ECLI:NL:GHAMS:2025:2446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
23-003192-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de rechtbank Amsterdam met aanpassing van de strafmaat en afwijzing van schadevergoedingsvorderingen in verband met straatroven en voorhanden hebben van een stroomstootwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2023. De verdachte was beschuldigd van drie straatroven en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar het hof hield rekening met het reclasseringsadvies, de proceshouding van de verdachte en zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden. De verdachte had eerder bekend dat hij de feiten had begaan en toonde spijt. Het hof legde een onvoorwaardelijke taakstraf van 360 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte de schade al had vergoed. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar vond het belangrijk dat de positieve ontwikkelingen van de verdachte niet verstoord werden door een lange gevangenisstraf. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003192-23
datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-222757-22 en 13-728044-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dan ook bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 360 uren subsidiair 180 dagen hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 355 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie straatroven. Hij heeft een telefoon uit de achterzak van een fietsende vrouw en een tas uit een fietskrat gepakt. Ook heeft hij een tas die vastzat aan het stuur van een scootmobiel weggerukt, waardoor het hengsel van de tas kapot ging. Straatroven zijn ernstige feiten, die een grote en langdurige impact kunnen hebben op de slachtoffers en bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Het eigen financiële gewin van de verdachte heeft telkens voorop gestaan. Hij heeft geen enkel oog gehad voor de gevolgen voor de slachtoffers. Dit rekent het hof de verdachte aan. Tot slot heeft de verdachte ook een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen brengt in het algemeen een ernstig risico voor de veiligheid van personen mee, nu dit gepaard kan gaan met het plegen van zware geweldsdelicten of de dreiging daarmee. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2025, waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij de feiten heeft begaan. Hij heeft aangegeven dat hij zich schaamt en spijt heeft van zijn gedrag. Hij realiseert zich dat zijn acties nadelige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers. Hij heeft daarom de schade van de benadeelde partijen betaald, aan hen excuusbrieven gestuurd en vragen beantwoord die bij hen leefden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, na een periode waarin hij worstelde met zichzelf en zijn omgeving, afstand heeft genomen van het leven wat hij leidde en een transformatie heeft ondergaan. Hij werkt hard om zijn leven een positieve invulling te geven. Hij heeft een huurwoning gevonden en een opleiding afgerond, is bijna klaar met zijn stage en heeft zicht op een baan. Hij is gestopt met gokken, heeft zijn schulden afbetaald en kan rondkomen van zijn inkomen.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 31 juli 2025. Uit dit advies komt naar voren dat de verdachte sinds september 2024 intrinsiek gemotiveerd is voor gedragsverandering. Hij werkt goed mee aan het toezicht, heeft een zinvolle dagbesteding, huurwoning en hij is op eigen verzoek in behandeling gegaan. Daaruit is naar voren gekomen dat er bij de verdachte sprake is van een autisme spectrum stoornis. Zijn woning, pro sociale contacten door werk en positieve gedragsontwikkeling worden gezien als beschermende factoren. Om het risico op recidive terug te dringen, acht de reclassering het noodzakelijk dat de verdachte de behandeling voortzet. Een gevangenisstraf is dan ook niet wenselijk, omdat het huidige toezicht en de ingezette behandeling dan worden onderbroken. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, in beginsel de straf op zijn plaats is die de rechtbank heeft opgelegd. Het hof houdt echter rekening met het advies van de reclassering, de proceshouding van de verdachte en zijn opstelling ten opzichte van de slachtoffers/benadeelde partijen in hoger beroep, en zijn sterk gewijzigde persoonlijke omstandigheden. Daarnaast houdt het hof rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht het van belang dat de positieve ontwikkelingen die de verdachte doormaakt niet worden doorkruist door een terugkeer van de verdachte naar de gevangenis voor langere tijd. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de verdachte nog enige tijd in detentie zal moeten doorbrengen in verband met de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van een eerdere opgelegde gevangenisstraf. Onder deze omstandigheden zal het hof in plaats van een vrijheidsbenemende straf een onvoorwaardelijke en forse taakstraf opleggen. Om de ernst van de feiten te benadrukken en de verdachte te weerhouden in de toekomst weer in de fout te gaan, zal het hof daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2021 (parketnummer 13-728044-20) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor is besproken, aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Daarbij is ook van belang dat deze vordering in andere zaken al (gedeeltelijk) is toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 609,85, bestaande uit € 109,85 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering en het verzoek zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met handhaving van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de hele vordering tot schadevergoeding inmiddels heeft betaald. Nu daarmee geen sprake meer is van schade, zal het hof de vordering afwijzen. Bij deze stand van zaken ziet het hof evenmin aanleiding voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering en het verzoek zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met handhaving van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de hele vordering tot schadevergoeding inmiddels heeft betaald. Nu daarmee geen sprake meer is van schade, zal het hof de vordering afwijzen. Bij deze stand van zaken ziet het hof evenmin aanleiding voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
dat de verdachte zich binnen 5 dagen (na het onherroepelijk worden van dit arrest) meldt op afspraken met de reclassering op het adres [adres 2] . De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
dat de verdachte zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
180 (honderdtachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Amsterdam van 17 november 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2021, parketnummer 13-728044-20, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.J. van Eekeren, mr. R.P. den Otter en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 september 2025.