In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam had eerder op 8 januari 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de moeder van het kind was het niet eens met de beslissing dat er geen perspectiefonderzoek naar haar zou plaatsvinden. De moeder heeft op 7 april 2025 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Tijdens de zitting op 10 juli 2025, die met gesloten deuren plaatsvond, waren zowel de moeder als de vader aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, waren ook betrokken in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de moeder uitsluitend betrekking had op de overweging van de kinderrechter over het perspectiefonderzoek. Het hof oordeelde dat de moeder geen grieven had ingediend tegen de machtiging tot uithuisplaatsing zelf en dat zij in wezen instemde met de uithuisplaatsing. Hierdoor kon het hof zich niet buigen over de machtiging en verklaarde het de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De beslissing van het hof werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.