ECLI:NL:GHAMS:2025:2571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
23-001432-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting gedurende een periode van 20 maanden met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel in vereniging en seksuele uitbuiting van een kwetsbare vrouw gedurende een periode van 20 maanden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, maar het hof heeft de straf verhoogd naar 16 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangeefster onder druk gezet door haar te laten geloven dat zij een schuld had van € 10.000, die zij moest afbetalen door prostitutiewerkzaamheden. Gedurende deze periode heeft de aangeefster verklaard dat zij werd mishandeld, bedreigd en dat er misbruik werd gemaakt van haar kwetsbare positie. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor een schadevergoeding van € 30.000, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001432-22
datum uitspraak: 25 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-270899-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 1 september 2019 te Rotterdam en/of IJmuiden en/of Alphen aan de Rijn en/of Hillegom en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of België, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, een ander of anderen, te weten [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] 1993),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1)
en/of
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [benadeelde] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4)
en/of
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde tegenbetaling (artikel 273f lid 1 sub 9)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde] (artikel 273f lid 1 sub 6)
te weten het (telkens) overnemen en/of in ontvangst nemen van het betaalde geld door klanten aan die [benadeelde]
waarbij die dwangmiddelen uit artikel 273f Wetboek van Strafrecht lid 1 sub 1 heeft/hebben bestaan uit:
- het benaderen van die [benadeelde] en/of (haar) vervolgens gevraagd en/of ertoe aangezet en/of gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- het aangaan van een liefdesrelatie met die [benadeelde] en/of het misleiden van die [benadeelde] door te doen alsof hij, verdachte, een liefdesrelatie met haar had en/of zij een gezamenlijke toekomst samen hadden en/of
- die [benadeelde] voorhouden dat zij een schuld open had staan die afgelost moest worden en/of
- mede met gebruikmaking van de gevoelens van die [benadeelde] voor hem, verdachte, die [benadeelde] gevraagd en/of ertoe aangezet en/of gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of het binnen smokkelen van verdovende middelen in de gevangenis waar hij, verdachte, gedetineerd zat en/of
- het isoleren van die [benadeelde] door haar geen beschikking te geven over één of meerdere communicatiemiddelen (telefoon en/of laptop) en/of
- het afzonderen van die [benadeelde] van haar familie en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde] en/of
- het (meermalen) mishandelen van die [benadeelde] (onder andere door die [benadeelde] bij haar keel te pakken en/of meermalen te slaan) en/of
- het bedreigen van die [benadeelde] door haar onder andere de woorden toe te voegen: “we gaan zien wat echte liefde is, je mag mij nooit in de steek laten, ik vermoord je, ik weet waar je ouders wonen, ik ga ze wat aandoen” en/of te dreigen het hondje van die [benadeelde] wat aan te doen en/of
- het voortdurend (telefonisch) contact te houden met die [benadeelde] en/of zich voortdurend in de nabijheid van die [benadeelde] te bevinden en/of een aanhoudende sfeer van intimidatie, geweld en controle te creëren en/of
- het brengen en/of houden van die [benadeelde] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) handelingen verrichten die (mede) hebben bestaan uit:
- het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [benadeelde] en/of en/of (een) andere werkplek(ken) en/of
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [benadeelde] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [benadeelde] en/of
- het bepalen welke en/of hoeveel klanten die [benadeelde] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen of die [benadeelde] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of het bepalen dat die [benadeelde] wel of niet mocht zoenen met klanten en/of
- het bepalen hoeveel die [benadeelde] moest werken en/of hoeveel die [benadeelde] moest verdienen en/of
- het (laten) begeleiden van die [benadeelde] bij/naar prostitutiewerkzaamheden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof beslist op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van mensenhandel van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 kan worden bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster ongeloofwaardig zijn en dat op essentiële onderdelen van de tenlastelegging het steunbewijs ontbreekt. Uit het dossier komt onvoldoende naar voren dat de verdachte zich zou hebben bediend van dwangmiddelen, ook niet tezamen en in vereniging. De verdachte ontkent dat hij de aangeefster heeft uitgebuit in de prostitutie. Hij heeft haar alleen af en toe op haar verzoek naar een klant gereden. Dit kan niet worden aangemerkt als ‘vervoeren’. De verdachte kreeg hiervoor een vergoeding voor onder andere benzinekosten, maar er was geen sprake van het oogmerk van uitbuiting. Veel elementen die in de tenlastelegging zijn opgenomen, zijn van toepassing op de medeverdachte en niet op de verdachte. De verdachte is niet bij de mishandelingen van de aangeefster door de medeverdachte betrokken geweest. Deze mishandelingen staan ook niet zonder meer in relatie tot mensenhandel. De aangeefster kon gaan en staan waar zij wilde. Zij is een mondig, intelligente en communicatief vaardige Nederlandse vrouw. Uit niets blijkt dat zij gedwongen werd te werken. De verdachte had amper contact met de aangeefster. De berichten
“het is oké”of woorden van gelijke strekking hebben niets van doen met mensenhandel. De verklaringen van getuige [getuige ] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet als steunbewijs worden gebruikt, omdat zij op verschillende essentiële punten wisselend heeft verklaard, haar verklaringen enkel van horen zeggen zijn en zij zelf niets heeft waargenomen met betrekking tot mensenhandel. De overige getuigenverklaringen kunnen evenmin als steunbewijs dienen, nu deze getuigen niet uit eigen waarneming hebben verklaard.
Oordeel van het hof
Verklaringen van de aangeefster en de betrouwbaarheid daarvan
De aangeefster heeft zowel bij de politie in 2021 als bij de rechter-commissaris in 2022 verklaringen afgelegd. Zij heeft verklaard dat zij vanaf haar achttiende jaar verschillende perioden vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt. Zij had op een gegeven moment een advertentie op [website] , waarbij zij haar seksuele diensten aanbood. In februari 2015 werd zij via WhatsApp benaderd door de verdachte, die via [website] aan haar telefoonnummer was gekomen. De verdachte zei dat hij klanten voor de aangeefster had en stelde een verdeling van 70-30% voor. Zij zijn drie keer naar een klant geweest, maar de ontmoetingen gingen telkens niet door. Omdat de aangeefster het prostitutiewerk beu was, stelde de verdachte voor om voor haar een kamer regelen in Alphen aan den Rijn, waar dan een hennepkwekerij zou worden ingericht, zodat zij niet meer in de prostitutie hoefde te werken. Half maart 2015 heeft zij de medeverdachte leren kennen, een vriend van de verdachte. De aangeefster is met de medeverdachte en de verdachte naar de woning in Alphen aan den Rijn gegaan, maar deze woning ging uiteindelijk niet door. Rond 21 april 2015 is de aangeefster met de verdachte, de medeverdachte en nog een derde persoon naar België gegaan om een woning te zoeken waarin zij een hennepkwekerij konden opzetten. De aangeefster zou dan in die woning moeten gaan wonen. In België hebben de aangeefster en de medeverdachte een relatie gekregen. Op een gegeven moment werd de aangeefster alleen achtergelaten in deze woning. Toen zij de medeverdachte na een aantal dagen belde, reageerde hij boos en zei tegen haar dat zij, door te bellen, alles had verpest en dat de beoogde investeerder in de hennepkwekerij niet langer wilde betalen. Er zou daardoor een schuld zijn ontstaan van € 10.000,00. De volgende dag kwamen de verdachte en de medeverdachte terug naar België. De medeverdachte kwam huilend naast de aangeefster zitten en zei dat de verdachte wilde dat zij het geld met prostitutiewerk zou terugverdienen. Hij deed voorkomen dat hij dit zelf niet wilde, maar dat er geen andere optie was. Vervolgens verbleef de aangeefster met de verdachte en de medeverdachte in een budget hotel in Nederland. Zij ging met de chauffeurs ‘ [verdachte] ’ en ‘ [medeverdachte] ’ op pad naar klanten. De verdachte en de medeverdachte waardeerden de advertenties op. De aangeefster moest de hele nacht van hen werken. Als zij thuiskwam, moest zij van de verdachte soms naar nog een klant. Zij werd door hem bedreigd. De verdachte was groot en intimideerde haar. Als zij bang was voor een klant, dwong de verdachte haar toch te gaan. Bij thuiskomst gaf de aangeefster het geld dat zij had verdiend aan de medeverdachte. Hij gaf (een deel van) het geld weer door aan de verdachte. Dit duurde een half jaar. De aangeefster was verliefd op de medeverdachte en leefde als een zombie. Er vonden ruzies tussen hen plaats en rond september 2015 heeft hij haar ook bedreigd. Het hof zal deze periode in het hiernavolgende aanduiden als periode 1.
Na enige tijd kwam de medeverdachte vast te zitten in verband met een opgelegde gevangenisstraf in een andere strafzaak. Uit het dossier volgt dat de medeverdachte van 2 oktober 2015 tot en met 29 mei 2017 heeft vastgezeten (periode 2). In die periode bleef de aangeefster doorwerken in de prostitutie. Ten aanzien van deze tijd heeft de aangeefster onder andere verklaard dat toen de druk er wel vanaf was.
Vanaf het moment dat de medeverdachte uit detentie kwam, periode 3, heeft de aangeefster op verschillende locaties gewoond, waaronder een tijd bij de medeverdachte. Zij kregen steeds vaker ruzie en de medeverdachte terroriseerde haar. Hij was geregeld gewelddadig en mishandelde haar meerdere malen. Nadat zij telkens ruzie hadden, vertrok de aangeefster weer. Vervolgens was het dan een periode rustig, maakten ze het weer goed met elkaar en zetten zij hun relatie voort. Daarna vonden toch weer ernstige geweldsincidenten vanuit de medeverdachte naar de aangeefster plaats. De medeverdachte dreigde ook haar hondje iets aan te doen als ze niet wilde werken. Op 18 juli 2018 heeft de aangeefster aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door de medeverdachte. De medeverdachte zou haar bij haar keel hebben gepakt, waardoor zij geen lucht meer kon krijgen. In die aangifte heeft zij ook verklaard dat zij enkele weken nadat de medeverdachte uit detentie kwam voor het eerst door hem is geslagen. Na deze aangifte hebben zij toch hun relatie voortgezet. De aangeefster was nog steeds verliefd op hem. In augustus 2018 is de aangeefster verhuisd en was de medeverdachte enkele maanden uit beeld. Toen zij daarna weer contact kregen, verschoof de focus van prostitutie naar oplichting en wietteelt.
Over de betrouwbaarheid van de hiervoor weergegeven verklaringen van de aangeefster, overweegt het hof als volgt. De aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd. Ondanks dat zij pas enkele jaren na de ten laste gelegde periode heeft verklaard over de gedwongen prostitutie, zijn haar verklaringen telkens gedetailleerd en grotendeels consistent. Naast deze verklaringen bevat het dossier transcripties van spraakberichten, die in de telefoon van de aangeefster zijn aangetroffen. Deze berichten heeft zij ingesproken in de ten laste gelegde periode. Een deel van deze berichten heeft zij aan de medeverdachte gestuurd. In spraakberichten uit februari en maart 2018 benoemt zij onder meer dat zij geld aan de medeverdachte heeft afgegeven, dat hij haar heeft mishandeld en dat de medeverdachte een ‘loverboy-achtig type’ is. Verder zijn in de telefoon van de aangeefster sms-berichten tussen haar en de medeverdachte uit maart 2018 aangetroffen. De aangeefster stuurde de medeverdachte berichten zoals
“Jij hebt laatste maanden heel vaak boodschappen en spullen voor jou thuis betaald van hoerengeld”en
“Zelfs voor [verdachte](het hof begrijpt: de verdachte)
koop jij een auto van geld waar ik voor heb geneukt”. Ook schrijft zij in die berichten dat de medeverdachte haar mishandelt. Uiteindelijk reageerde de medeverdachte onder meer met het bericht
“ok duidelijke taal en 90 procent klopt!”. De aangeefster heeft verder aan de politie een foto overgelegd van een briefje dat de medeverdachte haar op haar verjaardag in 2018 heeft gestuurd met daarin de tekst: “
Na jaren van zorgen voor mij, is dit het kleine begin voor jou. Ik hoop dat ik jaren lang dit met je mag blijven vieren.”
Het hof acht de verklaringen van de aangeefster, gelet op het voorgaande, dan ook betrouwbaar en neemt deze als uitgangspunt.
De aangeefster heeft in haar aangifte van mishandeling door de medeverdachte in 2018 geen melding gemaakt van de gedwongen prostitutie. Dit doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen over mensenhandel, afgelegd bij de politie in 2021 en bij de rechter-commissaris in 2022, mede gelet op het hiernavolgende steunbewijs.
De bewijsminimumregel ten aanzien van getuigenbewijs
De raadsman heeft bij pleidooi aandacht gevraagd voor de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en hij heeft gesteld dat niet aan het in deze regel vervatte vereiste is voldaan.
Volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De aard van het ten laste gelegde feit (seksuele uitbuiting) en de besloten relationele context waarin dit type misdrijven doorgaans wordt gepleegd, brengen met zich dat aanvullend bewijs regelmatig bestaat in ondersteunende verklaringen die zijn gebaseerd op mededelingen die de betrokken aangeefsters of slachtoffers over de feiten of over de verdachte(n) ten overstaan van derden hebben gedaan. Het hof zal telkens hebben te beoordelen of de getuigen nader hebben verklaard over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder zij wetenschap hebben gekregen van de informatie, of hun weergave daarvan aannemelijk is en of hieraan een oordeel valt te ontlenen over de betrouwbaarheid.
Steunbewijs periode 1 (1 april 2015 tot 2 oktober 2015)
Ten aanzien van het eerste deel van de ten laste gelegde periode, te weten van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015, de periode voorafgaande aan de detentie van de medeverdachte, worden de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
Getuige [getuige 1] heeft in een eerste gesprek met de politie verklaard dat zij in de periode 2015 en 2016 is uitgebuit in de prostitutie door de verdachte. Later kwam daar de medeverdachte bij. Toen werd al haar geld afgepakt en is zij ook bedreigd. Er was nog een meisje voor hen werkzaam, genaamd ‘ [naam] ’. Later is [getuige 1] nog als getuige gehoord door de politie. Aldaar werden haar foto’s getoond van de aangeefster, de verdachte en de medeverdachte, die zij allen herkende. Zij kende de aangeefster als ‘ [naam] ’. [naam] was de vriendin van de medeverdachte. [getuige 1] en [naam] werkten in de prostitutie voor dezelfde mensen. De medeverdachte buitte mensen uit en pakte alles van haar af gedurende een aantal jaar. Als [getuige 1] haar geld niet aan de medeverdachte gaf, sloeg hij haar. Zij heeft verklaard dat de medeverdachte ook voor [naam] een klootzak was, maar dat hij verliefd was op haar.
De verdachte heeft verklaard dat hij [getuige 1] kende.
De verklaringen van de aangeefster over de periode in 2015 vinden verder steun in een spraakbericht dat zij op 19 maart 2019 aan de medeverdachte heeft gestuurd. In dit bericht zegt zij onder andere:
“Maar ik deel als(het hof begrijpt: alles)
al sinds 2015 heb ik ook alles gedeeld wat er binnenkomt met jou en [verdachte](het hof begrijpt: de verdachte)
, he. [verdachte] bekt mij en hij heeft compleet schijt aan mij. Heel prima omdat ik hem een paar keer de waarheid heb gezegd dat hij een kanker pooiertje is.”
Steunbewijs periode 3 (29 mei 2017 tot en met 31 juli 2018)
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster over de periode van 29 mei 2017 tot en met 31 juli 2018, te weten de tijd na de detentieperiode van de medeverdachte, eveneens voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een keer een escort had besteld en dat toen de aangeefster was gekomen. De vriend van de aangeefster zat op dat moment in de gevangenis. Op een gegeven moment belde de aangeefster [getuige 2] en vertelde hem dat haar vriend weer vrij was gekomen. Zij was door hem in elkaar geslagen. De aangeefster is toen een aantal weken bij [getuige 2] verbleven. Volgens [getuige 2] was de aangeefster nog heel erg verliefd op haar vriend en hij had het idee dat sprake was van een loverboy-situatie. Na die weken is de aangeefster naar zijn buurvrouw [getuige 3] gegaan.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [getuige 2] vroeg of zij wilde komen, omdat de aangeefster overstuur was en hij haar niet gekalmeerd kreeg. [getuige 3] hoorde de aangeefster vertellen dat zij zich prostitueerde en dat haar vriend, de medeverdachte, al het geld dat zij verdiende van haar afnam. Ook zou hij haar gewurgd hebben en opgesloten. [getuige 3] hoorde weleens via de telefoon hoe de medeverdachte op haar inpraatte en dat hij haar heel erg uitschold. In februari 2018 belde de aangeefster haar huilend op. De medeverdachte wilde de aangeefster bij [getuige 3] afzetten, omdat hij haar niet meer wilde. Die nacht verbleef zij bij [getuige 3] . Met instemming van de aangeefster heeft [getuige 3] haar toen aangemeld voor een loverboy-project in Amsterdam. De aangeefster kreeg daar een woning. Later hoorde [getuige 3] dat de verdachte en de medeverdachte ook daar over de vloer kwamen en dat de aangeefster weg moest. Zij was weer mishandeld door de medeverdachte. [getuige 3] heeft verklaard dat de aangeefster in de lente of zomer van 2018 aangifte heeft gedaan van mishandeling door de medeverdachte, maar dat zij deze aangifte wilde intrekken omdat zij door hem werd bedreigd. Uit het dossier blijkt ook dat de aangeefster op 19 juli 2018 naar het politiebureau heeft gebeld om haar aangifte in te trekken.
Getuige [getuige ] heeft verklaard dat zij de aangeefster in de zomer van 2017 heeft leren kennen. Zij had het vermoeden dat de aangeefster zich voor iemand prostitueerde. In de woning van de aangeefster lag namelijk alleen een matras. Uiteindelijk heeft de aangeefster [getuige ] ook verteld dat ze in de prostitutie werkte. [getuige ] heeft gezien dat de aangeefster onder de blauwe plekken zat. De medeverdachte had veel macht over haar. Op een gegeven moment woonden [getuige ] en de aangeefster beiden in IJmuiden. Daar kwam de medeverdachte veel langs en ook de verdachte kwam daar later wonen. De verdachte en de medeverdachte waren heel vaak samen.
Getuige [getuige 4] leerde de aangeefster kennen toen de medeverdachte in de gevangenis zat. De aangeefster en de medeverdachte hadden vaak ruzie via de telefoon. Als de aangeefster huilde, vertelde zij [getuige 4] dat de medeverdachte gemeen had gedaan. [getuige 4] heeft ook een blauwe plek op de arm van de aangeefster gezien. De aangeefster vertelde dat zij werd toegetakeld, dat ze zich prostitueerde en dat ze van de verdachte en de medeverdachte klanten moest bezoeken.
De verklaringen van deze getuigen berusten niet enkel op wat zij zelf van de aangeefster hebben vernomen, maar tevens ook wat zij zelf hebben waargenomen. Naar het oordeel van het hof hebben de getuigen in voldoende mate verklaard over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder zij telkens hun wetenschap hebben verkregen. Het hof acht de verklaringen daarom bruikbaar als steunbewijs, mede gelet op het feit dat deze verklaringen elkaar onderling versterken en tevens op belangrijke punten steun vinden in hetgeen uit het berichtenverkeer tussen de aangeefster en de medeverdachte is gebleken.
Dat de aangeefster in deze periode ook werd bedreigd, wordt ondersteund door spraak- en tekstberichten die tussen haar en de medeverdachte zijn gewisseld op 18 januari 2018. De medeverdachte stuurde die dag onder andere spraakberichten waarin hij zei
“Wanneer ik jou pak he”en
“NU ga ik naar je toekomen. Ga ik je slopen.”.
Uit onderzoek aan de telefoon van de aangeefster is verder gebleken dat zij in deze derde periode zowel naar de verdachte als naar de medeverdachte regelmatig in de avond of ‘s nachts het bericht
“Hee s oke”of woorden van gelijke strekking heeft gestuurd. In de periode van 4 augustus 2017 tot en met 29 december 2017 heeft de aangeefster 42 sms-berichten naar de verdachte gestuurd, waarvan 27 berichten de tekst
“Hee s oke”of daarop gelijkende bewoordingen bevatten. De aangeefster heeft verklaard dat zij een dergelijk bericht stuurde om te laten weten dat zij bij een klant binnen was, dat het dan goed was en dat zij het geld dan in handen had. Het is de politie ook ambtshalve bekend dat prostituees vaak een bericht naar hun vriend, chauffeur, uitbuiter of beschermer sturen om zo te laten weten dat de klant, waar zij op dat moment bij zijn, in orde of oké is.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn de verdachte en de medeverdachte samen met de aangeefster in 2015 naar België gereden. Aldaar hebben zij samen de aangeefster onder druk gezet door haar voor te houden dat er een schuld zou zijn die zij met prostitutiewerkzaamheden zou moeten afbetalen. Toen zij vervolgens weer terug naar Nederland kwamen, zijn de aangeefster, de verdachte en de medeverdachte samen in een hotel verbleven. Van daaruit vertrok de aangeefster telkens naar de prostitutieafspraken. De aangeefster moest haar verdiensten afstaan aan de medeverdachte, die (een deel van) dit geld weer doorgaf aan de verdachte. De verdachte heeft de aangeefster ook meerdere malen naar prostitutieafspraken gereden, hetgeen hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bekend. Dit heeft (onder andere) plaatsgevonden na de detentieperiode van de medeverdachte.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Dwangmiddelen
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat gedurende de hiervoor besproken perioden sprake was van de dwangmiddelen, zoals weergegeven in de bewezenverklaring. In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
De verdachte en de medeverdachte hebben de aangeefster ten eerste op intimiderende wijze laten denken dat zij een schuld aan hen moest terugbetalen en dat zij die met prostitutiewerkzaamheden moest aflossen. Daarbij is zij zodanig onder druk gezet dat zij hieraan gevolg heeft gegeven.
De medeverdachte is daarnaast een relatie met de aangeefster aangegaan. Hij wist dat de aangeefster verliefd op hem was en dat zij niet zonder hem kon. Uit angst de medeverdachte te verliezen deed de aangeefster alles voor hem wat hij van haar verlangde. De aangeefster bevond zich ook in een kwetsbare positie, waar de verdachte en de medeverdachte van op de hoogte waren, althans moeten zijn geweest, en waar zij misbruik van hebben gemaakt. De aangeefster heeft een moeilijke jeugd gehad en is op jonge leeftijd uithuisgeplaatst. Op haar zeventiende heeft zij nare seksuele ervaringen gehad, waarna zij onhandelbaar werd en haar haar schoolopleiding vroegtijdig heeft beëindigd. De aangeefster had nauwelijks een sociaal netwerk waarop zij kon terugvallen en was voor onderdak afhankelijk van (onbekende) derden die haar in hun huis opnamen. Toen zij achttien jaar was, heeft zij voor het eerst vrijwillig in de prostitutie gewerkt.
Het hof is van oordeel dat de aangeefster erg verliefd was op de medeverdachte, hierdoor was zij bereid om tegen haar wil in, naar zijn wens te handelen. Dat de aangeefster eerder prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, doet niet af aan het feit dat de medeverdachte heeft begrepen, althans heeft moeten begrijpen, dat hij haar door de druk die hij op haar uitoefende, in haar keuzevrijheid beperkte. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de medeverdachte de aangeefster zelf heeft beschreven als een meisje dat beschadigd is in haar leven, dat zij kwetsbaar was is hem dus niet ontgaan.
De verdachte en de medeverdachte hebben van deze omstandigheid en haar kwetsbare positie misbruik gemaakt. Zij verlangden van haar dat zij in de prostitutie bleef werken en het daarmee verdiende geld aan de medeverdachte zou afstaan, die dat op zijn beurt weer deelde met de verdachte. Hierdoor werd de aangeefster steeds afhankelijker van de verdachten.
Tevens heeft de medeverdachte diverse keren dreigende berichten aan de aangeefster verzonden. Ook heeft de medeverdachte haar veelvuldig mishandeld. Het hof is van oordeel dat dit (dreigen met) geweld niet enkel in het kader van de onstuimige liefdesrelatie tussen de aangeefster en de medeverdachte kan worden gezien, maar dat dit de aangeefster er juist toe heeft bewogen zich te prostitueren voor de verdachten.
Oogmerk van uitbuiting
De verdachte en de medeverdachte hebben de aangeefster doen voorkomen dat zij met prostitutiewerk een schuld moest afbetalen. Dit geld heeft zij moeten afstaan aan de medeverdachte, die het geld doorgaf aan de verdachte. Ook nadat deze zogenaamde schuld was afbetaald, moest de aangeefster het door haar verdiende geld afstaan aan de verdachten. Zij bepaalden hoeveel en wanneer zij moest werken, brachten haar naar prostitutieafspraken en huisvestten haar. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte het oogmerk hadden om de aangeefster uit te buiten in de prostitutie en daaruit opzettelijk voordeel hebben getrokken.
Vrijspraak periode 2 (2 oktober 2015 tot 29 mei 2017)
De medeverdachte heeft van 2 oktober 2015 tot en met 29 mei 2017 in detentie gezeten. Gelet op de verklaring van de aangeefster zelf - dat de druk op haar in deze periode vanuit zowel de verdachte als de medeverdachte minder was -, is het hof van oordeel dat voor deze periode onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, om aan te nemen dat in die periode sprake was van een uitbuitingssituatie. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van een deel van de ten laste gelegde periode, te weten de periode van 2 oktober 2015 tot 29 mei 2017.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 in Nederland en België, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] 1993),
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, dreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door afpersing en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
en
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en
heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde tegenbetaling
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde] ,
te weten door het in ontvangst nemen van het betaalde geld door klanten aan die [benadeelde]
waarbij die dwangmiddelen uit artikel 273f Wetboek van Strafrecht lid 1 sub 1 hebben bestaan uit:
- het aangaan van een liefdesrelatie met die [benadeelde] en
- die [benadeelde] voorhouden dat zij een schuld open had staan die afgelost moest worden en
- mede met gebruikmaking van de gevoelens van die [benadeelde] voor de medeverdachte, die [benadeelde] ertoe aangezet en gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden en
- het zich op boze en/of agressieve en/of anderszins dreigende en/of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde] en
- het bedreigen van die [benadeelde] door haar onder andere de woorden toe te voegen: “we gaan zien wat echte liefde is, je mag mij nooit in de steek laten, ik vermoord je, ik weet waar je ouders wonen, ik ga ze wat aandoen” en
- een aanhoudende sfeer van intimidatie te creëren en
- het brengen en houden van die [benadeelde] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader handelingen verrichten die (mede) hebben bestaan uit:
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het “omhoog plaatsen”) van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [benadeelde] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen welke en/of hoeveel klanten die [benadeelde] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen hoeveel die [benadeelde] moest werken en/of hoeveel die [benadeelde] moest verdienen en
- het (laten) begeleiden van die [benadeelde] bij/naar prostitutiewerkzaamheden
en
hij in de periode van 29 mei 2017 tot en met 31 juli 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] 1993),
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang, geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door afpersing en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
en
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en
heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde tegen betaling
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde] ,
te weten het in ontvangst nemen van het betaalde geld door klanten aan die [benadeelde]
waarbij die dwangmiddelen uit artikel 273f Wetboek van Strafrecht lid 1 sub 1 hebben bestaan uit:
- mede met gebruikmaking van de gevoelens van die [benadeelde] voor de medeverdachte, die [benadeelde] ertoe aangezet en gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden en
- het zich op boze en/of agressieve of anderszins dreigende en/of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde] en
- het meermalen mishandelen van die [benadeelde] (onder andere door die [benadeelde] bij haar keel te pakken en meermalen te slaan) en
- te dreigen het hondje van die [benadeelde] wat aan te doen en
- een aanhoudende sfeer van intimidatie en geweld te creëren en
- het brengen en houden van die [benadeelde] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader handelingen verrichten die (mede) hebben bestaan uit:
- het bepalen welke en/of hoeveel klanten die [benadeelde] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen hoeveel die [benadeelde] moest werken en/of hoeveel die [benadeelde] moest verdienen en
- het (laten) begeleiden van die [benadeelde] bij/naar prostitutiewerkzaamheden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde medeplegen van mensenhandel van 1 april 2015 tot 2 oktober 2015 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, in het kader van de strafmaat gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de beperktere rol van de verdachte in de onderhavige zaak, de schending van de redelijke termijn in hoger beroep en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte gedurende een periode van in totaal 20 maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel van een kwetsbare vrouw, met wie de medeverdachte op enig moment een relatie kreeg. De verdachte en de medeverdachte gaven het slachtoffer op slinkse wijze de indruk dat door haar toedoen een schuld van € 10.000,00 was ontstaan en dat zij deze schuld met prostitutiewerkzaamheden moest terugbetalen. Dit heeft zij vervolgens gedaan en het verdiende geld heeft zij aan de verdachten afgestaan. Ook nadat de zogenaamde schuld was afbetaald, moest het slachtoffer door blijven werken. De verdachten bepaalden in belangrijke mate hoe vaak en wanneer zij moest werken. Zij is bedreigd en mishandeld door de medeverdachte. In het dossier komt het beeld naar voren van een ‘loverboy’-situatie. Het slachtoffer voelde zich vanwege haar gevoelens voor de medeverdachte niet vrij om zelf keuzes te maken en bleef de verdachte trouw. Hier hebben de verdachten doelbewust misbruik van gemaakt.
Mensenhandel is een ernstig misdrijf. Door aldus te handelen hebben de verdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade kunnen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen, blijkt dat het slachtoffer nog steeds met verdriet, pijn en wanhoop terugkijkt op deze periode in haar leven.
De ernst van het feit maakt dat het hof enkel een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt, passend en geboden acht.
Voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf, heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor seksuele uitbuiting, als bedoeld in art. 273f, lid 1 sub 4, Sr, onder categorie II een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden genoemd. Het hof acht deze categorie van toepassing. Het hof houdt in strafverzwarende zin rekening met de lange pleegperiode en met het feit dat sprake is van medeplegen. Het hof acht om die redenen in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Deze straf is iets lager dan die van de medeverdachte vanwege de specifieke rol die de verdachte had in deze zaak. Door hem is - anders dan door de medeverdachte - namelijk geen geweld gepleegd (hoewel hij wel profiteerde van dit geweld).
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft namelijk op 25 mei 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof nu arrest wijst. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 1 jaar en 4 maanden, hetgeen niet aan de verdachte te wijten is. Het hof zal de voornoemde straf daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 340.350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.500,00, bestaande uit € 20.000,00 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering verlaagt tot een bedrag van € 30.000,00, bestaande uit € 20.000,00 materiële schade (afdrachten van verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden) en € 10.000,00 immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 15.00,00, bestaande uit € 5.000,00 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De immateriële schade heeft de raadsman verzocht te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade heeft geleden, zowel materieel als immaterieel.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade stelt het hof vast dat er geen concrete en objectieve gegevens zijn die zien op het aantal prostitutieafspraken van de benadeelde, welke bedragen zij daarmee heeft verdiend, hoeveel zij van deze verdiensten moest afdragen aan de verdachten en welke kosten voor levensonderhoud van deze verdiensten zijn betaald. Doordat een onderzoek naar de omvang van de afgedragen verdiensten daardoor vrijwel onmogelijk is, zou een dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Omdat naar het oordeel van het hof echter wel vast staat dat aan de benadeelde door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht doordat zij een groot deel van haar prostitutieverdiensten heeft afgestaan, zal het hof op de voet van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) deze schade schatten.
Het hof gaat uit van een vast bedrag aan afgedragen verdiensten per dag dat vaker in de jurisprudentie in zaken van mensenhandel wordt gehanteerd en dat ook aansluit op de verklaringen van de benadeelde (zie Rb Amsterdam 17 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:674). Het hof stelt in dat kader vast dat kan worden uitgegaan van een gemiddelde netto opbrengst van € 200,00 per dag, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de kosten van levensonderhoud die op de verdiensten in mindering zijn gebracht. Gelet op het aantal dagen dat de benadeelde heeft gewerkt gedurende de bewezen verklaarde periode, komt het hof het gevorderde bedrag van € 20.000,00 aan afgedragen verdiensten dan ook billijk voor. Het hof wijst de gevorderde materiële schade daarom toe.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW brengt mee dat de benadeelde partij onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen (HR 29 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde heeft bij de vordering een brief van 8 april 2022 van een psychiater gevoegd. Uit deze brief komt naar voren dat de benadeelde in ernstige mate heeft geleden onder de destructieve relatie met de medeverdachte en de seksuele uitbuiting. Zij is voor deze psychische klachten in behandeling geweest en ten tijde van het schrijven van de brief was het de schatting van de psychiater dat de behandeling nog minimaal een à twee jaar zal moeten voortduren.
Het hof is van oordeel dat daarmee voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachten geestelijk letsel heeft opgelopen en dat zij dus op andere wijze in de persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval en met vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen. Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op de criteria die ten aanzien van mensenhandel worden genoemd in
De Rotterdamse Schaal. Relevante factoren die daarin worden genoemd en waar het hof rekening mee heeft gehouden, zijn de duur van de uitbuiting, de mate van vrijheidsbeperking, de mate waarin geweld wordt gebruikt, de ernst en frequentie van de afgedwongen seksuele handelingen, de handelwijze van de dader, de kwetsbaarheid en leeftijd van de benadeelde en de aard en ernst van de gevolgen voor de benadeelde.
De benadeelde is gedurende een periode van in totaal 20 maanden uitgebuit in de prostitutie. Zij kon zelf niet bepalen wanneer en hoeveel zij werkte. Zij werd mishandeld, bedreigd en er werd misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid vanwege haar moeizame verleden en haar verliefdheid op de medeverdachte. Omdat zij haar verdiensten moest afstaan aan de verdachten, was zij in grote mate ook financieel afhankelijk van hen. Bovendien heeft de benadeelde door het handelen van de verdachten geestelijk letsel opgelopen.
Gelet op het voorgaande acht het hof het gevorderde bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade billijk en zal het deze post toewijzen.
Conclusie
Het hof wijst de vordering, zoals deze thans in hoger beroep voorligt, dan ook geheel en hoofdelijk toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) bestaande uit € 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.000,00 (dertigduizend euro) bestaande uit € 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 185 (honderdvijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.J. van Eekeren, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2025.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]