ECLI:NL:GHAMS:2025:2546

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
23-002951-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in een ontnemingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene was eerder veroordeeld voor witwassen, valsheid in geschrift en oplichting, met een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 47.800,00. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een constatering maar niet tot een vermindering van de betalingsverplichting. De ontnemingsvordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft herzien. De betrokkene is in hoger beroep vrijgesproken van gewoontewitwassen, maar blijft wel verantwoordelijk voor de ontnemingsmaatregel. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 47.800,00, na een gedetailleerde analyse van de contante uitgaven en inkomsten van de betrokkene. De zaak illustreert de toepassing van de wetgeving omtrent ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de waarborgen van een redelijke termijn in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002951-19
datum uitspraak: 30 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-741095-14 tegen de betrokkene:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 110.770,40.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2018 veroordeeld ter zake van onder andere – kort gezegd – gewoontewitwassen van geldbedragen en luxegoederen en oplichting.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 juli 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 82.603,35 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens en door de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen respectievelijk het vonnis in de ontnemingszaak en het vonnis in de strafzaak.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2025 veroordeeld ter zake van
– kort gezegd – witwassen van geldbedragen en luxegoederen, meermalen gebruikmaken van een vals geschrift en oplichtingen. Van het ten laste gelegde gewoontewitwassen is hij in hoger beroep vrijgesproken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vaststelling van de betalingsverplichting tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Grondslag van de ontnemingsvordering

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 30 juli 2025 onder andere veroordeeld voor – kort gezegd – in de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 april 2014 witwassen van betaalde huurpenningen, een televisie, audioapparatuur en een computer, meermalen gebruikmaken van een vals geschrift en oplichting in de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 en voor het op 4 september 2014 oplichten van [slachtoffer] voor een bedrag van € 26.000,00.
Uit financieel onderzoek is gebleken dat aannemelijk is dat de betrokkene uit andere strafbare feiten op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Nu het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend aan de hand van een zogenoemde eenvoudige kasopstelling, gaat het hof ervan uit dat de ontnemingsvordering – welk standpunt ook de advocaat-generaal in heeft genomen – is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – gelet op de ouderdom van de zaak en op het feit dat de rechtbank conform het standpunt van de officier van justitie uitspraak heeft gedaan – dat niet in het nadeel van de betrokkene zou moeten worden afgeweken van het vonnis en gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 82.603,35 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een gronddelict aan de hand waarvan de betrokkene wederrechtelijk voordeel zou hebben verkregen en dat er geen sprake is van voordeel uit witwashandelingen. De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat, mede gelet op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn, de naar aanleiding van de ontnemingsvordering op te leggen betalingsverplichting dient te worden gesteld op nihil. Meer subsidiair heeft zij op grond van de uitgaven van de betrokkene geconcludeerd dat geen hoger bedrag dan € 30.593,35 aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld kan worden.
Oordeel van het hof
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 21 november 2018 (hierna: het ontnemingsrapport). In het rapport is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling waardoor kan worden nagegaan of en zo ja, in hoeverre, de betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bronnen kan worden verantwoord. De kasopstelling heeft betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot vrijdag 8 augustus 2014. [1]
In de hiervoor genoemde strafzaak heeft het hof bij de beoordeling van het ten laste gelegde witwassen onderscheid gemaakt tussen in privé en zakelijk gedane uitgaven en verkregen inkomsten. Het hof zal dit onderscheid ook bij de beoordeling van de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende kasopstelling hanteren.
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
Beginsaldo contant geld
Het hof acht de verklaring van de betrokkene dat hij het in 2009 verdiende inkomen in zijn geheel opzij heeft kunnen zetten op zijn spaarrekening hoogst onwaarschijnlijk. Het feit dat de betrokkene toentertijd (naar eigen zeggen) bij zijn ouders woonde, doet daar niet aan af. De verklaring van de betrokkene dat hij begin 2013 € 8.000,00 aan spaargeld had, voor een groot deel afkomstig uit in 2009 verrichte arbeid, schuift het hof derhalve terzijde. Conform het ontnemingsrapport gaat het hof ervan uit dat de betrokkene aan het begin van de onderzoeksperiode € 200,00 aan contant legaal geld beschikbaar had. [2]
Legale contante ontvangsten
Uit onderzoek naar onder andere de bankgegevens en administratie van de betrokkene is naar voren gekomen dat de betrokkene in de onderzoeksperiode in totaal € 3.430,00 contant heeft opgenomen, € 2.650,00 heeft ontvangen van de Stadsbank van Lening voor beleningen van sieraden, € 9.800,00 heeft ontvangen voor de verkoop van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] en ten slotte € 1.850,00 aan terugbetaalde borg heeft ontvangen voor de woning aan de [adres 1] . [3]
Eindsaldo contant geld
Op het moment van de aanhouding van de betrokkene op 2 april 2014 had hij in totaal € 250,00 aan contant geld bij zich. [4]
Beginsaldo contant geld à € 200,00
+/+ Legale contante ontvangsten à € 17.730,00
-/- Eindsaldo contant geld à € 250,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven:
€ 17.680,00
Werkelijke contante uitgaven
Op basis van het ontnemingsrapport acht het hof het aannemelijk dat de betrokkene in de onderzoeksperiode de volgende contante uitgaven heeft gedaan. Op de bankrekeningen van de betrokkene is in totaal € 1.300,00 contant gestort. Aan de Stadsbank heeft de betrokkene € 2.000,00 contant betaald om het door hem beleende diamanten horloge weer in bezit te krijgen. [5] De betrokkene heeft een personenauto, te weten een Toyota met kenteken [kenteken 2] , gehuurd bij [bedrijf 1] te Amsterdam en heeft daarvoor € 620,00 contant betaald. [6] In de onderzoeksperiode heeft de betrokkene twee auto’s aangekocht. Voor de aankoop van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] heeft de betrokkene € 19.000,00 contant betaald en voor de aankoop van de Volkswagen Golf 7R heeft de betrokkene € 2.500,00 contant betaald. De betrokkene heeft in totaal € 8.000,00 contant betaald voor drie maanden huur en de borg voor de woning aan de [adres 2] waar de betrokkene verbleef. [7] Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat de betrokkene in de onderzoeksperiode voor twee maanden de woning aan de [adres 1] heeft gehuurd en hiervoor € 5.550,00 contant heeft betaald. [8] De betrokkene heeft € 340,00 contant betaald voor de aanschaf van een kinderjas. [9] Voor zijn verjaardagsfeestje in [plek 1] te Almere heeft de betrokkene € 6.000,00 contant betaald. De betrokkene heeft bij het restaurant [bedrijf 2] een bedrag van € 500,00 contant uitgegeven. Aan [persoon 1] heeft de betrokkene € 200,00 contant gegeven ten behoeve van de aanschaf van schoenen. De betrokkene heeft zijn ex-vriendin, [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) € 2.000,00 contant gegeven voor de betaling van haar boetes en € 1.500,00 contant gegeven voor de betaling van haar auto. [10] Aan de broer van [persoon 2] , [persoon 3] , heeft de betrokkene € 7.000,00 contant gegeven ter aflossing van een schuld. Aan [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), ex-vriendin van de betrokkene, heeft de betrokkene € 1.200,00 contant gegeven ter betaling van de huur van [persoon 4] . De betrokkene heeft ten behoeve van de woning aan de [adres 2] een IKEA inloopkast gekocht voor € 800,00 en contant betaald. [11] Daarnaast heeft hij goederen bij de [bedrijf 3] ter waarde van € 3.452,99 contant gekocht. Bij [bedrijf 4] heeft de betrokkene op 11 februari 2014 een contante aanbetaling van € 800,00 en van € 600,00 gedaan voor de aanschaf van respectievelijk een bankstel en van een bed en slaapkamermeubels. Uit onderzoek in de beschikbare politiesystemen is naar voren gekomen dat de betrokkene een openstaande boete ter hoogte van € 331,00 contant heeft betaald en een openstaande boete op naam van [persoon 5] ter hoogte van € 187,50 contant heeft betaald. De betrokkene heeft voor twee vliegtickets bij het reisbureau [bedrijf 5] € 700,00 contant betaald. [12] Uit tapgesprekken van 20 februari 2014 blijkt dat de betrokkene een computer te koop aangeboden heeft gekregen, hij hier € 900,00 voor wilde betalen en dat de verkopers daar akkoord mee zijn gegaan. [13] De betrokkene heeft verklaard dat hij de computer contant heeft betaald. [14]
In afwijking van het ontnemingsrapport en in overeenstemming met wat is overwogen en beslist in de hiervoor genoemde strafzaak zal het hof de contante betalingen voor huurauto’s van [bedrijf 6] ., de contante betalingen aan brandstof voor de huurauto’s, de contante aanschaf van merkkleding en -schoenen, de contante uitgaven in de uitgaansgelegenheid [plek 2] en de contante aankoop van exclusieve flessen drank, in het voordeel van de betrokkene buiten beschouwing laten. Het hof merkt op dat alhoewel dergelijke uitgaven doorgaans niet aan te merken zijn als zakelijk gerelateerde uitgaven, het hof in dit geval aannemelijk acht dat de contante uitgaven niet louter privé gerelateerd waren.
Voorts neemt het hof in afwijking van het ontnemingsrapport de contante betaling van € 250,00 voor het bekleden van de trap in de woning aan de [adres 2] niet mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu de betrokkene daarvan in de onderliggende strafzaak is vrijgesproken. Ook slaat het hof in het voordeel van de betrokkene geen acht op de investeringsovereenkomst tussen de betrokkene als investeerder van € 15.000,00 en [persoon 6] als ontvanger, nu het hof de overtuiging mist of wel uitvoering is gegeven aan deze overeenkomst. Ten slotte neemt het hof de contante betaling van de boete op naam van [persoon 7] niet mee in de berekening, aangezien niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene die boete daadwerkelijk heeft betaald.
Met inachtneming van het hiervoor overwogene komt het hof tot de volgende opstelling van de contante uitgaven.
Omschrijving
Uitgave
Contante stortingen
€ 1.300,00
Betaling aan Stadsbank
€ 2.000,00
Betaling [bedrijf 1]
€ 620,00
Aankoop Volkswagen Golf [kenteken 1]
€ 19.000,00
Aankoop Volkswagen Golf 7R
€ 2.500,00
Huurpenningen [adres 2]
€ 8.000,00
Huurpenningen [adres 1]
€ 5.550,00
Aanschaf kinderjas
€ 340,00
Verjaardagsfeestje [plek 1]
€ 6.000,00
[bedrijf 2]
€ 500,00
Gift [persoon 1]
€ 200,00
Betalingen aan [persoon 3]
€ 2.000,00 + € 1.500,00
Aflossen van schuld bij [persoon 3]
€ 7.000,00
Huurbetalingen [persoon 4]
€ 1.200,00
Inloopkast [adres 2]
€ 800,00
Aanschaf goederen [bedrijf 3]
€ 3.452,99
Aanschaf goederen [bedrijf 4]
€ 800,00 + € 600,00
Betaling boetes
€ 331,00 + € 187,50
Aanschaf Vliegtickets
€ 700,00
Aanschaf computer
€ 900,00
Totale contante uitgaven van de betrokkene:
€ 65.481,49
Het hof komt tot de volgende berekening.
Beginsaldo contant geld
€ 200,00
+ Legale contante ontvangsten
€ 17.730,00
- Eindsaldo contant geld
€ 250,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 17.680,00
- Totale contante uitgaven
€ 65.481,49
Verschil
-
€ 47.801,49
Het wederrechtelijk verkregen voordeel, bestaande uit het negatieve verschil tussen het contante bedrag beschikbaar voor het doen van uitgaven en de werkelijke contante uitgaven, wordt geschat op (afgerond)
€ 47.800,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding redelijke termijn
De redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is in hoger beroep overschreden. Namens de betrokkene is op 31 juli 2019 hoger beroep ingesteld en het hof spreekt dit arrest uit op 30 juli 2025. De overschrijding betreft vier jaar. Deze schending van artikel 6, eerste lid, EVRM zou in beginsel moeten leiden tot een matiging van de verplichting tot betaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. Nu deze overschrijding in de onderliggende strafzaak, die in hoger beroep tegelijkertijd met de ontnemingszaak is behandeld en waarop bij arrest van heden wordt beslist, in de op te leggen straf is verdisconteerd, volstaat het hof in deze ontnemingszaak met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof zal aan de betrokkene, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 47.800,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
47.800,00 (zevenenveertigduizend achthonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 47.800,00 (zevenenveertigduizend achthonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
956 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juli 2025.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 21 november 2018, p. 4.
2.Idem, p. 10.
3.Idem, p. 11.
4.Het proces-verbaal van Relaas voorgeleiding van 3 april 2014, p. D.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 21 november 2018, p. 12.
6.Idem, p. 13.
7.Idem, p. 14.
8.Idem, p. 15.
9.Idem, p. 16.
10.Idem, p. 17.
11.Idem, p. 18.
12.Idem, p. 19.
13.Het proces-verbaal van bevindingen aankoop Apple iMac/Dell scherm van 24 maart 2014, p. 230.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 april 2014, p. 573.