ECLI:NL:GHAMS:2025:2545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
23-002610-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake witwassen, oplichting en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2018. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen van huurpenningen en goederen ter waarde van €12.192,90, oplichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak omvatte een reeks van tenlasteleggingen die betrekking hadden op het gebruik van vervalste bankafschriften en het plegen van oplichting door zich voor te doen als eigenaar van een auto. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor die vrijspraken. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vorderingen van benadeelde partijen zijn deels toegewezen, maar ook deels niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van huurpenningen en goederen, het gebruikmaken van een vals geschrift en oplichting, en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002610-18
datum uitspraak: 30 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-741095-14 (zaak A), 13-671006- 12 (zaak B), 13-680176-15 (zaak C), 13-746008-17 (zaak D) en 13-689033-18 (zaak E), alsmede 23-001803-10 (TUL) en 13-850315-10 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni en 16 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het witwassen van maandelijkse betalingen van € 700,00 aan [benadeelde 1] en van het witwassen van open haarden ter waarde van € 19.500,00, zoals in respectievelijk zaak A onderdeel B, vierde gedachtestreepje, en zaak A onderdeel C, eerste gedachtestreepje, (cumulatief) ten laste is gelegd. Voorts is de verdachte door de rechtbank integraal vrijgesproken van oplichting, zoals in zaak C onder feit 2 ten laste is gelegd en van bedreiging, zoals in zaak C onder feit 3 ten laste is gelegd. Ten slotte is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van oplichting van [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) voor een bedrag van € 35.000,00 (in verband met het te koop aanbieden van een Mercedes ML), zoals in zaak E (cumulatief) ten laste is gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de door de rechtbank genomen beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de voornoemde vrijspraken.
De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van het in zaak A onderdeel A tenlastegelegde en ten aanzien van het in zaak A onderdeel C, vijfde gedachtestreepje ‘een of meer horloge(s)’, tenlastegelegde, nietig verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank ter zake van het in zaak C, feit 1, tenlastegelegde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte verklaard. Aangezien het hoger beroep onbeperkt is ingesteld, is het mede gericht tegen deze beslissingen. De advocaat-generaal en de raadsvrouw (namens de verdachte) hebben ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt geen bezwaren te hebben tegen de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onderdeel A, in zaak A onderdeel C, vijfde gedachtestreepje, en in zaak C, feit 1, tenlastegelegde. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek ter zake van die feiten, zal de verdachte ten aanzien van zaak A onderdeel A, zaak A onderdeel C, vijfde gedachtestreepje, en zaak C, feit 1, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
Zaak A (parketnummer 13-741095-14)
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 april 2014 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
B
een of meer geldbedragen, zijnde huurpenningen voor en/of betaling aan (onder meer):
- de woning aan [adres 1] (totaal ongeveer 8000 euro en/of
- een of meer huurauto('s) (Mercedes Benz [kenteken 1] , BMW X6 [kenteken 2] , BMW X6 [kenteken 3] , Porsche Panamera [kenteken 4] ), te weten (onder meer) een geldbedrag van totaal ongeveer 30.000 euro en/of
- een of meer vip tafel(s) bij [bedrijf 1] , te weten (in totaal ongeveer) 4000 euro en/of
C
een of meer (luxe) goederen, te weten (onder meer):
- televisie- en/of audioapparatuur en/of
- een grote hoeveelheid, in elk geval een of meer (merk) schoenen (waarde ongeveer 15000 euro) en/of
- trapbekleding en/of
- een (grote) hoeveelheid (merk) kleding en/of
- een of meer computer(s) en/of computerscherm(en)
in elk geval een of meer geldbedrag(en) en/of (luxe) goederen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde geldbedragen en/of goederen gebruik gemaakt en/of de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing en/of de rechthebbende verborgen en/of verhult, terwijl hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of goed(eren) onmiddellijk of middelijk - afkomstig is/zijn/was/waren uit enig misdrijf;
Zaak B (parketnummer 13-671006- 12 )
1.
hij op of omstreeks 24 december 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 5828 gram (gedroogde plantdelen) (bevattende) hennep (verpakt in vijf, in elk geval een of meer sealbag[s] en/of een plastic zak), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) bankafschrift(en) op naam van [verdachte] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte voornoemd(e) bankafschrift(en) eenmaal of meermalen heeft overhandigd en/of getoond aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] BV en/of [slachtoffer 2] teneinde zijn kredietwaardigheid aan te tonen en/of een huurovereenkomst af te sluiten en/of een (bedrijfs)pand opgeleverd te krijgen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, in strijd met de waarheid (telkens) een (bank)saldo op voornoemd(e) bankafschrift(en) heeft vermeld die in werkelijkheid niet op de bijbehorende bankrekening aanwezig was en/of (telekens) een of meer transactie(s) op voornoemd(e) bankafschrift(en) heeft vermeld, welke tranactie(s) niet met de bijbehorende bankrekening heeft/hebben plaatsgevonden;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] BV en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot het afsluiten van een huurovereenkomst en/of de oplevering van een bedrijfspand, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide huurder, waardoor [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 2] BV en/of [slachtoffer 2] werd(en) bewogen tot het afsluiten van bovenomschreven huurovereenkomst en/of bovenomschreven oplevering;
Zaak D (parketnummer 13-746008-17)
1.
hij op of omstreeks 09 december 2016 te Diemen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik zit in een voogdij zaak voor mijn kinderen en als ik mijn kinderen niet mag zien door [slachtoffer 3] dan is zij dood" en/of "jij bent dood" en/of "de dag dat ik mijn kinderen niet meer mag zien, is de dag dat jij niet meer leeft" en/of "Binnen 24 uur ben jij dood" en/of "ik ga naar mijn auto en dan schiet ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
(gevoegde zaak 13-689282-16)
hij op of omstreeks 22 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn ex-vriendin) [benadeelde 1] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of buik en/of arm(en) van voornoemde [benadeelde 1] , in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] , waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak E (parketnummer 13-689033-18)
(onderdeel van dossier 13-680176-15, zaaksdossier 13Rosas ZD03)
hij op of omstreeks 4 september 2014, althans in of omstreeks de periode van 4 september 2014 tot en met 26 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een koper (te weten [benadeelde 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 26.000 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een en/of meerdere (aan hem verdachte, verhuurde) (huur)auto(s) (te weten een BMW X6) te koop aangeboden aan voornoemde koper [benadeelde 2] en/of
- ( ten opzichte van voornoemde koper [benadeelde 2] ) voorgedaan als eigenaar, althans rechtmatige houder van deze (te koop aangeboden) auto(s)
waardoor voornoemde koper van auto(s) (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft het hof deze verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van hetgeen in hoger beroep nog aan de orde is, de vorderingen van de benadeelde partijen, het beslag, de strafoplegging en de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23-001803-10 tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Partiële nietigheid van de dagvaarding in zaak A, onder C, gedachtestreepje (merk)kleding
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnota bepleit dat de dagvaarding partieel nietig is ook voor onderdelen waaromtrent dat in eerste aanleg niet als zodanig was beslist. Het gaat om de onder het kopje C genoemde merkkleding. Daartoe is aangevoerd dat de tenlastelegging op dit punt onvoldoende feitelijk is, zodat voor de verdediging niet te achterhalen is waar de goederen uit de tenlastelegging betrekking op hebben waardoor het niet mogelijk is om hier verweer tegen te voeren. De dagvaarding voldoet dan ook niet aan de eisen van artikel 261 Sv.
Het hof verwerpt dit verweer omdat uit het dossier afdoende blijkt op welke merkkleding de tenlastelegging betrekking heeft. De verdediging heeft daar ook – in eerste en in tweede aanleg – verweer op gevoerd. De dagvaarding op dit punt is dan ook geldig.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging (zaak B, feit 1)

Het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging, nu het in deze zaak ten laste gelegde op grond van het bepaalde in artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2 Sr en artikel 11 Opiumwet absoluut is verjaard.

Vrijspraak van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde (mishandeling)

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er, onder andere gelet op de aangifte van [benadeelde 1] en de letselverklaring van de GGD Amsterdam, voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de in zaak D onder 2 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde 1] .
Het hof is van oordeel dat het dossier, gelet op de aangifte van [benadeelde 1] en de die aangifte deels ondersteunende letselverklaring van de GGD Amsterdam, weliswaar voldoende wettig bewijs bevat, maar overweegt dat het gelet op de verklaring van de (oog)getuige [getuige 1] – die bevriend is met zowel de verdachte als de aangeefster en de tenlastegelegde geweldshandelingen in zijn verklaring niet heeft bevestigd – aan deze bewijsmiddelen onvoldoende de overtuiging kan ontlenen om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof is, met de raadsvrouw, dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen de in zaak D onder 2 tenlastegelegde mishandeling, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde ((gewoonte)witwassen)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen hem in zaak A ten laste is gelegd, voor zover dit in hoger beroep nog aan de orde is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat – kort gezegd – in de ten laste gelegde periode een gerechtvaardigd witwasvermoeden jegens de verdachte is ontstaan vanwege de omvang van de door hem gedane contante uitgaven die met het van hem bekende inkomen niet te verklaren zijn. Daar heeft de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring tegenover gezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte, gelet op – kort gezegd – de daadwerkelijke hoogte van de uitgaven van de verdachte, de herkomst van de gelden waarmee de goederen zijn aangeschaft, de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte hieromtrent en het ontbreken van enig onderzoek naar de door de verdachte afgelegde verklaring, dient te worden vrijgesproken van (gewoonte)witwassen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Sr (witwassen) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte uitblijft of niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Witwasvermoeden
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit navraag bij de Belastingdienst blijkt dat de verdachte in de periode van 31 maart 2009 tot en met 31 maart 2014 geen legale inkomsten heeft verkregen of bij de Belastingdienst bekende betaalde arbeid heeft verricht. Evenmin had hij bij de Belastingdienst bekend vermogen of een uitkering. Tevens blijkt uit de Gemeentelijke Basisadministratie (thans ‘Basisregistratie Personen’) dat de verdachts sinds 11 december 2012 geregistreerd staat als geëmigreerd, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de verdachte woonachtig is en was in Nederland en hier zijn leven leidt.
Daarnaast volgt uit het dossier dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot 2 april 2014 de huurpenningen van in totaal € 8.000,00 voor de woning aan de [adres 1] , op welk adres hij niet stond ingeschreven maar wel woonachtig was, contant heeft betaald. Het huurcontract stond op naam van de (inmiddels) ex-vriendin van de verdachte, [naam 1] . Op naam van een andere ex-vriendin van de verdachte, [naam 2] , zijn in de ten laste gelegde periode vier auto’s gehuurd, te weten een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] , een BMW X6 met kenteken [kenteken 2] , een BMW X6 met kenteken [kenteken 3] en een Porsche Panamera met kenteken [kenteken 4] voor een totale huurprijs van € 24.910,41. De huurprijs is telkens volledig contant door de verdachte betaald. Voor een feest genaamd
[feest]dat plaatsvond op 28 februari 2014 in [bedrijf 1] , heeft de verdachte (onder meer) een VIP-tafel gekocht voor een bedrag van € 2.500,00. Ook dit bedrag is door de verdachte contant betaald.
Tijdens de doorzoeking in de woning [adres 1] is een grote hoeveelheid luxegoederen aangetroffen. In de woning zijn een kassabon en een offerte van de [winkel 1] van 11 februari 2014 van de contante aankoop van een Samsung televisie en diverse audioapparatuur ter waarde van € 3.292,94 aangetroffen. De televisie is in voornoemde woning aangetroffen en in beslag genomen. De verdachte heeft erkend dat hij deze apparatuur heeft aangeschaft. De aankoop is gedaan onder de naam [naam 3] . Gedurende het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte meermalen gebruikt maakt van de valse naam [naam 3] . Tijdens de doorzoeking is tevens een grote hoeveelheid merkkleding en -schoenen aangetroffen. In totaal zijn 24 paar schoenen in beslag genomen, waarvan 16 paar schoenen zijn aangeschaft in de winkel [winkel 2] . Uit bij [winkel 2] opgevraagde informatie is gebleken dat de aankopen van de aangetroffen schoenen zijn gedaan tussen 5 oktober 2013 en 21 februari 2014 en dat de totaalprijs van deze schoenen € 8.490,00 is geweest. Bij de verdachte is ook een aantal schoenen van het merk Christian Louboutin aangetroffen. Uit onderzoek naar de aankoopwaarde van deze schoenen is gebleken dat de totale aanschafwaarde € 7.388,45 bedraagt. De totale waarde van de in de woning aangetroffen merkkleding bedraagt € 8.794,00. De verdachte heeft in het politieverhoor van 8 april 2014 verklaard dat hij € 900,00 contant heeft betaald voor het bekleden van de trap in de woning aan de [adres 1] . Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij de trapbekleding niet heeft betaald. De getuige [getuige 2] , die de trap heeft bekleed, heeft op 14 april 2014 verklaard dat door [naam 1] € 250,00 contant is betaald voor de trapbekleding. Ten slotte blijkt uit tapgesprekken van 20 februari 2014 dat de verdachte een computer te koop aangeboden heeft gekregen, hij hier € 900,00 voor wilde betalen en dat de verkopers daar akkoord mee zijn gegaan.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een vermoeden van witwassen ten aanzien van de betalingen en luxegoederen, met uitzondering van de aanschaf van de trapbekleding. Het hof zal de verdachte ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken, nu onvoldoende vast is komen te staan welk bedrag voor de trapbekleding is betaald en of dit door de verdachte is gedaan.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode van spaargeld heeft geleefd en daarnaast nog legale inkomsten genoot. Daartoe is, mede door de raadsvrouw, het volgende aangevoerd. De verdachte was in 2009 en 2010 in loondienst bij [bedrijf 3] en heeft daarmee € 6.390,00 verdiend. Aangezien de verdachte van 2009 tot en met 2012 woonachtig was bij zijn ouders, kon hij dit geldbedrag op zijn spaarrekening storten. Vanwege de daaropvolgende detentie van de verdachte kon hij nog meer sparen, met als gevolg een spaarsaldo van € 8.000,00 op zijn rekening in begin 2013. Voor de verkoop van een Golf GTI met kenteken [kenteken 5] heeft de verdachte tussen de € 11.000,00 en € 12 .000,00 gekregen. Voorts heeft de verdachte inkomsten verworven van in totaal € 2.650,00 door beleningen bij de Stadsbank. Naast voornoemde privé inkomsten, heeft de verdachte ook zakelijke legale inkomsten genoten uit investeringen in zijn bedrijf, [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ). De ex-vriendin van de verdachte, [benadeelde 1] , heeft € 15.000,00 geïnvesteerd in [bedrijf 4] ten behoeve van de organisatie van een feest. Daarnaast heeft [naam 4] (hierna: [naam 4] ) een investering gedaan van in totaal ongeveer € 80.000,00. De verdachte heeft verklaard dat hij een deel van de investeringen in [bedrijf 4] spendeerde aan het creëren van een, naar uiterlijke verschijningsvorm, luxe levensstijl door de tenlastegelegde auto’s en VIP-tafels te huren en de merkschoenen en -kleding aan te schaffen. Hij runde een evenementenbureau en wilde er representatief uitzien voor afspraken met klanten en artiesten. De aanschaf van de Louboutin schoenen en de kleding zou verder buiten (vóór) de ten laste gelegde periode zijn geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op het door de verdachte aangevoerde onderscheid in privé en zakelijk gedane uitgaven en verkregen inkomsten en gelet op de verklaring van de verdachte dat hij de zakelijke investeringen in [bedrijf 4] uit zakelijk oogpunt (deels) spendeerde aan uiterlijk vertoon in de vorm van kleding, schoenen en auto’s, zal het hof eveneens onderscheid maken tussen privé gerelateerde inkomsten en uitgaven en zakelijk gerelateerde inkomsten en uitgaven.
Zakelijke uitgaven
De contante betalingen van de huur van de vier huurauto’s, de contante betaling voor de VIP-tafel bij [bedrijf 1] en de aanschaf van merkschoenen en -kleding – een bedrag van in totaal € 52.082,87 [1] – beschouwt het hof gelet op de verklaring van de verdachte als zakelijk gerelateerde uitgaven. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de verdachte dat de Louboutin schoenen en de kleding goedkoper waren dan door de politie is aangenomen en/of eerder dan in de ten laste gelegde periode zijn aangeschaft alsmede dat de huurpenningen van de auto’s deels middellijk van anderen afkomstig waren, nu een en ander in het licht van de bevindingen van de politie onvoldoende door de verdachte aannemelijk is gemaakt.
Zakelijke inkomsten
De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld waar hij zakelijk gerelateerde uitgaven van heeft gedaan voldoet naar het oordeel van het hof deels aan het vereiste dat die voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Dit geldt voor de gestelde investering van [naam 4] in [bedrijf 4] ter hoogte van een bedrag van € 35.000,00, nu die investering wordt ondersteund door de verklaring van [naam 4] bij de raadsheer-commissaris van 6 oktober 2021 en door de verklaring van [naam 4] bij de politie van 24 maart 2016, waarin deze [naam 4] onder meer verklaart dat hij in 2013 en 2014 maximaal € 35.000,00 aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld als investering in [bedrijf 4] . Voorts geldt dit voor de investering van [benadeelde 1] ter hoogte van € 15.000,00 waartoe de verdediging een e-mailbericht van 14 juli 2014 van [benadeelde 1] heeft overgelegd. In dit e-mailbericht schrijft [benadeelde 1] dat zij € 15.000,00 aan de verdachte heeft gegeven ten behoeve van een investering in een evenement. Als bijlage is een bankafschrift gevoegd waaruit blijkt dat zij dit bedrag op haar rekening had staan.
De verklaring voldoet niet aan voornoemde vereisten ten aanzien van het restant van de investering van [naam 4] , waarbij het hof opmerkt dat uit de verklaring van [naam 4] volgt dat € 35.000,00 in 2015 is geïnvesteerd en die investering daarmee buiten de tenlastegelegde periode valt. De door de verdediging genoemde investering van [naam 7] neemt het hof evenmin mee, nu deze, gelet op de verklaring van [naam 7], niet als legale inkomsten kan worden aangemerkt.
Uit het voortgaande vloeit voort dat de verdachte het witwasvermoeden ten aanzien van de zakelijk gerelateerde uitgaven voor een bedrag van € 50.000,00 voldoende heeft weersproken. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte op dit punt en heeft evenmin om de gelegenheid daartoe verzocht. Het hof constateert verder, alhoewel dit niet als zodanig door de verdachte is aangevoerd, dat uit het onderzoek naar onder andere de bankgegevens en administratie naar voren is gekomen dat de verdachte nog € 2.650,00 heeft ontvangen van de Stadsbank van Lening voor beleningen van sieraden. Hoewel deze inkomsten niet direct als zakelijk kunnen worden aangemerkt, neemt het hof deze hier toch mee in de berekeningen, om het overzicht te behouden en de verdachte hierdoor niet in enig belang wordt geschaad. Aldus is er sprake van een weerlegging van het witwasvermoeden tot een bedrag van € 52.650,00.
Bij die stand van zaken acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de zakelijk gerelateerde uitgaven en luxegoederen ter hoogte van € 52.082,87 van enig misdrijf afkomstig zijn, zodat vrijspraak daarvan dient te volgen.
Privé uitgaven en inkomsten
De contante betaling van de huur van de [adres 1] (€ 8.000,00), de contante aanschaf van de televisie en audioapparatuur (€ 3.292,94, [winkel 1] ) en de contante aanschaf van de computer (€ 900,00), een totaalbedrag van € 12 .192,94, beschouwt het hof bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel als door de verdachte gedane privé uitgaven. Ten aanzien van de herkomst van de daaraan bestede bedragen overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte dat [naam 1] (contant) zou hebben meebetaald aan de huur van de woning bij gebreke van enige onderbouwing en mede in het licht van de vaststellingen van de politie dat enkel de verdachte de woning opende en afsloot, niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het hof acht het voorts hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte het in 2009 verdiende inkomen in zijn geheel opzij heeft kunnen zetten op zijn spaarrekening. Het feit dat hij toentertijd bij zijn ouders woonde, doet daar niet aan af. De verklaring van de verdachte dat hij begin 2013 € 8.000,00 aan spaargeld had, voor een groot deel afkomstig uit in 2009 verrichte arbeid, acht het hof ongeloofwaardig en schuift het hof derhalve terzijde. Voorts heeft de verdachte bepleit dat hij inkomsten van € 11.000,00 à € 12 .000,00 heeft gehad uit de verkoop van een Golf GTI. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsvrouw in eerste aanleg bij haar pleitnota een e-mailbericht van [benadeelde 1] van 27 juni 2014 en een transactieoverzicht van 27 september 2010 overgelegd. Het hof trekt deze transactie echter in twijfel nu het betreffende transactieoverzicht een bijschrijving lijkt te betreffen op de rekening van [benadeelde 1] . Bovendien merkt het hof op dat de gestelde transactiedatum bijna twee jaar en ruim drie maanden voor het begin van de ten laste gelegde periode ligt. Zowel linksom als rechtsom acht het hof het derhalve hoogst onwaarschijnlijk dat met dit gesteld verkregen geldbedrag in de ten laste gelegde periode de privé gerelateerde betalingen zijn gedaan en goederen zijn aangeschaft. Daarmee heeft de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd voor de herkomst van het geld waar de privé gerelateerde betalingen mee zijn gedaan en goederen van zijn gekocht. Dat brengt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 12 .192,94 uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Het onder feit 1 ten laste gelegde witwassen van de huurpenningen voor de woning aan de [adres 1] , de televisie en audioapparatuur en de computer is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Het hof is op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet tot de overtuiging gekomen dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen én dat hij het witwassen in nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) heeft gepleegd, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging omtrent het in zaak B tenlastegelegde (valsheid in geschrift en oplichting)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen hem in zaak B onder 2 en 3 ten laste is gelegd, nu de verdachte het in zijn auto aangetroffen, valselijk opgemaakte, bankafschrift heeft getoond aan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en hen daarmee heeft bewogen tot oplevering van het pand aan het [adres 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak B onder 2 en 3 ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het bankafschrift is weliswaar vervalst, maar de verdachte is niet degene geweest die het bankafschrift heeft getoond aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was naar aanleiding van een enkelvoudige fotoconfrontatie en de resultaten daarvan zijn onvoldoende betrouwbaar. Ook van de in zaak B onder 3 ten laste gelegde oplichting dient de verdachte te worden vrijgesproken. Aangezien op 1 november 2012 de huurovereenkomst is ondertekend en het pand is opgeleverd en [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte op 8 november 2012 bij hem op kantoor zou zijn geweest, ontbreekt het causale verband tussen het vervalste bankafschrift en de oplevering van het bedrijfspand.
Het oordeel van het hof
Grotendeels overeenkomstig de rechtbank overweegt het hof als volgt.
In een auto is een transactieoverzicht van de Rabobank aangetroffen en in beslag genomen. Dit was gedateerd 18 november 2012 en daarop was vermeld dat het een rekening van de verdachte betrof, dat er een saldo en bestedingsruimte was van € 98.240,86 en dat op 2 november 2012 van die rekening een bedrag van € 23.990,27 aan [bedrijf 2] was overgeboekt. De verdachte wilde het bedrijfspand aan het [adres 2] huren voor zijn kinderkledingzaak. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij de verdachte hebben gesproken over het huren van een bedrijfspand aan het [adres 2] . Bij het zien van een foto van de verdachte hebben zij hem herkend als degene die het bedrijfspand zou huren en met wie zij zaken hebben gedaan. [slachtoffer 2] is een externe makelaar van [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ). [slachtoffer 1] is werkzaam als senior projectmanager bij [bedrijf 5] BV dat namens [bedrijf 2] diverse panden, waaronder het [adres 2] , beheert. Conform de huurovereenkomst moest de verdachte de huur aan [bedrijf 2] voldoen. Eén van de voorwaarden voor oplevering van het bedrijfspand is dat aan de betalingsverplichting wordt voldaan. Dit houdt in dat door de huurder voor de oplevering een bankgarantie moet worden gesteld en dat de eerste betaling van het overeengekomen huurbedrag moet worden voldaan. Op 8 november 2012 heeft [slachtoffer 1] met de verdachte afgesproken, omdat de verdachte nog niet aan zijn betalingsverplichting van 1 november 2012 had voldaan. Bij de bespreking op 8 november 2012 heeft de verdachte [bedrijf 2] toch zover gekregen om over te gaan tot de oplevering van het bedrijfspand. De verdachte heeft toen ook opgemerkt dat hij, gelet op het saldo op zijn bankrekening, garant kon staan voor de huur. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de verdachte hen een bankafschrift heeft getoond. Op 21 november 2012 heeft de verdachte het transactieoverzicht van 18 november 2012 aan [slachtoffer 1] getoond. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte op zijn telefoon aan hem het transactieoverzicht heeft laten zien, waar de naam van de verhuurder, het bankrekeningnummer van de verhuurder en de overboeking op te zien waren. Als gevolg hiervan heeft [bedrijf 2] akkoord gegeven voor de oplevering van het bedrijfspand. [bedrijf 2] heeft echter nooit de betaling van de verdachte ontvangen, ook niet na de verdachte daar meerdere keren toe te hebben gesommeerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij destijds geen positief saldo van € 98.000,00 (
het hof begrijpt: € 98.240,86) op zijn rekening had. Deze verklaring wordt ondersteund door de gegevens van de bankrekening van de verdachte bij de Rabobank, waaruit is gebleken dat het saldo van 18 november 2012 op het transactieoverzicht niet overeenkomt met wat er toen daadwerkelijk op zijn rekening stond. Ook staat er geen afboeking van € 23.990,27 vermeld op de gevorderde gegevens van de Rabobank. Het hof acht hiermee bewezen dat het getoonde bankafschrift van de verdachte is vervalst.
De verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar een kennis van hem die mee was naar de gesprekken, het bankafschrift heeft getoond en dat hij [slachtoffer 1] nooit alleen heeft gezien. Deze verklaring acht het hof ongeloofwaardig. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij het bedrijfspand aan het [adres 2] wilde huren voor zijn kinderkledingzaak [zaak] , dat hij de huurovereenkomst heeft getekend en dat hij de gesprekken daartoe met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (
naar het hof begrijpt [slachtoffer 2] , de dame over wie de verdachte heeft verklaard) heeft gevoerd. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben daarnaast de verdachte aan de hand van een foto herkend als degene met wie zij zaken hebben gedaan voor de huur van het bedrijfspand aan het [adres 2] . Ook hebben zij verklaard dat de verdachte hen het bankafschrift heeft getoond. Daarmee kan het verweer van de raadsvrouw dat de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontatie onbetrouwbaar zijn niet slagen en staat voor het hof vast dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van het vervalste bankafschrift.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruikmaken van een vals geschrift. Ook heeft de verdachte zich hiermee schuldig gemaakt aan oplichting van [bedrijf 2] , omdat dit bedrijf door het tonen van het vervalste bankafschrift is overgegaan tot de oplevering van het bedrijfspand.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak D onder 1 tenlastegelegde (bedreiging)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte, gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), de ondersteunende getuigenverklaring van [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en het opgenomen 112-gesprek waaruit blijkt dat sprake was van een geagiteerde situatie, wordt veroordeeld voor de hem in zaak D onder 1 tenlastegelegde bedreiging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak D onder 1 ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er, gelet op het ontbreken van objectief steunbewijs, de twijfelachtige betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 3] , het tijdsverloop en het niet prijsgeven door [slachtoffer 3] en [getuige 3] van de identiteit van een objectieve getuige, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het oordeel van het hof
De aangeefster [slachtoffer 3] heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte op 9 december 2016 de woorden “Jij bent dood” en “De dag dat ik mijn kinderen niet meer mag zien, is de dag dat jij niet meer leeft. Binnen 24 uur ben jij dood. Ik ga naar mijn auto en dan schiet ik je dood” heeft geuit. Deze aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 3] , die de verdachte tegen [slachtoffer 3] heeft horen zeggen “Ik zit in een voogdij zaak voor mijn kinderen en als ik mijn kinderen niet mag zien door [slachtoffer 3] dan is zij dood” en “Jij bent dood”. Deze bewoordingen hebben dezelfde strekking als de bewoordingen zoals vermeld in de aangifte. De omstandigheden dat er een familierelatie bestaat tussen [slachtoffer 3] en [getuige 3] en dat de verklaring van [getuige 3] drie weken na het incident is afgelegd, maken nog niet dat de verklaring van [getuige 3] niet zou kunnen bijdragen aan het bewijs. Het hof ziet ook geen aanleiding om die verklaring buiten beschouwing te laten. De verklaringen dat er sprake is geweest van (enige vorm van) verbaal geweld van de zijde van de verdachte vinden steun in een filmpje met geluid dat de politie heeft gekregen van aangeefster en dat de politie heeft bekeken en beluisterd. Op de beelden is de verdachte [verdachte] herkend, en de vrouwelijke stem die met de verdachte in discussie gaat is herkend als die van [slachtoffer 3] . Er is nog een andere stem gehoord, welke stem door de verbalisant is herkend als die van de getuige [getuige 3] , die dus bij deze confrontatie aanwezig is geweest. De verbalisant ziet en hoort dat met luide stemmen een discussie wordt gevoerd. Hoewel de ten laste gelegde bewoordingen niet expliciet op de opname te horen zijn, geeft het wel duidelijk aan dat er een ruzie was tussen de verdachte en [slachtoffer 3] , waarbij de verdachte zich verbaal agressief toonde. Hierna wordt het beeld slecht en hoort de verbalisant gerommel en geschreeuw en ziet hij dat de camera heen en weer gaat waarop het filmpje vervolgens stopt. Ook is er een 112 gesprek van het incident opgenomen en door de politie uitgeluisterd, waarbij de stem van de melder als die van getuige [getuige 3] is herkend. Op de achtergrond zijn een man en een vrouwenstem te horen. Er is niet goed te horen wat er wordt gezegd, maar wel dat er ruzie/discussie is op de achtergrond. De desbetreffende stemmen zijn herkend als die van de verdachte en van aangeefster [slachtoffer 3] . Dat deze (geluids)opnames de ten laste gelegde woorden niet (hoorbaar) bevatten, maakt nog niet dat daarmee zou vaststaan dat deze woorden niet zijn gezegd, nu de (geluids)opnames niet de aanvang en het einde van de ruzie laat horen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de in zaak D onder 1 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde (oplichting)

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen hem in zaak E ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich heeft voorgedaan als eigenaar van de auto, waardoor [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) werd bewogen tot afgifte van de afgesproken koopsom van € 26.000,00. De aangifte van [benadeelde 2] wordt ondersteund door de door hem bij zijn aangifte overgelegde WhatsApp-gesprekken tussen [benadeelde 2] en de verdachte en tussen de broer van [benadeelde 2] , [naam 5] (hierna: [naam 5] ), en de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat op een in een ander strafrechtelijk onderzoek inbeslaggenomen telefoon van de verdachte zich codes bevinden die noodzakelijk zijn om een usb-stick te ontsluiten waarop gesprekken zijn opgeslagen tussen de verdachte en de aangever. Eén van deze gesprekken bevat een expliciete bevestiging van de aangever dat het bedrag van € 26.000,00 reeds is terugbetaald door de verdachte. Om de verdediging in de gelegenheid te stellen het gesprek te achterhalen en over te leggen, heeft de raadsvrouw een verzoek gedaan tot afsplitsing en aanhouding van zaak E.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak E ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het door [benadeelde 2] betaalde bedrag komt niet overeen met het bedrag waar hij over verklaart, het koopcontract van de auto ontbreekt, de machtiging voor het ophalen van de auto bij Domeinen is niet getekend en op basis van de WhatsApp-gesprekken kan geen enkele overtuigende conclusie worden getrokken.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat door de raadsvrouw enkel is gesteld dat uit de gesprekken op de usb-stick blijkt dat het door de aangever afgegeven geld aan hem zou zijn terugbetaald door de verdachte. Naar het oordeel van het hof is voor de vraag of sprake is geweest van een voltooide oplichting de mogelijk daarna gedane terugbetaling door de verdachte aan aangever van de door oplichting verkregen koopsom, niet relevant. Om die reden wijst het hof het verzoek tot afsplitsing van zaak E en aanhouding van de behandeling van die zaak af.
Grotendeels conform het vonnis van de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde als volgt.
[benadeelde 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte aankwam met een witte BWM X6. Omdat [benadeelde 2] het een mooie auto vond, vroeg de verdachte of hij de auto wilde kopen. Na onderhandelingen over de prijs heeft de broer van [benadeelde 2] , [naam 5] , € 26.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] . Dit geld is door [naam 5] voor zijn broer voorgeschoten. Volgens [benadeelde 2] en [naam 5] heeft de verdachte tegen hen gezegd dat het zijn auto was. [benadeelde 2] heeft de auto, ook na de verdachte daar meerdere keren om te hebben verzocht, nooit gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte in de periode van 15 maart 2010 tot en met 4 juli 2016 geen auto op naam had staan. Uit onderzoek naar het bankrekeningnummer van [bedrijf 4] is gebleken dat er op 4 september 2014 door [naam 5] een bedrag van € 26.000,00 is overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 4] . De verdachte heeft verklaard dat hij de € 26.000,00 heeft ontvangen als investering in zijn bedrijf [bedrijf 4] .
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte niet de eigenaar van de auto was. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij samen met de verdachte en met [naam 5] naar Domeinen Roerende Zaken (hierna: Domeinen) is gegaan om de in beslag genomen auto daar op te halen. Deze verklaring wordt ondersteund door de machtiging die kennelijk – het hof heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen – mede door de verdachte is ondertekend en waarin de verdachte [naam 5] machtigt voor (onder andere) het in ontvangst nemen van de in beslag genomen BMW X6 bij het beslaghuis. Bij Domeinen bleek dat de verdachte de auto niet mocht meenemen. De verklaring van de verdachte dat hij € 26.000,00 van [benadeelde 2] heeft ontvangen als investering in zijn bedrijf [bedrijf 4] valt niet te rijmen met het bezoek aan Domeinen en daarom schuift het hof die verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
[benadeelde 2] heeft de screenshots van WhatsApp-gesprekken aan de politie gegeven. De politie heeft geverbaliseerd dat het gesprekken betreft tussen [benadeelde 2] en de verdachte, [naam 5] en de verdachte en nog een onbekende man die wordt benoemd als [verdachte] . [verdachte] is de voornaam van de verdachte. [naam 5] heeft gesprekken gevoerd met ‘ [naam 6] ’. In de WhatsApp-gesprekken wordt onder meer gesproken over auto’s, over dat [benadeelde 2] aan [verdachte] om de auto heeft gevraagd omdat hij al betaald had en over dat de auto gekocht is van [verdachte] . Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de WhatsApp-gesprekken vermoedelijk zijn vervalst en dat hij deze gesprekken niet heeft gevoerd. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig gelet op de inhoud van deze gesprekken. Voor de stelling dat de WhatsApp-gesprekken vervalst zouden zijn bieden het dossier en het verhandelde ter terechtzitting verder geen enkel concreet aanknopingspunt.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 2] voor een bedrag van € 26.000,00.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B onder 2 en 3, zaak D onder 1 en zaak E tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A (parketnummer 13-741095-14)
1.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 april 2014 te Amsterdam en elders in Nederland:
B
geldbedragen, zijnde huurpenningen voor:
- de woning aan de [adres 1] (totaal ongeveer 8.000,00 euro) en
C
luxegoederen, te weten:
- televisie- en audioapparatuur en
- een computer
verworven en voorhanden heeft gehad en van voornoemd geldbedrag en goederen gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, dat bovenomschreven geldbedrag en goederen onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Zaak B (parketnummer 13-671006- 12 )
2.
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst bankafschrift op naam van [verdachte] , - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte voornoemd bankafschrift meermalen heeft getoond aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] teneinde een bedrijfspand opgeleverd te krijgen en bestaande die vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid een banksaldo op voornoemd bankafschrift is vermeld dat in werkelijkheid niet op de bijbehorende bankrekening aanwezig was en een transactie op voornoemd bankafschrift is vermeld, welke transactie niet met de bijbehorende bankrekening heeft plaatsgevonden;
3.
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, [bedrijf 2] BV heeft bewogen tot de oplevering van een bedrijfspand, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk zich voorgedaan als bonafide huurder, waardoor [bedrijf 2] BV werd bewogen tot bovenomschreven oplevering;
Zaak D (parketnummer 13-746008-17)
1.
hij op 09 december 2016 te Diemen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik zit in een voogdij zaak voor mijn kinderen en als ik mijn kinderen niet mag zien door [slachtoffer 3] dan is zij dood” en “jij bent dood” en “de dag dat ik mijn kinderen niet meer mag zien, is de dag dat jij niet meer leeft” en “Binnen 24 uur ben jij dood” en “ik ga naar mijn auto en dan schiet ik je dood”;
Zaak E (parketnummer 13-689033-18)
(onderdeel van dossier 13-680176-15, zaaksdossier 13Rosas ZD03)
hij op 4 september 2014 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een koper, te weten [benadeelde 2] , heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 26.000,00 euro, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk in strijd met de waarheid
- een aan hem verdachte, verhuurde huurauto, te weten een BMW X6, te koop aangeboden aan voornoemde koper [benadeelde 2] en
- ten opzichte van voornoemde koper [benadeelde 2] zich voorgedaan als eigenaar van deze te koop aangeboden auto, waardoor voornoemde koper van de auto werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen in zaak A, in zaak B onder 2 en 3, in zaak D onder 1 en in zaak E meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bijlage met bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A, in zaak B onder 2 en 3, in zaak D onder 1 en in zaak E bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Eendaadse samenloop zaak B onder 2 en 3
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak B onder 2 en 3 bewezenverklaarde bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop.
Het hof stelt voorop dat van eendaadse samenloop sprake is wanneer de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De bepaling waarin oplichting strafbaar wordt gesteld, artikel 326 Sr, beschermt in de eerste plaats het vermogen van een ander en in de tweede plaats het vertrouwen in het handelsverkeer, terwijl de bepaling waarin valsheid in geschrift strafbaar wordt gesteld, artikel 225 Sr, het vertrouwen beschermt dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. Het hof stelt daarmee vast dat de toepasselijke strafbepalingen elk een ander rechtsbelang beschermen en naar hun aard en strekking van elkaar verschillen. Bovendien bestaan er verschillen tussen de strafmaxima van beide strafbepalingen. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop. Het hof komt tot de navolgende kwalificaties.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 3 en in zaak E bewezenverklaarde levert op:
telkens: oplichting.
Het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A, in zaak B onder 2 en 3, in zaak D onder 1 en in zaak E bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, in zaak B onder 2 en 3, in zaak D onder 1 en 2 en in zaak E tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht in het geval van strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft vanwege voorlopige hechtenis een deel van de opvoeding van zijn kinderen gemist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van huurpenningen en goederen voor een bedrag van in totaal € 12 .192,90. Witwassen vormt een bedreiging voor de integriteit van het financieel en economisch verkeer en draagt bij aan de instandhouding van crimineel gedrag. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van een vervalst geschrift. Door gebruik te maken van een vervalst bankafschrift heeft de verdachte het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de juistheid van dergelijke documenten schade toegebracht. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting van [bedrijf 2] en aan oplichting van [benadeelde 2] , met als doel zichzelf op doortrapte en misleidende wijze ten koste van een ander te bevoordelen. De verdachte heeft hierdoor schade aangericht aan het vermogen van anderen én aan het vertrouwen dat mag worden gesteld in het gewone, zakelijke handelsverkeer waarin partijen op elkaar moeten kunnen vertrouwen. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 3] . Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Het hof rekent dit alles de verdachte aan. Gelet op de veelheid en de aard en ernst van de feiten in samenhang met de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en ondanks de door het hof genomen beslissingen tot vrijspraak acht het hof de straf die door de rechtbank is opgelegd onvoldoende recht doen aan wat wel bewezen wordt verklaard.
Het hof slaat verder acht op het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), dat bij een benadelingsbedrag van tussen de € 70.000,00 en € 125.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden noemt. Het hof overweegt hierbij – niettegenstaande het feit dat bij witwasdelicten een eventueel nadeel niet eenvoudig te becijferen is – dat de oriëntatiepunten zoals blijkt uit de toelichting daarbij ook zien op witwasdelicten. De omvang van het witwasdelict en de beide oplichtingen geven het hof aanleiding om aansluiting te zoeken bij genoemd oriëntatiepunt. Gelet daarnaast op de andere bewezenverklaarde feiten en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden recht doen aan de feiten. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, geen aanleiding de straf te matigen.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op zitting dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, en dat in de fase van hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De verdachte is in zaak A op 2 april 2014 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen in zaak A. In het voordeel van de verdachte houdt het hof voor de bepaling van de redelijke termijn en de strafmatiging deze datum aan als aanvangsdatum van de vervolging van alle feiten. De rechtbank heeft op 4 juli 2018 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met twee jaar en drie maanden overschreden. De verdachte heeft op 17 juli 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 30 juli 2025 arrest zal wijzen, zodat sprake is van een overschrijding van ruim vijf jaar. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep ziet het hof aanleiding de straf te matigen, in die zin dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het in beslag genomen en niet teruggeven voorwerp, te weten een horloge (Itemnummer: 4732750 - 1.00 STK Horloge Cartier, herenhorloge), dat is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de in deze zaak aan de orde zijnde feiten en dat dient tot het begaan van soortgelijke bedrieglijke feiten, dient te worden onttrokken aan het verkeer aangezien dit voorwerp vervalst is en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een pandbrief (Itemnummer: 4733267 - 1.00 STK Pandbrief, pandbelening), dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdachte van de gestelde schade, waardoor nader onderzoek nodig is, is het hof van oordeel dat (de verdere) behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 57, 63, 225, 285, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging (23-001803-10)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering toe te wijzen, met dien verstande dat de gevangenisstraf zal worden omgezet naar een taakstraf van 240 uren.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Voor zover de raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen vanwege het tijdsverloop, overweegt het hof dat de ouderdom van het feit niet aan tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de weg staat. Het hof ziet eveneens geen aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging (13-850315-10)
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2010 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 dagen, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering af te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Voor zover de raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen vanwege het tijdsverloop, overweegt het hof dat de ouderdom van het feit niet aan tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de weg staat.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onderdeel A, in zaak A onderdeel B, vierde gedachtestreepje, in zaak A onderdeel C, eerste en vijfde gedachtestreepje, in zaak C onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en ter zake van het in zaak E tenlastegelegde ‘een geldbedrag van 35.000 euro’.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak D onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 2 en 3 en in zaak D onder 1 en in zaak E tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B onder 2 en 3 en in zaak D onder 1 en in zaak E bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Itemnummer 4732750 - 1.00 STK Horloge Cartier, herenhorloge.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Itemnummer 4733267 - 1.00 STK Pandbrief, pandbelening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2011, parketnummer 23-001803-10, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2010, parketnummer 13-850315-10, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juli 2025.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Bijlage: bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A (vindplaatsen in procesdossier 13-741095-14):
1.
Het proces-verbaal overzicht witwassen van 28 augustus 2014, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 1040-1073).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Woon & Leefsituatie
De verdachte [verdachte] staat volgens de Gemeentelijke Basisadministratie sinds 11- 12 -2012 als zijnde geëmigreerd. Echter uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] nog steeds woonachtig is, en zijn leven leidt in Nederland.
Legale inkomsten
Belastingdienst & ICOV
Verdachte [verdachte] heeft in de periode 31 maart 2009 tot en met 31 maart 2014 geen legale inkomsten verkregen volgens navraag bij de belastingdienst. Tevens uit bevraging bij de ICOV (Infobox Crimineel & Onverklaarbaar Vermogen) is gebleken dat verdachte [verdachte] geen inkomen heeft evenmin enig vermogen.
UWV, DWI
Bij bevraging van de UVW ((
het hof begrijpt: UWV)Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) en het DWI (Dienst werk en inkomen) is gebleken dat verdachte [verdachte] geen uitkering ontvangt.
Uitgaven verdachte

Voertuigen

Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] de volgende voertuigen in de periode van 9 oktober 2013 tot en met 24 maart 2014 heeft gehuurd en gebruikt:
Mercedes Benz kenteken [kenteken 1]
BMW X6 wit met kenteken [kenteken 3]
BMW X6 zwart met kenteken [kenteken 2]
Porsche Panamera met kenteken [kenteken 4] .
De voertuigen werden contant betaald door de verdachte tot een bedrag van € 24.910,41.
Daaruit kwamen de volgende punten naar voren:
 Dat de voertuigen gehuurd werden via een verhullende contructie, namelijk op naam van [naam 2] .

Kleding & Schoenen

Bij de doorzoeking in de woning [adres 1] is een grote hoeveelheid (dure) merkkleding & schoenen in beslag genomen. In totaal zijn er 24 paar schoenen in beslag genomen van de exclusieve merken Guiseppe Zanotti, Royaums, Givenchy, Balmain en Christian Louboutin. Van deze schoenen bleken 16 paar gekocht te zijn bij de winkel ‘ [winkel 2] ’. Verdachte [verdachte] heeft hiervoor een bedrag van € 8.490,00 betaald. De schoenen van het merk Christian Louboutin komen niet bij deze winkel vandaan. Middels de website van Christian Louboutin is uitgezocht wat de prijs is van deze schoenen, de totale aankoopprijs is € 7.388,45.
Naar de aanschafwaarde van de kleding is onderzoek gedaan.

Horeca

Feest [feest]
Gedurende het onderzoek werd duidelijk dat verdachte [verdachte] bij het feest ‘ [feest] ’ in uitgaanscentrum [bedrijf 1] op 28 februari 2014 een VIP tafel heeft gekocht en contant heeft betaald voor € 2.500,00.
2.
Het proces-verbaal onderzoek naar de aankoop van in beslag genomen kleding van de verdachte [verdachte] van 3 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 775-776).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op zaterdag 3 mei 2014, omstreeks 09.30 uur, waren wij, verbalisanten, in de P.C. Hooftstraat te Amsterdam. Wij, verbalisanten, hebben daar drie kledingwinkels bezocht. Deze kledingwinkels zijn genaamd [winkel 3] , [winkel 4] en [winkel 5] . Wij, verbalisanten, hebben nader onderzoek verricht naar de periode waarin de kleding van de verdachte [verdachte] is verkocht. Het gaat hier om de kleding, die tijdens de doorzoeking in beslag genomen zijn.
Totale waarde van de kleding die in de onderzoeksperiode valt : € 7.595,-
3.
Het proces-verbaal van onderzoek kleding van 7 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 777-778).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op woensdag 7 mei 2014 hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld naarde in beslag genomen kleding. Wij zijn met de in beslag genomen kleding naar de verscheidene verkooppunten in Amsterdam geweest om aldaar uit te zoeken wanneer deze artikelen in de verkoop zijn gegaan.
Totale waarde kleding welke sowieso in de onderzoeksperiode valt: € 1.199,-
4.
Het proces-verbaal van Relaas Nazending 2 (onderzoek 13Nussdorf, 13/741095-14) van 1 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. M).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 10 en 16 april 2014 is een onderzoek ingesteld naar door [verdachte] bij schoenwinkel
‘ [winkel 2] ’ gekochte schoenen. Daaruit bleek dat de 16 paar schoenen waren gekocht in de periode van 5 oktober 2013 tot 22 februari 2014 voor een bedrag van € 8.490,00.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden woning [adres 1] van 5 maart 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 315-333).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit de bovengenoemde beelden is naar voren gekomen dat:
De woning alleen geopend en afgesloten wordt door [verdachte] . Gezien de bovenstaande bevindingen is het derhalve aannemelijk en het vermoeden gerechtvaardigd dat [verdachte] de gebruiker is van de bovengenoemde woning [adres 1] . (periode 20 februari 2014 tot en met 11 maart 2014)
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, getuige [getuige 3] van 3 april 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 338-347).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Buiten werden wij, verbalisanten, aangesproken door een persoon welke zich identificeerde als zijnde:
Achternaam: [getuige 3]
Voornamen: [getuige 3]
“Ik ben beheerder van dit complex sinds november 2012. Ik beheer het hele complex. De woning aan de [adres 1] wordt sinds 1 januari 2014 gehuurd door hem. De man die daar verblijft en de huur heeft betaald heet [verdachte] . Het huurcontract staat op naam van zijn vrouw of vriendin [naam 1] . Er is door [verdachte] drie keer huur en de borg betaald. Al deze betalingen heeft hij contant gedaan, volgens mij in biljetten van 50 euro. In totaal heeft [verdachte] 8.000,- euro contant betaald bij mij. Hij vertelde mij dat er iets verkeerd ging met giraal betalen bij zijn vriendin, en dat hij daarom contant betaalde.
7.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg 20 juni 2018, proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2018.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Ik huurde het huis aan de [adres 1] samen met [naam 1] , maar ik heb de huurpenningen betaald. De huur inclusief borg kwam uit op 8.000 euro.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen aankoopbon [winkel 1] van 24 april 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 1020-1031).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 2 april 2014 is in het onderzoek 13NUSSDORF de verdachte [verdachte] aangehouden in een woning aan de [adres 1] . Gedurende deze doorzoeking zijn diverse documenten aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder:
Bijlage I t/m III:
Aankoopbon [winkel 1] waarbij voor een bedrag van € 3292,94,- welke contant is betaald. De televisie ‘Samsung UE55F7000SLXXN’ is later in de woning tevens in beslag genomen.
[winkel 1] AMSTERDAM
Contante verkoop Nr.: [nummer 1] Datum: 11-2-2014 Leverdatum: 11-2-2014
Offerte Leveringstype: Afhalen
Klantgegevens:
Kl.-nr. [nummer 2]
DE HEER
[naam 3]
[adres 1]
Type Totaal
SAMSUNG UE55F7000SLXXN 2399,00 EUR
SONY BDVN9100WB.CEL 799,00 EUR
VOGELS WALL 1305 FLAT 32"-65" 69,95 EUR
PROWIRE (31859) PW HDX ULTRA HDMI 24,99 EUR
Totaal 3292,94 EUR
9.
Het proces-verbaal van bevindingen [verdachte] maakt gebruik van naam [naam 3] van 19 maart 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 113-119).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Gedurende het onderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte] meerdere malen gebruik maakt van een valse naam/identiteit zijnde [naam 3] .
Op 14 februari 2014 om 16:19:56 uur heeft verdachte [verdachte] een telefoongesprek ([verdachte], telefoonnummer [telefoonnummer 1] , doelnummer [telefoonnummer 1] ) met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Dit telefoongesprek is als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal. In dit gesprek zegt de verdachte [verdachte] tegen de NN-man:
“Ja, want ik had een valse naam opgegeven toch. [naam 3] ”
Op 26 februari 2014 om 14:08:05 uur heeft verdachte [verdachte] een telefoongesprek ([verdachte], telefoonnummer [telefoonnummer 3], doelnummer [telefoonnummer 3]) met telefoonnummer [telefoonnummer 4], middels automatische ClOT-bevraging toebehorende aan [bedrijf 6] B.V. te Amstelveen. Dit telefoongesprek is als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal. In dit gesprek stelt de verdachte [verdachte] zich aan NN-man voor als “de heer [naam 3] ”:
“NN: Goedemiddag [bedrijf 6] met [naam 8]
G: Goedemiddag u spreekt met de heer [naam 3] ”
Gezien de bovenstaande bevindingen is het derhalve aannemelijk en het vermoeden gerechtvaardigd dat [verdachte] gebruik maakt van een valse naam/identiteit zijnde [naam 3] .
10.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg 20 juni 2018, proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2018.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Ik heb bij [winkel 1] audio-en videoapparatuur gekocht.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen aankoop Apple iMac/Dell scherm van 24 maart 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 224-231).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Gesprek op 20-02-14 om 15:08 uur, sessienummer 306
NN: je weet toch. ..je hebt toch die van Apple dingen heb je toch? Je weet toch die mooie scherm, die computer zonder computer alleen die scherm
G: ja
NN: Ik heb nu eentje nieuw in doos van Dell
G: hoeveel moeten jullie er echt voor hebben, gewoon de...
NN: Kijk hij kost 2 kop in de winkel (opmerking: 2000 euro) die boys willen er 12 voor.. hij is echt nieuw in doos, ik heb hem nu achterin en ik ben nu met die jongens… ik heb ze net opgehaald
G: maar wat is het… hele...
NN: het is dikke shit... waar ben je in oost want ik rijd nu uit oost weg...
G: nee, ik ben in Zuidoost... maar ik ga heel een bezig zijn, dus ik ga niet kunnen reageren of zo
NN: oke, oke.. reageer dan over half uurtje… maar ik ga wel even verder kijken dan, want die jongens
G: stuur foto voor me dan
NN: oke is goed ik ga voor je sturen
Gesprek op 20-02-14 om 17:38 uur, sessienummer 31
NN2577: Nee, die geven 8 Barki.ofzo hebben zij aangeboden gekregen. Dat ding is splinternieuw,
he. Echt splinternieuw
O: Oke, dan geef ik ze 9
NN2577: 9?
O: Ja, ik geef ze 9 barki als ze hem nu brengen.
NN2577: Kanker, moet ik het helemaal nu gaan brengen? Oke is goed ik kom dan.
O: Ja, man.
NN2577: Oke is goed
O: Je weet waar toch?
NN2577: Ja, ja is goed. Stuur mij ff die adres nog een keer. Dan ben ik er met een half uurtje ofzo.
Gezien de bovengenoemde gesprekken in combinatie video observatie kan worden opgemaakt dat [verdachte] een Apple scherm of iMac danwel een Dell scherm / all in one computer heeft aangeschaft voor € 900,- en deze vermoedelijk contant heeft voldaan.
12 .
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg 20 juni 2018, proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2018.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Het klopt dat ik die computer heb gekocht.
Ten aanzien van zaak B, feit 2 en feit 3 (vindplaatsen in procesdossier 13-671006- 12 ):
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2012, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 1-3).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Tussen maandag 3 december 2012 omstreeks 08:00 uur en maandag 24 december2012, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Citroen C1, voorzien van het kenteken [kenteken 6] is in beslaggenomen.
In het voertuig zijn meerdere goederen inbeslaggenomen.
Transactieoverzicht van de Rabobank
Hierop is te zien dat het gaat om de rekeninghouder [verdachte] , met het
rekeningnummer [rekeningnummer 3] ([rekeningnummer 3]) van de Rabobank.
Te zien is dat er een positief saldo staat op 18 november 2012 van 98.240,86 euro.
Daarnaast zijn alle rekeningnummers en bedragen onherkenbaar gemaakt. Ook is te zien dat er met een roze markeerstift het saldo en storting gemarkeerd zijn. Het saldo van een bedrag van 98.240,86 euro en een storting van rekeningnummer [rekeningnummer 4]. Dit rekeningnummer is gekoppeld aan de naam [bedrijf 2] . Het bedrag wat gestort is 23.990,27 euro.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vergelijking bankafschrift/transactie van 4 maart 2013, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 9-29).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In deze vordering werden de bankoverzichten/transactieoverzichten gevorderd van het Rabobank rekeningnummer [rekeningnummer 3], welke op naam staat van de verdachte [verdachte] Dit is het Rabobank rekeningnummer dat vermeld stond op het inbeslaggenomen
bankoverzicht, welke is aangetroffen in het inbeslaggenomen voertuig van de verdachte
[verdachte] . De inbeslaggenomen transactieoverzicht is een printscreen van online
bankieren.
Op het inbeslaggenomen transactieoverzicht van de Rabobank stonden de volgende
gegevens vermeld:
Kenmerken gegevens inbeslaggenomen transactieoverzicht
- [rekeningnummer 3] Rabo direct Rekening- [verdachte]
- Datum Saldo bestedingsruimte
18-11-2012 Euro 98.240,86 Euro 98.240,86.
Onderaan dit transactieoverzicht is nog een regel gemarkeerd met een rosé
markeerstift. Hierin is het volgende te lezen:
02-11-2012 ma [rekeningnummer 4] [bedrijf 2] af Euro 23.990.27
Op al de gevorderde bankafschriften staan tussen de periode van 01 september 2012 en 31 december 2012 geen grote geldbedragen geregistreerd. Er heeft dan ook in die periode geen bedrag van euro 98.240,86 op de rekening van [verdachte] gestaan. Tevens staat er ook geen afboeking van euro 23.990,27 vermeld op de gevorderde gegevens van de Rabobank.
Samenvatting.
De gevorderde gegevens komen niet overheen met het inbeslaggenomen afschrift. Uit de gegevens is dan ook op te maken dat er op andere wijze valse gegevens zijn toegevoegd op het in beslag genomen transactieoverzicht.
3.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] namens [bedrijf 2] (NL) B.V. van 26 maart 2013, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 30-57).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
A: Ikzelf heb de heer [verdachte] voor het eerst op 8 november 2012 in persoon op mijn kantoor gesproken. Dit gesprek ging over de eerste huurbetaling. Wij hadden deze namelijk nog niet ontvangen terwijl dit bedrag per 1 november 2012 moest zijn voldaan.
V: Was men de huurovereenkomst ook aangegaan als de heer [verdachte] niet dit afschrift had laten zien. Door het tonen/overleggen van dit bankafschrift/transactieoverzicht was dit van doorslaggevende betekenis voor het aangaan van de huurovereenkomst?
A: Het is belangrijk dat bij de oplevering aan al de voorwaarde van oplevering wordt voldaan. Eén van deze voorwaarde is dat aan de betalingsverplichting wordt voldaan. Mocht men niet aan deze voorwaarde voldoen dat gaat de oplevering van het bedrijfspand niet door en wordt de huurovereenkomst ontbonden. Bij de oplevering heeft [verdachte] door het tonen van het transactieoverzicht/bankafschrift en door zijn motivatiegesprek ons toch zover gekregen dat we zijn overgaan tot de oplevering van het bedrijfspand.
V: Op welke wijze heeft de heer [verdachte] zowel woordelijk als schriftelijk proberen aan te tonen dat hij over voldoende geld beschikt?
A: Het tweede transactie overzicht, gedateerd 18 november 2012, werd door de heer [verdachte] op 21 november 2012 aan mij persoonlijk getoond.
V: Op welke wijze heeft de heer [verdachte] de kopieën overhandigd?
A: In beide gevallen in persoon aan mij op mijn kantoor in Amsterdam Zuidoost.
V: Is er ooit een betaling van de heer [verdachte] aan [bedrijf 5] en/of [bedrijf 2] geweest?
A: Nee, tot op heden is er nooit een betaling van de heer [verdachte] ontvangen op de rekening van [bedrijf 2] (NL) B.V.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen verklaring [slachtoffer 1] van [bedrijf 5] van 4 juni 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 58-61).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Desgevraagd verklaarde [slachtoffer 1] ons het volgende: Ik kan bevestigen dat de persoon op de foto (foto van [verdachte] ) die u mij toont inderdaad de heer [verdachte] is waarover ik heb gesproken in mijn aangifte. U toont mij een transactieoverzicht van de Rabobank. Dit is inderdaad het overzicht dat de heer [verdachte] aan mij heeft laten zien.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen verklaring makelaar [slachtoffer 2] van 3 juni 2014, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 62-67).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Desgevraagd verklaarde [slachtoffer 2] aan ons het volgende:
U bent hier voor [verdachte] in verband met het huren van winkelruimte voor een kinderwinkel, genaamd [zaak] . Ik kan bevestigen dat de persoon op de foto die u mij toont, de persoon is die ik ken als [verdachte] . Ik heb als makelaar bemiddeld tussen [verdachte] en [bedrijf 5]. Ik weet nog dat er tijdens het proces problemen waren aangaande de verplichte bankgarantie. [verdachte] is toen met een bankafschrift gekomen waarop de betaling te zien was. Het bankafschrift dat u aan mij toont, is volgens mij het bankafschrift dat hij heeft laten zien. Ik herken ook de zwarte balkjes zoals die te zien zijn op het bankafschrift. Ik heb vervolgens contact gehad met [bedrijf 2] B.V., het bedrijf waarvoor [bedrijf 5] de panden beheerd. Zij gaven aan dat ze akkoord
gingen met de bankgarantie in de vorm van het bankafschrift. Achteraf bleek dat het geld helemaal niet was overgemaakt.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] bij de raadsheer-commissaris van 6 oktober 2021.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de getuige:
Ik hoor u zeggen dat het verhoor zal gaan over gebeurtenissen in november 2012 rond de verhuur van een pand aan het [adres 2] in Amsterdam-Zuidoost. [verdachte] gaf in het najaar van 2012 aan dat hij geïnteresseerd was in het huren van dit winkelpand. Ik heb hem altijd alleen gesproken. Hij nam nooit iemand mee. De bezichtiging is vóór 1 november 2012 geweest. Omdat de betaling uitbleef, wilde ik hem bij mij op kantoor hebben. Ik heb hem uitgenodigd op het beheerkantoor in de Amsterdamse Poort (
het hof begrijpt: in Amsterdam). Hij is ook gekomen. Het komt wel eens voor dat er een oplevering is zonder sleuteloverdracht. Dat is in dit geval ook zo geweest. In dit geval was ik samen met [verdachte] in de winkelruimte. Dat was de oplevering. Bij een oplevering zijn beide partijen aanwezig. Dat was hier dus ook het geval.
7.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2018, proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2018.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
U vraagt mij of de overboeking van ruim 98.000 euro mij bekend voorkomt. Nee. Ik heb in de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 niet zoveel geld op mijn rekening gehad. Ik heb gesprekken gevoerd met een dame (
het hof begrijpt: makelaar [slachtoffer 2] )over het huren van een pand aan het Bijlmerplein. Tijdens de bezichtigingen was ik met die dame. Ik moest het contract ondertekenen, omdat ik [zaak] had geopend.
Ten aanzien van zaak D, feit 1 (vindplaatsen in procesdossier 13-746008-17):
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 9 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. C002-C004).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik wil aangifte doen tegen mijn ex-vriend [verdachte] . Vandaag, 9 december 2016 omstreeks 15:45 uur bevond ik mij in de schoonheidssalon te Diemen. [verdachte] zegt tegen mij: “De dag dat ik mijn kinderen niet meer mag zien, is de dag dat jij niet meer leeft. Binnen 24 uur ben jij dood. Ik ga naar mijn auto en dan schiet ik je dood.”
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 4 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. C005).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 4 januari 2016 (
het hof begrijpt: 2017)heb ik het filmpje onderzocht dat is verstrekt door aangeefster (
het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ). Op het filmpje herken ik een man als de verdachte [verdachte] . De vrouwelijke stem welke in discussie gaat met de verdachte herken ik als de stem van [slachtoffer 3] (
het hof begrijpt: de aangeefster, [slachtoffer 3] ). De andere vrouwelijke stem welke te horen is, herken ik als de stem van [getuige 3] . Ik hoor dat er met luide stemmen een discussie wordt gevoerd. Ik hoor het volgende:
[verdachte] : “Luister dan, je mag opnemen wat je wil, jij moet niet liegen, ik ga
verder met mijn leven. Ja of nee klopt dat? Ja of nee? Klopt het ja of nee! heb ik het niet gezegd!”
[verdachte] : “Ik heb je gezegd ik ga verder met mijn leven, wat lul je in mijn leven.”
[verdachte] : “Wil je opnemen, wil je opnemen.”
Hierna zie ik dat het beeld slecht wordt en hoor ik gerommel en geschreeuw, de camera gaat heen en weer waarop het filmpje vervolgens stopt.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. C007).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Hier heb ik het opgenomen 112 gesprek van het incident beluisterd. Ik hoorde dat op de oproep op de achtergrond een man en een vrouwen stem te horen is. De stem van de melder herken ik als de stem van getuige [getuige 3] . Omdat de ruzie/discussie op de achtergrond slecht te horen is, heb ik de opname door een rechercheur van de digitale recherche laten bewerken. Ik heb in de opname wel de stem van verdachte [verdachte] en aangeefster [slachtoffer 3] herkend.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 28 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. C011-C013).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 9 december 2016 zou [slachtoffer 3] mij helpen in de salon te Diemen. Vervolgens zag ik dat [verdachte] binnenkwam. Hierop hoorde ik hem zeggen: "Ik zit in een voogdij zaak voor mijn kinderen en als ik mijn kinderen niet mag zien door [slachtoffer 3] dan is zij dood". Toen hoorde ik hem nog tegen [slachtoffer 3] zeggen: "Jij bent dood."
Ten aanzien van zaak E (vindplaatsen in procesdossier Zaaksdossier ZD03 Oplichting, verdachte [verdachte] 13/680176-15, onderzoek: 13Rosas/ADRAD 15025):
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 26 april 2016, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 100-105 van het doorgenummerde proces-verbaal).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
[benadeelde 2], wonende te Amsterdam:
Medio donderdag 4 september 2014 werd op de locatie [adres 3] te Amsterdam fraude gepleegd. Een klant van mij, [benadeelde 2] , genaamd [verdachte] , kwam regelmatig bij mij in de winkel (
het hof begrijpt: de bloemenwinkel gelegen aan het [adres 3] in Amsterdam). [verdachte] kwam altijd met verschillende dure auto’s. Hij gaf mij altijd te kennen dat hij eigenaar van die auto’s was. Eén van de auto’s betrof een witte BMW X6. Ergens in 2014 belde [verdachte] mij op. Later hadden wij wederom telefonisch contact. [verdachte] vroeg mij toen of ik de witte BMW X6 niet wilde kopen. Ik heb hem er 25.000 voor geboden. Uiteindelijk kwamen we tot een akkoord. Ik besprak met hem dat ik het geld over zou maken naar de bankrekening. Ik zal u een Whatsapp bericht laten lezen waarin staat waar ik het geld naar over moest maken. Dit bericht is verstuurd door iemand die contact had met [verdachte] en met mij, dus als een tussenpersoon fungeerde.
Noot verbalisant: De aangever laat ons een bericht lezen in zijn telefoon, verstuurd op 4 september 2014 gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer 5]. In dit bericht was te lezen dat het geld overgemaakt diende te worden naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [naam 9].
Toen [verdachte] vrij was hebben wij een document opgesteld. Ik zal een kopie hiervan aan u overhandigen. Er is toen ook de afspraak gemaakt dat wij de auto, die op dat moment nog bij de domeinen stond, op zouden gaan halen. Wij zijn daar ook samen met [verdachte] geweest. Mijn broer [naam 5] was hier ook bij aanwezig. [verdachte] mocht daar echter de auto niet mee vandaan nemen.
Ik kwam er later achter dat de auto helemaal niet van hem
was maar van een lease bedrijf of iets dergelijks. Hij had mij altijd verteld dat het zijn auto was.
en als bijlage is bij dit proces-verbaal een geschrift gevoegd (
dossier pagina 103) met de volgende inhoud – voor zover hier van belang –:
“Machtiging
Ondergetekende
[verdachte], geboren op [geboortedag 1] /1984 te [geboorteplaats 1].
Machtigt hiermee de volgende persoon om namens hem een in beslag genomen voertuig Bmw X6 in ontvangst te laten nemen bij het beslaghuis/politie door:
[naam 5]geboren [geboortedag 2] /1968 te [geboorteplaats 2].
Is getekend op 20 september 2014 te Amsterdam.”
welk document kennelijk is voorzien van een handtekening van [verdachte] en van [naam 5] , waarbij kopieën zijn gevoegd van een rijbewijs op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1984 te [geboorteplaats 1].
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 6 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 106-108).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
[benadeelde 2] , mijn broer, kwam bij mij met het verhaal dat hij een klant had, dat bleek [verdachte] te zijn, die auto’s had en daar vanaf moest. Hij zei tegen mij en [benadeelde 2] dat hij meerdere auto’s had en [benadeelde 2] een BMW X6 zou verkopen. Ik heb € 26.000,- overgemaakt naar [verdachte] , dat heb ik gedaan op verzoek van [benadeelde 2] . Ik heb het geld voorgeschoten aan [benadeelde 2] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen bankrekeningnummer [bedrijf 4] B.V. [rekeningnummer 2] van 10 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 93-97).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat [verdachte] (mede)eigenaar is van een bedrijf genaamd [bedrijf 4] B.V. Het bankrekeningnummer van [bedrijf 4] BV. betreft: [rekeningnummer 2] . Op 04 september 2014 is vanaf bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] op naam van [naam 5] een bedrag van € 26.000,00 op de bankrekening bijgeschreven.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen Whats-App gesprekken [naam 5] en [benadeelde 2] van 30 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 108H-108X).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
[benadeelde 2] overhandigde tijdens zijn aangifte Whatsapp gesprekken tussen [verdachte] en hemzelf. En tussen [verdachte] en zijn broer [naam 5] . Tevens overhandigde [benadeelde 2] een aantal screenshots van gedeeltes van Whatsapp gesprekken. Dit betroffen onder andere Whatsapp gesprekken tussen [benadeelde 2] en [verdachte] en [naam 5] en [verdachte] en nog een onbekend man welke benoemd wordt als [verdachte] ( [verdachte] ) en foto’s.
Uit de whats-app gesprekken en de verzonden screenshots van whats-app gesprekken tussen [benadeelde 2] en [verdachte] , [naam 5] en [verdachte] , [benadeelde 2] en [verdachte] ( [verdachte] ) blijkt dat [benadeelde 2] en zijn broer [naam 5] een aantal keer willen afspreken met [verdachte] om de auto’s op te halen welke zij gekocht hebben van [verdachte] .
Foto l tot en met Foto 5
Hieronder geef ik weer een korte samenvatting van de whats-app gesprekken van de
foto’s 1 tot en met 5.
In de whats-app gesprekken was te zien dat [benadeelde 2] een paar keer vroeg om zijn auto
die hij al betaald had. [verdachte] ( [verdachte] ) reageerde hier niet op. Op foto 5 is wel te lezen dat
[benadeelde 2] naar [verdachte] ( [verdachte] ) om 16:29 uur stuurde dat hij einde van zijn maand zijn geld
terug wil dat hij aan [verdachte] betaald heeft voor de auto die hij van [verdachte] had gekocht.
[verdachte] is opgeslagen in de telefoon van [naam 5] onder de naam [naam 6] .
Foto 54 tot en met Foto 56
Op 19 augustus 2015, stuurt [naam 6] [verdachte] naar [naam 5] , om 13:09 uur, “Wbj .? Ik zit in het ziekenhuis nog ff me zoontje is verbrand. Sinds maandagavond vandaar je me nu pas hoort. Herstelt al een beetje nu laatste foto is van vandaag’.
Noot verbalisant:
Het is mij bekend dat tijdens de tapgesprekken welke wij deden naar [verdachte] . Daaruit kwam naar voren dat hij een zoontje had die verbrand was.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen voertuigen [verdachte] van 4 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 108A-108B).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijke weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] wel gebruik heeft gemaakt van meerdere voertuigen maar dat hij deze niet op naam heeft gehad en deze dus ook niet kon verkopen.
RDW
Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar de voertuigen die [verdachte] op zijn naam had staan. In de mij beschikbare systemen bleek dat [verdachte] enkel het voertuig [kenteken 5] op naam te hebben gehad. Na 2010 heeft [verdachte] geen voertuig meer op naam gehad.
HISTORISCHE AANSPRAKELIJKHEID (4-7-2007 T/M 4-7-2016)
Kenteken Begindatum Einddatum
[kenteken 5] 13-01-2010 15-03-2010
Aangifte oplichting [naam 2]
Op 14 mei 2014 deed [naam 2] aangifte van oplichting tegen [verdachte] . In deze aangifte verklaarde ze dat [verdachte] op haar naam meerdere voertuigen heeft gehuurd zonder dat ze dit wist. [verdachte] huurde volgens haar onder andere de volgende voertuigen:
Kenteken Merk, type, kleur voertuig
[kenteken 3] BMW X6 reihe, wit
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.€ 24.910,41 (autohuur) + € 2.500,00 (VIP-tafel) + € 8.490,00 (schoenen) + € 7.388,46 (schoenen) + € 8.794,00 (kleding)