ECLI:NL:GHAMS:2025:2535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
000250-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand en reiskosten raadsman in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door de verzoekster, die een vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand en reiskosten in verband met een strafzaak. De rechtbank had eerder het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand geheel toegewezen, maar de reiskosten werden slechts gedeeltelijk vergoed. De verzoekster had kosten gemaakt voor rechtsbijstand ten bedrage van € 1.996,46 en voor de verzoekschriftprocedure € 680,00. Het hof heeft de processtukken en het standpunt van de advocaat-generaal in overweging genomen en de advocaat van de verzoekster gehoord tijdens de openbare behandeling. Het hof oordeelde dat de reiskostenvergoeding niet in het oog springend bovenmatig was en dat de verzoekster recht had op de volledige vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende de verzoekster een totale vergoeding toe van € 2.676,46. De beschikking is ondertekend door de oudste raadsheer en griffier en is uitgesproken in de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000250-25 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13/156960-24
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2025 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.I. Takens,
Achillesstraat 79, 1076 PX Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 17 februari 2025 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Op 11 juli 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Op 29 juli 2025 zijn nadere stukken van de advocaat ontvangen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 augustus 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek in hoger beroep strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.996,46;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en hoger beroep ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand geheel toegewezen, met uitzondering van de reiskosten die de raadsman heeft gedeclareerd. De raadsman heeft 18 km à € 0,77 per kilometer (€ 13,86), vermeerderd met de door de raadsman over de verleende diensten in rekening te brengen btw (€ 16,77) aan appellante in rekening gebracht. De rechtbank heeft 18 km à € 0,28 (€ 5,04), vermeerderd met de door de raadsman over de verleende diensten in rekening te brengen btw (€ 6,10) aan appellante toegekend.
Volgens de rechtbank moet bij een reiskostenvergoeding in beginsel een vaste vergoeding worden gehanteerd omdat bij het toewijzen van schadevergoedingen wordt uitgegaan van forfaitaire bedragen. Voor de hoogte van die forfaitaire vergoeding wordt door de rechtbank aangesloten bij artikel 11 lid 1 onder d van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) en het daar opgenomen tarief.
Het hof volgt deze redenering niet.
Door appellante wordt verzocht om toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Grondslag voor dit verzoek is artikel 530, tweede lid, Sv. Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand heeft het hof eerder overwogen dat wat betreft de hoogte van de toe te kennen vergoeding de rechter niet gebonden is aan de door de raadslieden opgestelde declaraties, ook niet indien deze zijn voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. De in de jurisprudentie daarvoor gebezigde formulering dat dergelijke declaraties niet meer zijn dan een uitgangspunt, brengt tot uitdrukking dat de rechter de ruimte heeft daarvan – in matigende zin – af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. De schadevergoedingsrechter dient, gezien het recht op vrije advocatenkeuze, terughoudend te zijn bij de toetsing van tussen de cliënt en de raadslieden gemaakte afspraken. Een en ander heeft tot een min of meer bestendige lijn in de jurisprudentie van de gerechtshoven geleid, die erop neer komt dat van de declaraties van de betrokken rechtsbijstandverleners kan worden afgeweken indien deze, bijvoorbeeld wat betreft het aantal ingeschakelde rechtsbijstandverleners, de hoeveelheid in rekening gebrachte uren of de gehanteerde uurtarieven, alle omstandigheden en belangen in aanmerking genomen, ‘in het oog springend bovenmatig’ zijn (gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010: BL8539; gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NLGHAMS:2014:2466).
Blijkens de declaratie die appellante van haar raadsman heeft ontvangen is vanwege reiskosten 18 km à € 0,77 ex btw in rekening gebracht. Blijkens de toelichting van de advocaat is dit de standaard kilometervergoeding die het kantoor hanteert, welk standaardbedrag gebaseerd is op de werkelijke kosten van het gebruik van een auto en met welke reiskostenvergoeding appellante vooraf heeft ingestemd.
Het hof is van oordeel dat de verzochte reiskostenvergoeding – gegeven voornoemde toelichting - niet in het oog springend bovenmatig is, zodat ook dit deel van de gevraagde vergoeding voor toewijzing gereed ligt.
Dit is ook in lijn met de binnen het Landelijk overleg vakinhoud strafrecht (LOVS) gemaakte afspraken: de declaraties van advocaten ten aanzien van reiskosten, reistijd en wachttijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, worden – tenzij deze onredelijk hoog voorkomen – integraal vergoed.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom vernietigen en opnieuw recht doen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 1.996,46.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellante een vergoeding toe van € 2.676,46 (tweeduizend zeshonderdzesenzeventig euro en zesenveertig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en J.B. Duinkerken, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is – bij afwezigheid van de voorzitter – ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 september 2025.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.676,46 (tweeduizend zeshonderdzesenzeventig euro en zesenveertig cent) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. Stichting Derdengelden Takens Admiraal Advocaten o.v.v. [nummer] .
Amsterdam, 23 september 2025,
mr. A.W.T. Klappe