof komt op basis van zijn waardering van het overige voorhanden bewijs niettemin - en met de advocaat-generaal - tot de conclusie dat de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Het overweegt daartoe in aanvulling op het voorgaande als volgt.
[slachtoffer] is wel met de verdachte meegegaan naar Nibbixwoud
De avond voor het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer] , op 7 augustus 2020, was [slachtoffer] als gezegd samen met de verdachte op stap in Hoorn. Zij zijn daar waargenomen op camerabeelden, onder andere van [winkel 2] en later van café [café 1] , waarop ook goed te zien is - met name op de beelden van [winkel 2] - wat voor kleding zij droegen, waarover hierna meer. [slachtoffer] en de verdachte eindigden de avond in café [café] . Op de camerabeelden is te zien dat zij om 02:05 uur samen op de scootmobiel van [slachtoffer] vertrokken bij dat café, terwijl de verdachte de scootmobiel bestuurde.
Het hof gaat er van uit dat de verdachte en [slachtoffer]
nietin Hoorn uit elkaar zijn gegaan maar wel degelijk samen naar Nibbixwoud zijn gegaan. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte en [slachtoffer] , nadat zij vanaf ’ [café] waren vertrokken, niet in de richting van de woning waar [slachtoffer] verbleef aan de [adres 2] reden, maar juist de andere richting op, in noordelijke richting de stad uit, in de richting van Zwaag (en onder meer Nibbixwoud, de woonplaats van de verdachte). Getuige [getuige 1] heeft [slachtoffer] en de verdachte onderweg gezien op twee locaties, die beide ver voorbij het station in Hoorn liggen. Eerst bij een fietserstunneltje nabij sportcomplex [sportcomplex] in Hoorn en later bij de [winkel 3] in Zwaag. Op de scootmobiel zaten een persoon, die [getuige 1] later herkende als [slachtoffer] , en een Afrikaanse man met een donkere huidskleur en een slank postuur. De getuige herkende deze man als iemand die hij wel eens tegen kwam tijdens het uitgaan. Deze man was de bestuurder van de scootmobiel. De scootmobiel reed vervolgens door in de richting van Nibbixwoud. Dat [slachtoffer] in het door [getuige 1] genoemde tijdsbestek (met de verdachte) in Zwaag was, vindt overigens ook steun in de omstandigheid dat een van de telefoonnummers van [slachtoffer] om 02:21 uur werd geregistreerd door een zendmast aan [locatie] in Zwaag. [slachtoffer] had - voor zover bekend bij de gehoorde naasten - in Nibbixwoud verder niets te zoeken, hij kende daar niemand en er is ook niet gebleken van enige afspraak van [slachtoffer] met iemand anders in Nibbixwoud die nacht. Het hof gaat er al met al vanuit dat hij met de verdachte is meegegaan naar diens woning. De afstand vanuit Hoorn naar de woning van de verdachte was ongeveer 7,5 tot 9 km. De telefoon van de verdachte maakte even voor 03:00 uur verbinding met het wifinetwerk van zijn woning en dat tijdstip sluit enigszins aan bij de tijd die nodig was om daar met een scootmobiel te komen, uitgaande van een betrekkelijk trage reis.
De verdachte is met [slachtoffer] naar [plek 1] gegaan en is daarna alleen terug gerend
Uit de telefoon van de verdachte blijkt dat hij tussen 03.00 uur en 04.00 uur met tussenpozen naar YouTube muziekfilmpjes keek. Dit vond plaats via het wifinetwerk van de woning van de verdachte. Om 03.56 uur zette hij het telefoonscherm uit. De vraag is wat hij toen is gaan doen.
Er zijn camerabeelden van omstreeks het tijdstip van het delict die zicht geven op de toegang tot het fietspad [plek 1] vanaf de [straat] in Nibbixwoud, waar ongeveer 60 meter verderop het lichaam van [slachtoffer] is gevonden. De afstand vanaf de woning van de verdachte naar [plek 1] , ongeveer 1300 meter, is met een scootmobiel binnen ongeveer 5 minuten af te leggen. Op de beelden is te zien dat (inderdaad) om 04.02 uur, 6 minuten nadat het telefoonscherm is uitgezet, de scootmobiel verschijnt in de [straat] komende vanuit de richting van waar de verdachte woonde en gaande in de richting van [plek 1] , met daarop [slachtoffer] en een persoon die lijkt op de verdachte.
Zij reden [plek 1] op, het achterlicht van de scootmobiel bleef in het zicht en verdween uiteindelijk, waarna na ongeveer 20 minuten de verlichting weer terugkwam en stopte op de plek waar [slachtoffer] de volgende ochtend is gevonden. Daar knipperde de verlichting zichtbaar en enige tijd later bewoog het licht naar beneden in de richting van de berm en sloot. Daarop verscheen om 04.54 uur, afgaande op de gelijkenissen, dezelfde persoon die eerder op de scootmobiel zat en op de verdachte lijkt vanuit [plek 1] en rende de [straat] in, in dezelfde richting als waar de scootmobiel eerder vandaan kwam. Uit camerabeelden volgt dat de persoon niet de [straat] afrende, en dus de wijk moet zijn ingegaan waar de verdachte woonde.
Hoewel de verdachte niet exact te herkennen is op de beelden van de [straat] , komt het signalement van de verdachte, die eerder duidelijk en herkenbaar op de camerabeelden in Hoorn was te zien, op meerdere punten overeen met de wegrennende persoon op de beelden van de [straat] . De gelijkenis van deze persoon met de verdachte zit in het slanke postuur, de witte schoenen, de contouren van de joggingbroek (taps toelopend) en de zwarte sokjes die op de beelden in Hoorn zijn te herkennen en op de camerabeelden bij de plaats delict duidelijk lijken te contrasteren met de witte schoenen. Dit zijn kenmerken die in elk geval enige steun geven aan de vaststelling dat het de verdachte betreft.
Het hof merkt daarbij nog op dat de verdachte eerder op de dag een tasje over zijn schouder droeg. Op de beelden is niet met zekerheid vast te stellen dat de persoon een dergelijk tasje draagt, maar ook niet dat de persoon deze
nietdraagt. In dit specifieke verband hebben de beelden naar het oordeel van het hof dus noch een belastende, noch een ontlastende betekenis.
Het hof gaat er op basis van het voorgaande van uit dat de verdachte omstreeks 03.56 uur met [slachtoffer] uit de woning vertrok in de richting van [plek 1] . Uit technisch onderzoek kan als meest waarschijnlijk worden afgeleid dat de telefoon van de verdachte zich tussen 04.00 en 05.00 uur in de woning van de verdachte bevond. Tussen 03.56 uur en 05.14 uur hebben geen actieve gebruikershandelingen plaatsgevonden op de telefoon. Daarnaast blijkt dat het dataverbruik van de telefoon tussen 04.00 en 05.00 uur – wanneer de telefoon verbinding maakte met het wifinetwerk van de woning van de verdachte – dusdanig beperkt was dat de telefoon mogelijk niet handmatig is gebruikt. De sporen op de telefoon in die periode zijn daarom veel waarschijnlijker wanneer deze als gevolg van een automatisch proces op de telefoon zijn terechtgekomen dan wanneer deze door een gebruikershandeling op de telefoon zijn terechtgekomen. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte dan met [slachtoffer] is vertrokken met achterlating van zijn telefoon. Dat het de verdachte inderdaad was op de beelden, vindt verder steun in de vaststelling dat de verdachte na 03.56 uur voor het eerst weer YouTube opende om 05.14 uur, wat aansluit bij een kort daaraan voorafgaande terugkeer van de verdachte in zijn woning. Het dataverbruik op de telefoon nam in het tijdsblok tussen 05.00 en 06.00 uur ook aanzienlijk toe. De verdachte bekeek toen geen muziekfilmpjes meer maar Islamitische filmpjes over het goede pad, zonde en vergeving; type filmpjes die hij naar verhouding maar weinig eerder heeft bekeken, zo blijkt uit zijn Googleaccount.
Op 8 augustus 2020, toen [slachtoffer] werd aangetroffen, was de verdachte niet te bereiken voor enkele vrienden en bekenden, waaronder [persoon] . Ter terechtzitting in hoger beroep wist de verdachte desgevraagd niet te verklaren waarom hij niet bereikbaar was en wat hij die dag deed.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd, brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood.
De verklaringen van de verdachte zijn ongeloofwaardig
Het hof overweegt voorts dat de verdachte bepaald niet geloofwaardig heeft verklaard en dus geen enkele aanleiding heeft gegeven om zijn scenario aannemelijk te achten. Het hof wijst in dit verband op het volgende.
De verdachte heeft na zijn aanhouding op 11 augustus 2020 eerst niet verklaard. Hij heeft pas op 5 november 2020, toen hij inmiddels op de hoogte was van een groot deel van de onderzoeksresultaten, bij de rechter-commissaris verklaard zoals hiervoor kort samengevat is weergegeven, namelijk in de kern dat hij zonder [slachtoffer] naar huis is gefietst. Dat scenario vindt geen steun in de inhoud van het dossier en wordt weersproken door de waarnemingen van de scootmobiel bij de [winkel 3] in Zwaag, omdat die voorbij het station ligt. Daarnaast is een fiets van de verdachte op 11 augustus 2020 niet bij hem thuis aangetroffen en het is ook niet gebleken waar die zich dan zou moeten bevinden. Het hof acht het ook onaannemelijk dat de wegen van de verdachte en [slachtoffer] na de [winkel 3] in Zwaag zijn gescheiden en dat [slachtoffer] vervolgens rond 04.00 uur samen met iemand anders op zijn scootmobiel in de [straat] nabij de straat van de verdachte zou hebben gereden. Het is als gezegd niet gebleken wat [slachtoffer] zonder de verdachte in Nibbixwoud te zoeken had en waarom hij alsnog alleen of met iemand anders de hele weg naar Nibbixwoud op zijn scootmobiel zou hebben afgelegd.
De raadslieden hebben ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op de mogelijke betrokkenheid van derden, maar zonder specifieke onderbouwing, laat staan dat specifiek is gewezen op iemand die gelijke kenmerken vertoont als de wegrennende persoon op de beelden van de [straat] . Ook de politie heeft onderzoek gedaan naar mogelijke betrokkenheid van derden, maar dat heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor betrokkenheid van anderen. Bovendien heeft de verdachte daar zelf ook niet concreet op gewezen. In dit verband is opmerkelijk dat de verdachte in september 2020 tegen familieleden over de telefoon wél heeft verteld dat hij [slachtoffer] mee naar huis had genomen, en dat hij daaraan heeft toegevoegd dat er ook nog een andere persoon bij was, die later met [slachtoffer] zou zijn vertrokken uit zijn woning (
het hof begrijpt: en die dus de mogelijke dader zou kunnen zijn; proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2021 met bijlagen, pp. 559-574). Later heeft de verdachte tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij dit verhaal alleen maar vertelde aan zijn familie om die gerust te stellen. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat er die nacht niemand bij hem in de woning is geweest. Op de vraag waarom hij zijn familie dan niet meteen heeft gerustgesteld met het onschuldige verhaal dat hij [slachtoffer] op station Hoorn had achtergelaten, moest de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het antwoord schuldig blijven. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat dat laatste verhaal inderdaad niet klopt, en dat de verdachte tegen zijn familie heeft gesproken over de aanwezigheid van een derde naast [slachtoffer] om aldus zichzelf daadwerkelijk te ontlasten.
Over de bloedspatten van [slachtoffer] op het vest van de verdachte heeft de verdachte tot slot verklaard dat die op zijn vest terecht zijn gekomen als gevolg van een bloedneus van [slachtoffer] in [café] . Uitvoerig onderzoek op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden heeft op geen enkele manier een aanwijzing opgeleverd dat [slachtoffer] daar een bloedneus heeft gehad (proces-verbaal van relaas zaaksdossier van 9 april 2021, pp. 47-48). Opmerkelijk is ook hier dat de verdachte aan zijn familie over de telefoon een ander verhaal heeft verteld over de herkomst van het bloed, namelijk dat [slachtoffer] wel vaker een bloedneus had door drugsgebruik en dat dat bloed op de scootmobiel op zijn kleding was gevallen, omdat [slachtoffer] boven hem zou hebben gezeten. Het hof hecht al met al ook geen enkel geloof aan deze verklaring.
Bespreking van enkele verweren
Het hof onderkent dat er enkele onderzoeksbevindingen zijn die de conclusies van het hof (enigszins) lijken te weerspreken, doch uiteindelijk zijn die omstandigheden ook in samenhang met elkaar niet van dusdanig gewicht dat zij afbreuk doen aan (de motivering van) het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de dood van [slachtoffer] . Het hof bespreekt de bevindingen hieronder afzonderlijk.
Ten eersteis gewezen op de omstandigheid dat de bovenkleding van de persoon op de camerabeelden van [adres 4] donker afsteekt bij de broek, terwijl de verdachte eerder die dag een egaal kleurend grijs joggingpak droeg. Daarbij merkt het hof allereerst op dat lichtinval hiervoor een verklaring
kanzijn. Het kan echter ook dat de verdachte een ander kledingstuk over het vest heeft aangetrokken, dat vervolgens is weggemaakt, evenals met de schoenen en de broek lijkt te zijn gebeurd. Dat zou te verenigen zijn met de plekken waar bloedresten op het vest zijn aangetroffen, namelijk op de mogelijk uitstekende manchet, op de naad rechterschouder, bovenaan rugzijde, rechter schouderblad. Bloedresten zouden daar bij een worsteling of het uittrekken van het kledingstuk terecht kunnen zijn gekomen. Dat de verdachte die nacht ondanks het warme weer een extra jas of vest zou hebben willen aandoen, vindt enige steun in de omstandigheid dat ook [slachtoffer] met een extra jas is aangetroffen, terwijl hij de hele dag enkel een overhemd aanhad.
Ten tweedelaten de netwerkregistraties zien dat de telefoon van de verdachte (kort) voor 03.00 uur een verbinding met het wifinetwerk in zijn woning laten zien, terwijl de verdachte volgens de politie, gelet op de camerabeelden, om 03.09 uur nog op de scootmobiel met [slachtoffer] zou hebben gezeten terwijl ze langsreden op de [adres 5] in Nibbixwoud. In dit verband overweegt het hof het volgende.
In het algemeen is op de diverse camerabeelden waarop de route van de scootmobiel van Zwaag via Wognum naar Nibbixwoud door de politie is gereconstrueerd weinig helders te zien. Zo is het ook voorstelbaar dat de waarnemingen op de [plek 2] niet sluitend zijn geweest en [slachtoffer] en de verdachte, al dan niet over de [plek 2] , al eerder naar de woning zijn gereden zonder in het blikveld van de camera te zijn gekomen. Hierbij tekent het hof aan dat de
stillsdie als bijlage zijn gevoegd bij het proces-verbaal over de [adres 5] , beelden betreffen van een andere locatie, namelijk de rotonde van het gemeentehuis van Medemblik, terwijl dat proces-verbaal ook vermeldt dat al om 02.47 uur wordt gezien dat de scootmobiel de [plek 2] oprijdt, wat zich weer moeilijk verhoudt tot het pas 22 minuten later passeren van de [adres 5] (proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2020 met bijlagen, pp. 132-136). Daarnaast is het voorstelbaar, hoewel die kans zeer klein is, dat de netwerkregistratie van het wifinetwerk van de woning van de verdachte op een vergissing berust en de verdachte enige tijd na 03.00 uur pas in zijn woning kwam.
Hoe dan ook, voornoemde tijdstippen zijn van onvoldoende gewicht om afbreuk te doen aan de overtuiging van het hof op basis van de bovenstaande overwegingen.
Ten derdeheeft de verdediging naar voren gebracht dat getuige [getuige 2] om 03.45 uur langs haar woning aan de [adres 6] in Nibbixwoud een scootmobiel met twee personen voorbij zag rijden in de richting van de [straat] , terwijl uit de gebruikershandelingen en netwerkstatistieken blijkt dat de verdachte (met tussenpozen) tot 03.56 uur op zijn telefoon gebruik gemaakt heeft van YouTube via het wifinetwerk in zijn woning. Deze verklaring van getuige [getuige 2] doet onvoldoende afbreuk aan de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen. Het hof wijst er in het bijzonder op dat getuige [getuige 2] niet verklaart over hoe laat zij precies de scootmobiel waarnam maar over hoe laat zij opstond. Het hof zal de verklaring niet gebruiken voor het bewijs.
Voor het overige vindt hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd zijn weerlegging in de bewijsvoering van het hof.
Eindconclusie
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte verantwoordelijk is geweest voor de dood van [slachtoffer] . Het hof acht de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag met de advocaat-generaal evenwel niet wettig en overtuigend bewezen. Immers is niet gebleken dat de verdachte [slachtoffer] door verwurging om het leven heeft gebracht om ontdekking van de daaraan voorafgaande zware mishandeling te verhullen en zo zijn straffeloosheid te verzekeren. Wel acht het hof met de advocaat-generaal de subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen. Gelet op het forse geweld dat is toegepast om onder meer de breuken in het aangezicht van [slachtoffer] te kunnen hebben veroorzaakt en het feit dat verwurging de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is, kan het niet anders dan dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Verzoek om bewijsuitsluiting en voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft verzocht het door verbalisant [verbalisant] opgestelde proces-verbaal van bevindingen ‘digitaal onderzoek Netstats bestand’ van 1 november 2022 (pagina 73 e.v. van het aanvullend proces-verbaal in hoger beroep) uit te sluiten van het bewijs. Aangezien het hof in de bewijsconstructie geen gebruik maakt van dit proces-verbaal, behoeft dit verweer geen bespreking. De verdediging heeft voorts bij pleidooi meerdere voorwaardelijke verzoeken gedaan. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Voegen camerabeelden [café 2] .
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op de printscreens van de camerabeelden van [café 2] om 02:27 uur twee fietsers zijn te zien en geen scootmobiel. Indien het hof wel aanneemt dat op deze beelden een scootmobiel is waar te nemen, heeft de verdediging verzocht de beelden van [café 2] in het dossier te voegen. Omdat het hof in de bewijsconstructie geen gebruik maakt van de camerabeelden van [café 2] , is niet aan de voorwaarde voor het voorwaardelijk verzoek voldaan en hoeft het hof op dit verzoek geen beslissing te nemen.
Horen getuige [getuige 2] .
Indien het hof meent dat het tijdstip dat getuige [getuige 2] noemt waarop zij de scootmobiel heeft waargenomen, niet klopt en/of haar verklaring voor het bewijs bezigt, acht de verdediging het noodzakelijk getuige [getuige 2] te horen. Nu het hof de verklaring van getuige [getuige 2] in de bewijsconstructie niet gebruikt, is niet voldaan aan de voorwaarde van het verzoek. Het hof verwijst verder naar bovenstaande overwegingen over deze getuige.
Voegen camerabeelden [adres 7] .
Het hof begrijpt het verzoek van de raadslieden (pleitaantekeningen onder nr. 103) zo dat het wordt gedaan, voor zover het hof
nietaanneemt dat een motor via de route langs [adres 7] naar fietspad [plek 1] kan zijn gegaan, toen [slachtoffer] daar ook was, en via dezelfde route weer terug kan zijn gereden. Het hof neemt aan dat dat kan, zodat aan de voorwaarde voor het verzoek niet is voldaan. Ten overvloede overweegt het hof evenwel dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat die mogelijkheid zich in de betreffende nacht ook werkelijk heeft voorgedaan en wat de betekenis daarvan zou zijn geweest, zodat het hof in dit verzoek (ambtshalve) geen aanleiding ziet tot nadere overwegingen, laat staan onderzoek.
Horen getuige [getuige 3] en benoemen deskundige op gebied van bewegingsanalyse.
De verdediging heeft verzocht [getuige 3] te horen, indien het hof zijn verklaring voor het bewijs wil bezigen of – zo begrijpt het hof – meent dat de houding en de manier van rennen van de wegrennende persoon op de beelden overeenkomen met die van de verdachte. Daarbij heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan dan een deskundige op het gebied van bewegingsanalyse te benoemen om te analyseren of de houding en manier van rennen van de persoon op de beelden overeenkomen met de manier van rennen van de verdachte. Nu het hof de verklaring van [getuige 3] noch de houding en de manier van rennen van de wegrennende persoon betrekt bij de beoordeling of het de verdachte is die te zien is op de beelden van de [straat] , is niet aan de voorwaarden voor de voorwaardelijke verzoeken voldaan en hoeft het hof ook op deze verzoeken geen beslissing te nemen.
4.2.
Zaak B
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in zaak B ten laste gelegde woningoverval wordt bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het in zaak B ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het enkele aantreffen van het DNA van de verdachte op de buitenzijde van het kozijn van het inklimraam onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Het betreft geen daderspoor en het spoor geeft geen informatie over hoe het daar terecht is gekomen.
Oordeel van het hof
De aangever – een in 1933 geboren hoogbejaarde man - heeft verklaard dat hij ’s avonds naar bed in zijn slaapkamer op de begane grond was gegaan. Vroeg in de ochtend hoorde hij gestommel. Het volgende moment stond een man met een ijzeren staaf in zijn handen naast het bed van de aangever. Hij had een dreigende houding en schreeuwde: “geld, geld, geld!” De man sleurde de aangever aan zijn bovenarm uit bed en op een gegeven moment is de aangever ook ten val gekomen. De aangever heeft hier letsel aan over gehouden. De aangever zei dat er geld in zijn broek zat die in de woonkamer lag waarop de man en de aangever naar de woonkamer zijn gelopen. Toen de aangever daarop terug naar zijn slaapkamer liep, is de man verdwenen. Uiteindelijk bleek 100 euro te zijn weggenomen.
De politie heeft onderzoek gedaan in de woning van de aangever. In het raamkozijn aan de buitenzijde aan de achterkant van de woning werden werktuigsporen aangetroffen. In enkele werktuigsporen zat modder. Ook werd tussen de werktuigsporen een fragment van een handpalmspoor aangetroffen dat gezet was met modder. Dit spoor is bemonsterd en onderzocht op DNA. Het handpalmspoor bleek DNA van de verdachte te bevatten. Buiten voor het raam werd platgestampte aarde aangetroffen. Op de dorpel van het draairaam werd een met modder gezet fragment van een schoenspoor aangetroffen. In de woning werden daarnaast moddersporen op het tapijt waargenomen, die liepen van het raam tot aan de slaapkamer.
De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend en verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA op het raamkozijn terecht is gekomen. De woning van de aangever was vlakbij zijn eigen woning. Tijdens voetballen is een bal mogelijk in de tuin van de aangever terechtgekomen. Bij het pakken van de bal zou de verdachte mogelijk het raam kunnen hebben aangeraakt.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het aangetroffen handpalmspoor een daderspoor is. Het spoor bevat namelijk niet alleen het DNA van de verdachte, maar kan ook worden gerelateerd aan de inbraak. Het spoor is aangetroffen op een locatie die samenhangt met het inklimmen en inbreken in de woning, namelijk het raamkozijn waarin werktuigsporen zijn aangetroffen en door welk raam de dader naar binnen is geklommen. Bovendien ging het om een handpalmspoor dat gezet was met modder. In de woning zijn sporen van aarde aangetroffen, die liepen van het raam naar de slaapkamer van de aangever, waar de aangever die vroege ochtend werd geconfronteerd met de dader.
De verklaring van de verdachte over hoe zijn DNA op het raamkozijn terecht zou kunnen zijn gekomen, acht het hof gelet op het voorgaande dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Het hof is daarmee van oordeel dat de verdachte degene is geweest die in de woning van de aangever heeft ingebroken en hem met geweld heeft beroofd.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1. subsidiair
hij op 8 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) op het hoofd en in het gezicht meervoudig geweld toegebracht en
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegebracht en
- vervolgens die [slachtoffer] - terwijl deze verminderd zelfredzaam was - naar de waterkant gesleept en
- vervolgens die [slachtoffer] in het water laten vallen,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk heeft geteeld 275 hennepplanten;
3.
hij op 11 augustus 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 400 gram amfetamine;
Zaak B:
hij op 22 juli 2020 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, 100 euro, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
- bij die [benadeelde partij 1] in de slaapkamer te staan en te dreigen met een ijzeren voorwerp en
- daarbij te schreeuwen: "Geld, geld, geld" en
- die [benadeelde partij 1] bij zijn bovenarm vast te pakken en
- die [benadeelde partij 1] uit zijn bed te sleuren en
- die [benadeelde partij 1] op enig moment abrupt los te laten, waarna die [benadeelde partij 1] viel.
Hetgeen in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, en dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd, in het geval het hof enkel tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten komt. Zij heeft verzocht rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten, het feit dat de verdachte first offender is ten aanzien van dit soort feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De verdediging heeft verzocht de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan doodslag. Nadat de verdachte en het slachtoffer de avond en het begin van de nacht samen hadden doorgebracht in het centrum van Hoorn, zijn zij op de scootmobiel van het slachtoffer weggereden. Uiteindelijk kwamen zij aan op een fietspad in Nibbixwoud. Aldaar heeft de verdachte het slachtoffer om het leven gebracht en hem samen met de scootmobiel in de sloot naast het fietspad laten vallen. De volgende ochtend is het slachtoffer door omstanders aangetroffen. Het slachtoffer had fors letsel, waaronder breuken in het aangezicht, meerdere huidscheuren en bloeduitstortingen inwendig in de hals. Het meest aannemelijk is dat het slachtoffer uiteindelijk door verwurging is overleden. De verdachte heeft het slachtoffer het leven ontnomen en de nabestaanden van het slachtoffer daarmee onherstelbaar leed en verdriet toegebracht, hetgeen zij in hun spreekrechtverklaringen ter terechtzitting in hoger beroep op indrukwekkende wijze naar voren hebben gebracht.
Vervolgens is een aantal dagen later de woning van de verdachte onderzocht en werd een in werking zijnde hennepplantage met 275 hennepplanten en 400 gram amfetamine aangetroffen. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat deze drugs waren bestemd voor de handel. De handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met allerlei vormen van georganiseerde criminaliteit. Bovendien vormen harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid.
Tot slot heeft de verdachte in de vroege ochtend ingebroken in de woning van een destijds 87-jarig slachtoffer en hem met geweld van 100 euro beroofd. Het slachtoffer lag in bed en hoorde gestommel. Even later stond de verdachte met een ijzeren voorwerp in zijn hand naast zijn bed en schreeuwde om geld. De verdachte heeft het slachtoffer hard bij zijn bovenarm vastgepakt en uit zijn bed gesleurd. Onderweg naar de woonkamer heeft de verdachte het slachtoffer losgelaten, waarna het slachtoffer viel. Hier heeft het slachtoffer letsel aan overgehouden. Dit feit heeft een diepe indruk gemaakt op het slachtoffer. Een woning is bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft dit gevoel van veiligheid ernstig aangetast en enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Reeds de ernst van de feiten, in het bijzonder de doodslag en de woningoverval, rechtvaardigt het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Om de precieze duur van die op te leggen straf te bepalen weegt het hof verder het navolgende mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2025 is hij eerder voor gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Voor deze feiten heeft de verdachte ook meerdere keren (langdurige) gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage psychologisch onderzoek van 8 oktober 2020 en de reclasseringsadviezen van 24 november 2020, 2 februari 2022 en 17 mei 2022. Hieruit volgt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan psychologisch onderzoek. Daarom kan geen uitspraak worden gedaan over de eventuele aanwezigheid van psychopathologie bij de verdachte en eventuele doorwerking hiervan in het ten laste gelegde. Evenmin kan iets worden gezegd over de risicoprognose of de noodzaak tot behandeling in een justitieel kader. In het meest recente reclasseringsadvies van 17 mei 2022 beschrijft ook de reclassering dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat.
Straf
Alles afwegende, acht het hof in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 15 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof constateert echter dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
De verdachte is op 12 augustus 2020 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank op 28 juni 2022 vonnis heeft gewezen. In eerste aanleg is de redelijke termijn van 16 maanden daarmee overschreden met ruim 6 maanden.
Vervolgens hebben het openbaar ministerie en de verdachte hoger beroep ingesteld op respectievelijk 11 juli en 12 juli 2022. Het hof wijst thans arrest. De redelijke termijn van 2 jaren is in hoger beroep daarom overschreden met 1 jaar en 2 maanden.
Het hof zal daarom de voornoemde gevangenisstraf met 9 maanden verminderen en een gevangenisstraf van 14 jaren en 3 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel
Het hof zal niet de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Het hof beschikt niet over een recent reclasseringsadvies waarin een inschatting wordt gemaakt van het (toekomstige) recidiverisico. Ook overigens beschikt het hof over te weinig concrete informatie om daarvan een inschatting te kunnen maken. Daarbij komt dat de verdachte zich sinds bijna een jaar op vrije voeten bevindt en er geen aanwijzingen zijn dat hij zich sindsdien heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Vordering tot gevangenneming
Het hof zal, gelet op dit veroordelend arrest, de vordering tot gevangenneming toewijzen en de gevangenneming van de verdachte bevelen. De verdachte is met dit veroordelend arrest onder meer veroordeeld voor een brute doodslag en een woningoverval op een hoogbejaarde man. Dit betreffen feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld. De ernst van de gevolgen van deze feiten voor de nabestaanden en het slachtoffer maakt dat nog steeds gesproken moet worden van een geschokte rechtsorde indien de verdachte thans langer in vrijheid zou blijven. Dit bevel is apart geminuteerd.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Zaak A
9.1.1.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00, bestaande uit affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de ouder van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Vergoeding Affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij, zijnde de moeder van het overleden slachtoffer, recht op vergoeding van de gevorderde € 17.500,00 aan affectieschade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
9.1.2.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00, bestaande uit affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Zoals in het voorgaande beschreven, hebben de naasten van een overledene, genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW recht op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij is de biologische halfzus en is tevens de pleegmoeder van het overleden slachtoffer geweest. In haar vordering heeft de benadeelde partij zich wat betreft het gevorderde bedrag van € 20.000,00 gebaseerd op de categorie ‘pleegkinderen en ouders’. Het hof begrijpt de vordering zo dat een beroep wordt gedaan op de categorie genoemd in artikel 6:108 lid 4 onder e BW: ‘degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft’.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij de pleegouder van het slachtoffer was van zijn 13e tot zijn 18e levensjaar. Er was sprake van een zorgrelatie. Ook daarna is de benadeelde partij betrokken geweest in het leven van het slachtoffer. Zo was zij vanaf 2018 zijn bewindvoerder. Het hof acht dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de benadeelde partij ten tijde van het overlijden van het slachtoffer duurzaam in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer had en daarmee aanspraak maakt op affectieschade op grond van artikel 6:108 lid 4 onder e BW.
Wel is het hof van oordeel dat de benadeelde partij, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de onderbouwing van haar vordering, recht op affectieschade toekomt op grond van artikel 6:108 lid 4 onder g BW. Immers is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het overleden slachtoffer stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naaste kan worden aangemerkt.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de benadeelde partij daarom recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
9.1.3.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.315,00, bestaande uit € 4.815,00 aan uitvaartkosten en
€ 17.500,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ter zake van de affectieschade, omdat deze geen beroep kan doen op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.815,00, bestaande uit de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij is de biologische neef van het slachtoffer en is tevens pleegbroer van het slachtoffer geweest. De benadeelde partij doet een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW.
Een neef of een pleegbroer van de overledene komt ingevolge de wet in beginsel niet voor affectieschade in aanmerking. Op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW kan desalniettemin affectieschade worden toegekend aan een persoon die niet tot de in de wet genoemde kring van gerechtigden behoort. In het geval hierop beroep wordt gedaan, zal de benadeelde partij moeten stellen en onderbouwen dat sprake was van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij – kort gezegd – toch voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. Daartoe dient een “hechte affectieve relatie” te worden aangetoond. De omstandigheden van het geval zijn daarvoor bepalend, waaronder de intensiteit, de aard en de duur van de relatie. Van een hechte affectieve relatie kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer zij in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden.
Uit de ingediende vordering blijkt dat de ouders van de benadeelde partij de pleegouders van het slachtoffer waren en dat zij langdurig onder een dak hebben gewoond. Zij verschilden niet veel in leeftijd en waren maatjes voor het leven. De benadeelde partij hielp het slachtoffer met het betalen van zijn schulden en probeerde hem op het rechte pad te houden. De benadeelde partij steunde het slachtoffer ook financieel.
Het hof heeft gezien dat de dood van het slachtoffer de benadeelde partij onnoemelijk verdriet en leed heeft toegebracht. Ondanks de hechte band is echter niet gesteld, noch gebleken dat de verhouding tussen beiden sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor relaties tussen volwassen neven dan wel pleegbroers, bijvoorbeeld omdat sprake is van een specifieke zorgrelatie en/of sprake is van samenwonen ten tijde van het overlijden. Dit maakt dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op affectieschade.
De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Conclusie
Het hof zal het toegewezen bedrag van € 4.815,00 aan materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
9.2.
Zaak B
9.2.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de schriftelijke onderbouwing van de vordering is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Door het in zaak B bewezen verklaarde heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde partij op grond daarvan recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade schatten op € 2.000,00. Daarbij neemt het hof in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

10.Beslag

In het dossier bevindt zich een lijst met daarop de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen met een strafrechtelijke titel:
STK scootmobiel (Omschrijving: Goednummer: 1178477, zwart, merk: Pride Luna Victory E);
1 STK deel van de kruk (Omschrijving: Goednummer: 1182189);
1 STK Kruk (Omschrijving: Goednummer: 1174834, zwart);
1 STK Lemmet (Omschrijving: Goednummer: 1211254).
Ter terechtzitting in eerste aanleg is gebleken dat de officier van justitie reeds had beslist dat het lemmet moet worden vernietigd. Daarom zal het hof net als de rechtbank op dit voorwerp geen beslissing nemen. Ten aanzien van de overige goederen volgt het hof eveneens de beslissingen van de rechtbank, te weten teruggave dan wel bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57, 63, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-298939-20 (zaak B) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-298939-20 (zaak B) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf] B.V. van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK scootmobiel (Omschrijving: Goednummer: 1178477, zwart, merk: Pride Luna Victory E).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK deel van de kruk (Omschrijving: Goednummer: 1182189) en
- 1 STK Kruk (Omschrijving: Goednummer: 1174834, zwart).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.815,00 (vierduizend achthonderdvijftien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-204011-20 (zaak A) onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.815,00 (vierduizend achthonderdvijftien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-298939-20 (zaak B) bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-298939-20 (zaak B) bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 juli 2020.
Beveelt de
gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 september 2025.