ECLI:NL:GHAMS:2025:2531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
000205-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een verzoek om schadevergoeding voor rechtsbijstand werd afgewezen. De appellant, geboren in 1998, had op 12 februari 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die op 22 januari 2024 was genomen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant, die was staande gehouden voor een snelheidsovertreding op 5 oktober 2021, zelf verantwoordelijk was voor de kosten van rechtsbijstand, omdat hij geen verklaring had afgelegd en niet op de uitnodiging voor verhoor was verschenen. Het hof heeft op 23 september 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een schadevergoeding. Het hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden van de zaak, er wel degelijk gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding van € 816,75 voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof kende de gevraagde schadevergoeding toe. De uitspraak benadrukt het belang van de onschuldpresumptie en de rechterlijke oordeelsvrijheid in dergelijke verzoekprocedures.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000205-25 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 96/295798-21
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.J. Pardijs,
Arent Janszoon Ernststraat 187, 1083 GV Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 12 februari 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 17 juli 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 augustus 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 816,75.
In raadkamer is afgezien van het verzoek om vergoeding van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen en heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:

Uit het dossier blijkt dat op 5 oktober 2021 door een politieagent is geconstateerd dat verzoeker een snelheidsovertreding heeft begaan. Daarmee heeft hij een strafbaar feit begaan. Verzoeker is staande gehouden, geïdentificeerd en in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen ter plekke. Ook is hij uitgenodigd op het politiebureau voor verhoor. Verzoeker heeft geen verklaring afgelegd en is niet verschenen op de uitnodiging. Tegen de strafbeschikking is een verzetschrift ingediend, zonder gronden.
Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzoeker niet te hard heeft gereden. De zaak is alleen geseponeerd vanwege de ouderdom van het feit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop volgende kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten, zodat deze kosten voor zijn rekening dienen te blijven. Het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand wordt daarom afgewezen.
Het vorenstaande geeft evenmin aanleiding om de kosten voor het opstellen, indienen en ter zitting behandelen van het verzoekschrift te vergoeden, zodat ook dat verzoek wordt afgewezen.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure
is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onschuldpresumptie kan de uitspraak van de rechtbank – nu deze als uitgangspunt heeft dat het strafbare feit door appellant is gepleegd - niet in stand blijven en zal het hof deze vernietigen en opnieuw recht doen.
Het hof stelt vast dat een opsporingsambtenaar heeft geverbaliseerd dat hij appellant op 5 oktober 2021 heeft staande gehouden, nadat hij had vastgesteld met behulp van een gekalibreerde boordsnelheidsmeter dat appellant een snelheidsovertreding had begaan. Appellant is uitgenodigd voor verhoor op het politiebureau, aan welke uitnodiging hij geen gehoor heeft gegeven. Vervolgens blijkt uit het betreffende proces-verbaal dat een aankondiging van beschikking is ingezonden. Namens appellant is tegen een strafbeschikking verzet ingesteld.
De kosten waarvan vergoeding wordt verzocht hebben betrekking op werkzaamheden van de raadsman, die zien op contact met appellant ten tijde van het instellen van het verzet en het meermaals contact opnemen met het Openbaar Ministerie, waarbij telkens is verzocht om toezending van het dossier en is geïnformeerd naar de voortgang van de procedure. Het dossier is nimmer door de raadsman ontvangen. Op 18 april 2023 is de zaak door de officier van justitie geseponeerd. Onder die omstandigheden acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toewijzing van het verzoek.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 816,75.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 816,75 (achthonderdzestien euro en vijfenzeventig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en J.B. Duinkerken, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is -bij afwezigheid van de voorzitter- ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 september 2025.
De oudste raadsheer beveelt, namens de voorzitter:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 816,75 (achthonderdzestien euro en vijfenzeventig cent) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Scholte en Pardijs o.v.v. [verzoeker]/530 Sv.
Amsterdam, 23 september 2025,
mr. A.W.T. Klappe