ECLI:NL:GHAMS:2025:2549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
23-003232-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een persoon in staat van verminderd bewustzijn en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een slachtoffer, terwijl deze in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, en voor bedreiging met zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 10 september 2021 te Haarlem. De verdachte heeft ongevraagd MDMA in het drankje van het slachtoffer gedaan, waardoor zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de tegenstrijdigheden in de verklaringen van getuigen. De verdachte heeft de seksuele handelingen ontkend, maar zijn eigen verklaringen en de communicatie met het slachtoffer gaven steun aan de beschuldigingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De moeder van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de benadeelde partij is overleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003232-23
datum uitspraak: 18 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-157026-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , te weten het brengen en/of duwen en/of op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (of meer) mes(sen) in de richting van die [benadeelde partij 1] gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring komt, deze bewezenverklaring gedeeltelijk baseert op een andere inhoud van de bewijsmiddelen en tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde moet worden bewezenverklaard. De verklaringen van aangeefster vinden steun in de verklaringen van de verdachte, de berichten tussen aangeefster en de verdachte, de verklaringen van getuige [getuige] en de berichten tussen aangeefster en [getuige] .
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft primair aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat er geen steunbewijs is voor de bewering van aangeefster dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de verdachte dat wist.
De overwegingen van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen van aangeefster als zijnde onvoldoende betrouwbaar van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat aangeefster
tegenstrijdig en over bepaalde zaken aantoonbaar in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Het hof overweegt daartoe in grote lijnen gelijkluidend aan de overwegingen van de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat aangeefster in de kern en ten aanzien van de essentiële onderdelen van de tenlastelegging, te weten het seksueel binnendringen bij aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn was, concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Zij heeft verklaard over de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, wat zij voelde toen zij wakker werd en over haar gemoedstoestand de volgende ochtend. Dat er door de getuigen anders is verklaard op ondergeschikte punten (die niet zien op de kern van het verwijt), maakt dit niet anders. Daarbij speelt mee dat de getuigen pas geruime tijd na het tenlastegelegde zijn gehoord. Dat aangeefster tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris, ruim anderhalf jaar later, op ondergeschikte punten ook anders heeft verklaard dan in haar aangifte doet daaraan evenmin afbreuk. De verklaring van aangeefster is vanaf het moment dat zij kort na het incident voor een informatief gesprek op het politiebureau was in de kern ongewijzigd gebleven. Naast haar consistente verklaren wat betreft de essentiële onderdelen, dragen de gemoedstoestand van aangeefster direct na haar ontwaken, de berichten die zij naderhand naar verschillende personen stuurde en haar handelen op de dag van de bruiloft bij aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Zo is aangeefster niet naar de huwelijksvoltrekking van haar beste vriendin gegaan, terwijl zij daarbij getuige zou zijn, maar heeft zij meteen haar spullen gepakt en is zij naar een hotel gegaan en heeft zij nog diezelfde dag aan haar beste vriendin, de bruid, verteld dat zij door de verdachte is verkracht. Het hof acht de verklaring van de aangeefster daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Niet in geschil is dat de verdachte met zijn penis is binnengedrongen in de vagina van aangeefster. Wel in geschil is of aangeefster ten tijde van dat seksueel binnendringen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en of de verdachte dat wist.
Staat van verminderd bewustzijn ex artikel 243 Sr (oud)
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr (oud) dient onder meer en voor zover in deze zaak relevant te worden nagegaan of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in staat van verminderd bewustzijn. Blijkens de wetsgeschiedenis bij dit artikel(lid) gaat het daarbij om situaties tussen waakzaamheid en het geheel van de wereld zijn, waarbij niet kan worden verwacht dat weerstand kan worden geboden aan seksuele verlangens van een ander, bijvoorbeeld een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt.
Aangeefster heeft op dit punt verklaard dat zij in slaap was waardoor zij niet heeft gemerkt dat de verdachte met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen. Zij werd pas versuft wakker toen zij voelde dat er iets met wc-papier werd afgeveegd bij haar been. Ze was zwaar in haar hoofd en niet echt wakker. Ze was half slapend, half wakker. De volgende ochtend werd aangeefster wakker en voelde ze dat het gebied rond haar vagina gevoelig was en dat er iemand in haar geweest was. Aangeefster vermoedde direct dat ze gedrogeerd was door de verdachte.
Steunbewijs voor staat van verminderd bewustzijn
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat dit artikellid de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangeefster. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van de aangeefster, indien deze voldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs. De vraag of aan het bewijsminimum van voornoemd artikellid is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof ziet in de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij die avond ongevraagd een hoeveelheid MDMA in de drank van aangeefster heeft gedaan, en de berichten die aangeefster en de verdachte op 10 september 2021 naar elkaar hebben verzonden, steun voor de conclusie dat aangeefster ten tijde van het seksueel binnendringen door verdachte in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. In het eerste Snapchatbericht van aangeefster naar de verdachte uit aangeefster direct haar boosheid, waarop de verdachte zich verontschuldigt en zichzelf slecht noemt (‘I am so sorry’ en ‘I bad'). De verdachte reageert gedurende het gehele gesprek enkel begripvol op de boosheid van aangeefster en geeft aan zich te schamen voor hetgeen hij heeft gedaan. Van enige weerspreking door de verdachte van de boosheid/beschuldiging van aangeefster is geen sprake. Aangeefster schrijft onder meer dat de verdachte een verkrachter is ('rapist') waarop de verdachte antwoordt dat hij dat accepteert (‘I accept that'). Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet wist wat de betekenis van ‘rapist’ was acht het hof ongeloofwaardig. Naast dat dit uit geen enkel bericht blijkt, heeft de verdachte ook verklaard dat hij gebruikmaakte van Google Translate.
Wetenschap van de toestand van het slachtoffer
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde. Nadat de verdachte aangeefster, voordat zij ging slapen een bericht had gestuurd dat hij een ‘blowjob’ wilde en zij daarop duidelijk ‘nee’ had geantwoord, is de verdachte midden in de nacht ongevraagd de slaapkamer van aangeefster binnengegaan en is hij seksueel bij haar binnengedrongen, terwijl zij sliep en onder invloed was van MDMA. Zoals hiervoor reeds overwogen, had de verdachte die avond zelf ongevraagd een hoeveelheid MDMA in het drankje van aangeefster gedaan.
Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 september 2021 te Haarlem met [benadeelde partij 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij op 10 september 2021 te Haarlem, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting van die [benadeelde partij 1] gegooid.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als eerder door de rechtbank is opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een voorwaardelijke gevangenisstraf en een (maximale) taakstraf op te leggen. Daartoe heeft de raadsvrouw in het bijzonder gewezen op het tijdsverloop sinds de tenlastegelegde feiten en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat zijn gezin afhankelijk is van zijn inkomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het slachtoffer was een vriendin van de verdachte en zijn aanstaande vrouw en was bij de verdachte in de woning aanwezig om voorbereidingen te treffen voor de bruiloft die de volgende dag zou plaatsvinden. De verdachte is 's nachts naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan en is met zijn penis in haar vagina binnengedrongen, terwijl zij sliep en onder invloed van MDMA was. Het hof acht het verder bijzonder kwalijk dat hij eerder op de avond ongevraagd MDMA in het drankje van het slachtoffer heeft gedaan. De verdachte heeft zodoende een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige lichamelijke een psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook blijkt uit de vordering benadeelde partij en slachtofferverklaring in eerste aanleg.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling
van het slachtoffer. Toen het slachtoffer na het seksueel misbruik in de avond bij de woning van de verdachte aankwam, heeft hij een keukenmes in haar richting gegooid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor een soortgelijk delict onherroepelijk is veroordeeld, namelijk voor ontucht met een minderjarige. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging.
Het hof heeft ook acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 28 november 2022 van [persoon] , reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive als matig tot laag in. Een belangrijke kanttekening hierbij is de ontkennende houding van de verdachte. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De verdachte heeft eerder onder toezicht gestaan van de reclassering naar aanleiding van eerder benoemd zedendelict. De verdachte is destijds op een intakegesprek geweest voor mogelijke behandeling bij De Waag. De noodzaak een behandeling te starten ontbrak en de toezichthouder die de verdachte destijds heeft begeleid ziet nu ook geen aanknopingspunten voor verdere begeleiding, mede gelet op de ontkennende houding van de verdachte.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur op zijn plaats. Het hof zal een deel daarvan in voorwaardelijke vorm opleggen om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Het hof is van oordeel dat de hoogte van de door rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de
omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat het tijdsverloop en de door haar genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding geven tot het opleggen van een lagere straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Zij is op 30 juli 2024 overleden.
De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof op 2 september 2024 bericht dat de vordering in eerste aanleg wordt gehandhaafd in hoger beroep en dat de moeder van de benadeelde partij ( [benadeelde partij 2] ) optreedt als erfgenaam. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep alleen kan worden geoordeeld over de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen nu deze van rechtswege aan de orde is. De wet biedt in dit geval geen ruimte aan erfgenamen om een vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven (HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833). Het hof zal daarom de moeder van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde de hoogte van de schadevergoeding te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van de geleden immateriële schade. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zoals die uit het voorgaande blijken zijn dusdanig dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een ‘aantasting in persoon op andere wijze’, als bedoeld in voornoemd artikel, wordt aangenomen. Daarbij heeft het hof onder meer gekeken naar de toelichting op de vordering van de benadeelde partij op dit punt en wat de benadeelde partij in het kader van het spreekrecht bij de rechtbank heeft verklaard. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar billijkheid begroten op € 5.000,00. Het hof heeft daarbij ook gelet op de bedragen aan immateriële schade die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 243 (oud) en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 september 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. R. van der Heijden en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Harmsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2025.
Mrs. C. Beuze en L.M. Harmsen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]