ECLI:NL:GHAMS:2025:2604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
23-000037-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen moord en opzetheling met uitvoerige overwegingen over opzet en voorbedachte raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2021. De verdachten zijn veroordeeld voor het medeplegen van moord en opzetheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachten op 3 mei 2020 te Amsterdam, met voorbedachten rade, het slachtoffer van het leven hebben beroofd door hem meerdere keren met een vuurwapen te beschieten. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof heeft, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van 19 jaar en 6 maanden opgelegd. Het hof heeft uitvoerig stilgestaan bij de rol van de verdachten, de voorbereiding van het delict, en de omstandigheden waaronder het slachtoffer is omgebracht. De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een goed voorbereide en meedogenloze daad, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schade voor de nabestaanden van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partijen is toegewezen, waarbij de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000037-22
datum uitspraak: 1 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-238536-20 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
gedetineerd in [PI] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2024, 4, 8, 10 september 2025 en 1 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meerdere vuurwapens, een of meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] is overleden;
2.
primair
hij in de periode van 2 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen personenauto (merk BMW, gekentekend [kenteken 1] onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of door middel van een valse sleutel;
subsidiairhij in de periode van 2 mei tot en met 3 mei 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken 1] heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Feit 1

Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 3 mei 2020 rond 03.28 uur werd een politie-eenheid gestuurd naar de Frans de Wollantstraat te Amsterdam ter hoogte van het Funenpark omdat daar een auto in brand stond. Enkele seconden later werd een andere eenheid gestuurd naar de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan te Amsterdam omdat daar een schietincident had plaatsgevonden. Deze kruising is op ongeveer 100 meter afstand van de plek van de autobrand.
Toen de politie ter plaatste kwam op de kruising van de Panamalaan en de Borneolaan troffen zij daar [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) liggend op zijn rug aan. Hij had vers bloed op het gelaat, een schotwond in zijn hoofd en een met bloed doordrongen plek op de borst en vertoonde geen ademhaling meer. Naast het lichaam lag een tand. Om 03.43 uur constateerde de ter plaatse gekomen arts dat het slachtoffer was overleden.
Op de Frans de Wollantstraat trof de politie, ter hoogte van het Funenpark en haaks tegen de stoeprand, een volledig in brand staande auto aan. Het betrof een BMW met kenteken [kenteken 1] en landcode [land] (hierna: de BMW).
De letsels van het slachtoffer
Uit het ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood’ volgt dat het slachtoffer vier doorschoten in zijn lichaam had, te weten drie doorschoten aan de kaaklijnen/het gelaat en één in de romp (linkerborsthelft). Het intreden van de dood werd verklaard door het doorschot in de romp. Als gevolg van een van de doorschoten in het gelaat waren meerdere gebitselementen gebroken of losgeraakt. Verder zijn bij dit onderzoek letsels in het gelaat en aan/op het hoofd vastgesteld die bij leven waren ontstaan. Een deel van deze letsels was ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals het slaan met een (deels) kantig voorwerp. Een ander deel van deze letsels was ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld (zoals gebroken glas) of stomp botsend geweld (zoals door het slaan met een of meerdere, mogelijk deels kantige, voorwerpen).
Schootsafstand
Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat voor één inschotverwonding geldt de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijk zijn wanneer de schootafstand 50 en 150 centimeter is dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 50 centimeter en groter is dan 150 centimeter. Wat betreft de overige inschotverwondingen wees dit onderzoek uit dat deze bevindingen waarschijnlijker zijn wanneer de schootafstand groter is dan 100 centimeter, dan wanneer deze kleiner is dan 100 centimeter.
Het vuurwapen
Het later aangetroffen wapen waarmee het slachtoffer is doodgeschoten was een pistool van het merk Colt kaliber .45 ACP, een semiautomatisch werkend vuurwapen. In het pistool bevond zich een patroonmagazijn waarin maximaal acht patronen van het kaliber .45 ACP pasten. Het vuurwapen laadde zichzelf door na het vuren van een patroon, waardoor er opnieuw een schot mee afgevuurd kon worden.
De werking was aldus dat na plaatsing van het patroonmagazijn met patronen in de pistoolgreep de slede naar achteren werd getrokken en losgelaten, waardoor de bovenste patroon uit het patroonmagazijn in de kamer van de loop werd geplaatst. Als de greepveiligheid op de juiste wijze werd gebruikt dan was het mogelijk om de trekker naar achteren te halen waardoor een schot werd afgevuurd. Uit onderzoek aan het wapen bleek dat de greepveiligheid van het wapen naar behoren werkte maar dat bij onjuist gebruik hiervan, zoals het niet volledig of geheel indrukken, de trekker niet naar achteren kon worden gehaald om een schot af te vuren. Als het wapen dan vervolgens opnieuw werd doorgeladen, werd een complete, niet verschoten patroon uitgeworpen. Met handschoenen werd het gevoel van de greepveiligheid sterk verminderd.
Bevindingen op de plaatsen delict in relatie tot het vuurwapen
Op de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan zijn in de nabijheid van het slachtoffer twee hulzen en een patroon van het kaliber .45 aangetroffen. Verder zijn er meerdere bloedsporen aangetroffen op het trottoir tussen de plek waar het slachtoffer is aangetroffen en het viaduct richting het nabij gelegen Funenpark.
Onder het viaduct zijn een bloedspoor en een kogel aangetroffen. Op de kogel bevonden zich trekken en velden in de mantel. De kogel was gedeformeerd en aan de onderzijde voorzien van kalk/verf. Zeer waarschijnlijk was deze kogel tegen de wand van het viaduct aangeschoten. Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer de donor kon zijn van het celmateriaal (bloed) op deze kogel.
In de BMW werd een gescheurde huls van een kogelpatroon aangetroffen. Het slaghoedje ontbrak. Ook werd een kogel aangetroffen. De huls en kogel hadden als bodemstempel ‘S&B 45 AUTO’. Op de kogel waren geen trekken en velden zichtbaar die normaliter wel te zien zijn bij een verschoten kogel. De kogel en de gescheurde huls pasten binnen het sporenbeeld van een (door inwerking van hitte) geëxplodeerde kogelpatroon. In het Funenpark zijn ter hoogte van de ingang/uitgang twee patronen van het kaliber .45 aangetroffen.
Ander op het slachtoffer toegepast geweld
Op het wegdek van de Frans de Wollantstraat, ter hoogte van de groenstrook, zijn een gebroken groene glazen pompflacon en meerdere bloedspatten aangetroffen. Er werd een bandenspoor van de BMW aangetroffen dat deels over de bloedspatten was gezet. Op het afgebroken deel van het witte pompje bevonden zich bloedspatten, passend bij de bloedspatten op het wegdek. Ter hoogte van de ingang van het Funenpark werd een houten (boom)paal aangetroffen. De boompaal was op meerdere plaatsen bebloed. Het betrof bloeddruppels en vegen. Zowel voor de bloedspatten van het wegdek bij het gebroken glazen flesje, het bebloede deel van de breukrand van een glasscherf aan het pompdeel van het flesje als voor een bloeddruppel op de boompaal geldt dat er een overeenkomst is gevonden met het DNA van het slachtoffer.
De getuigen, voor zover hier van belang
Een getuige heeft verklaard dat hij een knal hoorde en twee mensen zag worstelen aan de kant van de Panamalaan bij het viaduct. De een hield de ander vast op borsthoogte. Vervolgens hoorde hij weer een hard geluid en zakte de man die werd vastgehouden in elkaar. De andere man rende vervolgens de Borneolaan in. Ongeveer een minuut daarna kwam nog een persoon onder het viaduct aangerend en die rende ook de Borneolaan in. Aan de andere kant van het viaduct zag de getuige licht, waarvan hij dacht dat het een auto was die in brand stond, omdat hij ook brandend rubber rook. Ook een andere getuige zag twee mannen lopen vanuit het viaduct Funenpark in de richting van de Panamalaan. Beide personen maakten wilde handgebaren. Direct daarna zag hij dat de man die uiterst rechts stond, stil bleef staan op ongeveer één meter van de linker man. De getuige hoorde hierna twee luide knallen. De linker man ging toen op de grond liggen en de man rechts rende hierna hard weg in de richting van de Borneolaan.
Het aantreffen van de kleding
In een appartementencomplex aan de [adres 1] heeft de politie twee stapels met kledingstukken aangetroffen. In de rechterstapel lagen een bebloede zwarte jas van het merk Everest en een zwarte Nike joggingsbroek. In een van de jaszakken zat het pistool Colt .45 waarmee het slachtoffer is doodgeschoten. In de linker stapel lagen een zwarte jas van het merk The North Face, een zwart vest van het merk Nike en een zwarte pet. Op de The North Face jas zaten meerdere plekken bloed. In een van de jaszakken van die jas bevonden zich drie werkhandschoenen, te weten een rechter en een linker zwarte handschoen en een rechter oranje handschoen. De handschoenen roken naar benzine en daarop waren bloedvlekken zichtbaar. In de The North Face jas werd later die dag in de linker steekzak nog een linker oranje werkhandschoen aangetroffen. Deze komt overeen met de eerder aangetroffen oranje werkhandschoen. Uit één van de zwarte werkhandschoen stak deels een blauwe latex handschoen.
Bij een bemonstering van het aangetroffen bloed op een van de twee los aangetroffen werkhandschoenen met daaruit de blauwe latex handschoen werd een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer gevonden. Ook bij een bemonstering van aangetroffen bloed op de twee zwarte werkhandschoenen uit de The North Face jas werd een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer gevonden.
Op de Everest jas is op meerdere plaatsen bloed gevonden. Op de linkermouw en op de achterzijde van de linkerschouder werden meerdere bloedvlekken aangetroffen. Ze waren gelijkend op een bloedspoor patroon dat is ontstaan door afvallend dan wel afgeworpen bloed. Een dergelijk bloedpatroon ontstaat door bloeddruppels die vanaf een bewegend bebloed object/lichaamsdeel zijn afgevallen/afgeworpen en op de linkermouw/schouder van de jas terecht zijn gekomen. Op de voorkant van de jas op borsthoogte werden twee bloedvlekken aangetroffen. Zij waren gelijkend op een afdruk bloedspoorpatroon dat is ontstaan door contact van een bebloed object/lichaamsdeel met de jas. Op de achterkant van de capuchon bevond zich een bloedspoor dat qua uiterlijke vorm gelijkend is op een afdruk bloedspoorpatroon dat is ontstaan door contact met een bebloed object/lichaamsdeel met de capuchon.
De The North Face jas was vooral aan het rechter voor- en achterpand sterk bebloed. Aan de achterzijde ter hoogte van de rechterschouder bevond zich een combinatie van individueel aanwezige bloedspatjes en een grotendeels aaneengesloten geheel van gekromde lijnen (mogelijk speekseldraden) van bloed. In dit bloedspattenpatroon is een crèmekleurig mogelijk bot-/tanddeeltje aangetroffen. Zowel bij de The North Face jas en de Nike joggingbroek werd bij bemonstering van het daarop aangetroffen bloed een overeenkomst met het DNA van het slachtoffer aangetroffen. Opvallend aan het aangetroffen bloedsporenbeeld op de The North Face jas en de Nike broek was dat het meeste bloed zich bevond aan de rechterzijde. Deze beide zijden van de kledingstukken waren veel sterker bebloed dan de linkerzijden. Het bloedsporenbeeld op de kleding bestond voornamelijk uit een flink aantal contact- en veegsporen van bloed. Slechts een klein deel van het aangetroffen bloed bestond uit verspreid aanwezige (individuele) bloedspatten. Dergelijke bloedspatten zijn ontstaan als gevolg van een uitgeoefende kracht. De kenmerken van het lineaire bloedspattenpatroon zoals de vorm, grootte, verspreiding en met name de vermenging met ander biologisch materiaal, waarbij een bemonstering hiervan een aanwijzing voor speeksel gaf, zijn waarschijnlijker bij een beeld dat is ontstaan als gevolg van het uitademen van bloed (geëxpireerd patroon), dan wanneer dit beeld is ontstaan als gevolg van één of meer krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed (impact patroon).
Voor zowel de Everest jas als de The North Face jas als de zwarte handschoen met daarin de blauwe latex handschoen als de in de The North Face jas aangetroffen zwarte handschoenen en oranje handschoen geldt dat de bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat er op de betreffende bemonsteringen schotresten aanwezig zijn waar is dan wanneer de hypothese dat er op deze bemonsteringen geen schotresten aanwezig zijn waar is. Op alle kledingstukken zijn relatief veel schotrestdeeltjes aangetroffen, waarvan niet aangegeven kan worden of deze afkomstig zijn van het schieten of van het zich in de nabijheid bevinden van het schutter.
Op de oranje handschoen die is aangetroffen in de jaszak van de The North Face jas is een glasspoor aangetroffen waarvoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat dit afkomstig is van het gebroken groene pompflesje waar is dan wanneer de hypothese dat dit van een ander willekeurig glazen object/voorwerp waar is.
Na de schietpartij
Op 3 mei 2020 rond 03.27 uur kwamen [verdachte 1] en [medeverdachte] kort na elkaar de centrale entree binnen van het appartementencomplex aan de [adres 1] . Deze ingang is om de hoek van de Borneolaan en het appartementencomplex is gelegen op een afstand van ongeveer 100 meter van de kruising van de Panamalaan en de Borneolaan.
[verdachte 1] kwam als eerste de centrale toegangsdeur binnen en liep daar de trap op. Hij droeg de later aangetroffen Everest jas. Hij opende vervolgens een tussendeur. [medeverdachte] kwam ongeveer 16 seconden na [verdachte 1] dezelfde centrale toegangsdeur binnen en rende dezelfde trap op als [verdachte 1] . Zij droeg op dat moment de later aangetroffen The North Face jas. Nadat [verdachte 1] en [medeverdachte] ongeveer twee minuten uit het zicht van de camera’s zijn geweest kwamen zij om ongeveer 03:30 uur weer in beeld toen ze via de deur in de boxengang de kelderverdieping -1 binnenkwamen. Zij kwamen vanuit de trappengang, van waaruit het mogelijk was om via de eerste verdieping naar de begane grond en naar verdieping -1 te komen. In de boxengang probeerde [verdachte 1] het gebruikte vuurwapen onder de deur van boxnummer [nummer 1] of [nummer 2] door te schuiven. Dit lukte niet. [medeverdachte] keek toe. Zij liepen vervolgens door de deur van de boxengang die toegang gaf tot de trappengang. [medeverdachte] was nog steeds in het donker gekleed. Ongeveer 1 minuut nadat zij de boxengang hadden verlaten kwam [medeverdachte] door de nabij gelegen nooddeur naar buiten. Zij droeg toen lichte bovenkleding. Ze rende naar een scooter en pakte het stuur daarvan vast. Toen de alarmlichten knipperden rende zij naar een andere scooter en reed hiermee terug in de richting van de nooddeur. Rond 03:31 uur kwam [verdachte 1] ter hoogte van de nooddeur aanlopen en stapte achterop de rijdende scooter van [medeverdachte] , waarna ze samen wegreden.
Om ongeveer 03:53 uur liep [betrokkene 1] , die in het appartementencomplex op de [adres 1] stond ingeschreven, naar beneden via de trap, in de trappengang alwaar [verdachte 1] en [medeverdachte] eerder omhoog liepen. Hij had een telefoon in zijn hand en keek naar de ruimte onder genoemde trap. [betrokkene 1] stond op dat moment via de telefoon in contact met [betrokkene 2] , die daar stond ingeschreven op de [adres 1] en een contact was van [verdachte 1] . [betrokkene 2] zelf was die avond niet in de buurt van de [adres 1] . De nummers van de boxen corresponderen met de huisnummers. De politie trof op 3 mei 2020 rond 06.45 uur de hiervoor genoemde kleding en het wapen aan tussen de deur van de boxengang en de nooddeur.
De verklaringen van de verdachten, voor zover hier van belang
[verdachte 1] heeft verklaard dat hij het slachtoffer op de kruising van de Borneolaan met de Panamalaan heeft beschoten. Hij heeft de trekker meerdere malen overgehaald. [verdachte 1] en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat zij zich, voorafgaand aan het schietincident, met het slachtoffer in de BMW bevonden. [medeverdachte] bestuurde de auto, het slachtoffer zat op de passagiersstoel en [verdachte 1] zat achterin. [verdachte 1] en [medeverdachte] droegen beiden dubbele kleding en dubbele handschoenen, het slachtoffer niet.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij de auto stil heeft gezet in de berm van de Frans de Wollantstraat ter hoogte van het Funenpark. Allen zijn de auto uitgestapt. Op enig moment is [medeverdachte] weer in de BMW gestapt, heeft deze een klein stukje achteruit gezet om de auto “goed” te zetten, is weer uitgestapt en heeft deze in brand gestoken met een fles met benzine die in de auto lag en een aansteker die in haar jaszak zat. Zij heeft haar handschoenen uitgedaan om de aansteker te gebruiken.
[verdachte 1] heeft verklaard dat hij ten tijde van het delict de Everest jas en de los aangetroffen zwarte werkhandschoenen met daaronder blauwe latex handschoenen heeft gedragen. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij ten tijde van de feiten de The North Face jas, de Nike joggingsbroek en de zwarte werkhandschoenen met daaronder oranje handschoenen heeft gedragen.
Volgens [verdachte 1] was de scooter waarop hij en [medeverdachte] die nacht zijn weggereden vanuit de [adres 1] niet klaargezet, maar was het een scooter die iedereen gebruikte en waarvan hij zich op dat moment bedacht dat die bij het appartementencomplex aan de [adres 1] stond.
Conclusies van het hof
i. Conclusie met betrekking tot de beschietingen op het slachtoffer
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het slachtoffer viermaal is beschoten, eenmaal in de romp, welk schot hem fataal is geworden en driemaal in het gelaat. Tenminste één van de schoten in het gelaat is van (zeer) dichtbij geweest. [verdachte 1] heeft het slachtoffer (in elk geval) tenminste tweemaal op de kruising van de Panamalaan beschoten, waar ook het schot in de romp is gelost en waarna het slachtoffer is overleden. Dat [verdachte 1] degene is geweest die het slachtoffer daar heeft neergeschoten wordt bevestigd door de inhoud van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen. Deze getuigen spreken immers beiden over het zien van twee mannen. Het hof concludeert uit die getuigenverklaringen, in combinatie met de verklaring van [verdachte 1] en het aantreffen van het neergeschoten slachtoffer aldaar, dat die twee mannen [verdachte 1] en het slachtoffer zijn geweest. [medeverdachte] is daar toen niet gezien door de getuigen. Bij gebrek aan enig ander bewijs voor haar aanwezigheid toen en aldaar, concludeert het hof dat [medeverdachte] niet aanwezig was bij de schietpartij op de kruising van de Panamalaan.
Voordat het slachtoffer werd beschoten op de kruising is er, gelet op het aantreffen van de kogel met kalk/verf, ook onder het viaduct op hem geschoten. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat het DNA dat op die kogel is aangetroffen van het slachtoffer kan zijn. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting, is gebleken dat er daar toen ook op een ander is geschoten, dan wel dat daar op een andere wijze bloed van een derde op is gekomen. Het hof concludeert dan ook dat het slachtoffer onder het viaduct is geraakt door de (later aangetroffen, gedeformeerde) kogel.
Gelet op de uitgeworpen (geëxplodeerde) patroon in de BMW, de twee uitgeworpen patronen in het Funenpark en de uitgeworpen patroon op de kruising, stelt het hof verder, gezien de hiervoor omschreven werking van het wapen, vast dat het wapen vier keer is doorgeladen. Het wapen is driemaal doorgeladen alvorens het slachtoffer voor het eerst - onder het viaduct - door een kogel in zijn gelaat werd getroffen, nu op de kruising enkel één - kennelijk uitgeworpen - patroon is aangetroffen.
Conclusie met betrekking tot ander op het slachtoffer toegepast geweld
Het hof stelt op basis van het voorgaande in combinatie met de vastgestelde bij leven opgelopen letsels van het slachtoffer, vast dat er bij het Funenpark met de boompaal en op de Frans de Wollantstraat met het glazen flesje geweld tegen het slachtoffer is gebruikt. Gelet op het hiervoor genoemde aantal doorschoten bij het slachtoffer en gelet op het aantal aangetroffen patronen kunnen deze letsels niet afkomstig zijn van een – in het sectierapport als mogelijkheid opengehouden – schampschot.
Conclusie met betrekking tot de rol van de verdachten bij het schieten en bij het andere op het slachtoffer toegepast geweld
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft [verdachte 1] het slachtoffer op de kruising doodgeschoten. Alhoewel het hof op grond van de bewijsmiddelen niet zonder meer kan vaststellen wie van de twee verdachten het schot onder het viaduct heeft gelost, concludeert het hof dat [medeverdachte] zich, op het moment dat het slachtoffer daar toen in zijn gezicht is geschoten, in de onmiddellijke nabijheid bevond. Dit leidt het hof af uit het op de door [medeverdachte] gedragen jas aangetroffen bloedsporenbeeld en - zoals reeds overwogen - de omstandigheid dat [medeverdachte] niet aanwezig was bij het schietincident op de kruising, waar het slachtoffer uiteindelijk is doodgeschoten, terwijl er overigens geen andere plaats is komen vast te staan waar het slachtoffer beschoten zou zijn en evenmin dat hij op een eerder moment al fors bloedverlies zou hebben gehad.
Conclusie: een afgesproken vluchtroute en plek om wapen en kleding achter te laten
Het hof concludeert dat [verdachte 1] en [medeverdachte] hun vlucht naar het nabij gelegen appartementencomplex aan de [adres 1] van tevoren hadden afgesproken. Zij begaven zich direct na het incident, onafhankelijk van elkaar naar de om de hoek gelegen ingang van dit complex, waar zij beiden niet woonachtig zijn. Binnen het complex zijn zij afzonderlijk van elkaar dezelfde trap opgegaan naar de eerste verdieping en zij werden kort daarna samen gezien in de boxengang op verdieping -1. Gelet op de hiervoor vermelde feiten ten aanzien van het woonadres van [betrokkene 2] , de contacten tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] die nacht, het feit dat [betrokkene 2] een contact was van [verdachte 1] en de poging van [verdachte 1] om het wapen onder een deur door te schuiven, concludeert het hof dat [verdachte 1] heeft geprobeerd het wapen onder de boxdeur van nummer [nummer 1] , zijnde dat van [betrokkene 2] , door te schuiven. Dat de politie op beeldmateriaal niet exact heeft kunnen relateren of hij getracht heeft het wapen onder de deur van nummer [nummer 1] of [nummer 2] door te schuiven, maakt het voorgaande niet anders.
Zoals vastgesteld hebben [verdachte 1] en [medeverdachte] het wapen, de door hen gedragen bovenste laag kleding en hun dubbele handschoenen achtergelaten bij een nooddeur bij de boxengang. Dit is een plek uit zicht. Zij hebben het pand vervolgens verlaten via de nooddeur en zijn samen op een gereedstaande vluchtscooter weggevlucht. De stelling dat deze scooter niet is klaargezet, maar daar toevallig stond en iedereen deze scooter gebruikt, wordt gepasseerd. De eigenaar van de scooter heeft in zijn verhoor verklaard dat hij niet weet waar de [adres 1] ligt, terwijl blijkens Google Maps de afstand tussen zijn adres en het appartementencomplex aan de [adres 1] 1,5 kilometer is.
Conclusies ten aanzien van de opzet op de dood
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [verdachte 1] het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een vuurwapen in het gelaat en in de romp te schieten.
De vraag is of [medeverdachte] dit feit heeft medegepleegd en (aldus) opzet had op de dood van het slachtoffer.
Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
- intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte] , zoals hierna nog zal worden overwogen onder “Voorbedachte raad”, op 2 mei 2020 de bij het feit gebruikte handschoenen heeft gekocht en daarna betrokken is geweest bij de diefstal van de gebruikte BMW. Een paar uur na die diefstal is zij de bestuurder van die BMW met daarin [verdachte 1] en het slachtoffer. Nadat zij de BMW tot stilstand heeft gebracht en [verdachte 1] en het slachtoffer uit de auto zijn gestapt is er op meerdere plekken geweld uitgeoefend op het slachtoffer en heeft [verdachte 1] meerdere keren op hem geschoten. Het hof kan op grond van het dossier niet vaststellen dat [medeverdachte] zelf geweld heeft gebruikt jegens het slachtoffer. De vondst van het enkele glasdeeltje van het aangetroffen glazen pompflesje op de handschoen in de jaszak van de door [medeverdachte] gedragen jas is daarvoor onvoldoende. Daaruit volgt namelijk niet zonder meer dat [medeverdachte] degene is geweest die het slachtoffer met het pompflesje heeft geslagen.
Gelet op de veelheid aan en de aard van de aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer op de door [medeverdachte] gedragen kleding, is het hof - als eerder overwogen - van oordeel dat zij wel dicht in de buurt van het slachtoffer is geweest op het moment dat hij onder het viaduct beschoten werd.
De aangetroffen bloedsporen op de kleding van [medeverdachte] kunnen daar, gezien de veelheid, pas op terecht zijn gekomen vanaf het moment dat het slachtoffer heviger bloedde. Dit heviger bloeden was, zo volgt uit het forensisch onderzoek naar de aangetroffen bloedsporen, onder en na het viaduct waar het slachtoffer is geraakt door schoten.
Blijkens de op het wegdek bij de BMW aangetroffen glasscherven, het bij de ingang van het Funenpark aangetroffen bebloede afgebroken boompaaltje en de aangetroffen bloedsporen, was er toen al op meerdere momenten geweld uitgeoefend op het slachtoffer. [medeverdachte] heeft zich daaraan niet onttrokken, maar zich juist gevoegd bij de volgende confrontatie met het slachtoffer onder het viaduct, alwaar het slachtoffer in het gezicht is geschoten.
Na het doodschieten van het slachtoffer is [verdachte 1] rechtstreeks naar het appartementencomplex aan de [adres 1] gegaan. Ditzelfde heeft [medeverdachte] gedaan nadat zij de BMW in brand had gestoken. Zij hebben daar de bebloede kleding, het gebruikte wapen en de autosleutel van de BMW achtergelaten waarna [medeverdachte] de gereedstaande scooter heeft gehaald. [verdachte 1] is vervolgens achterop de scooter gestapt en ze zijn samen weggereden.
Uit het voorgaande blijkt dat er planmatig is gehandeld en intensief is samengewerkt tussen [medeverdachte] en [verdachte 1] . [medeverdachte] heeft een belangrijke rol vervuld bij het voorbereiden, faciliteren en afhandelen van het delict. Zij is weliswaar niet aanwezig geweest bij het door [verdachte 1] geloste fatale schot maar wel op andere cruciale momenten. [medeverdachte] heeft zich niet alleen niet gedistantieerd toen er geweld werd uitgeoefend op het slachtoffer, maar is conform het plan gezamenlijk blijven optrekken met [verdachte 1] . Gelet op dit alles is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte 1] .
Voorbedachte raad
Het hof stelt het volgende vast.
Naast de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is ten aanzien van de aanloop naar het fatale moment, uit het opsporingsonderzoek het volgende gebleken.
[medeverdachte] huurde in de periode van 25 april 2020 tot en met 25 juni 2020 een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Polo). Zij was in de periode van 1 mei 2020 tot en met 3 mei 2020 de gebruiker van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: de - [telefoonnummer] ).
Op 1 mei 2020 is [medeverdachte] samen met [verdachte 1] in die Polo gecontroleerd door de politie. [medeverdachte] trad op als bestuurder, [verdachte 1] was de bijrijder.
Op 2 mei 2020 tussen 17.29 uur en 17.41 uur is [medeverdachte] met de Polo gestopt bij de Praxis aan de [adres 2] in Amsterdam Zuid-Oost. Daar heeft zij toen 4 paar handschoenen gekocht, te weten High Tech Black PU maat 9. Soortgelijke handschoenen droegen [medeverdachte] en [verdachte 1] op het moment dat het slachtoffer werd doodgeschoten. Op deze handschoenen werd het bloed van het slachtoffer en het DNA van [medeverdachte] en [verdachte 1] aangetroffen.
Tussen zaterdag 2 mei 2020 te 19.30 uur en zondag 3 mei 2020 te 10.00 uur werd de BMW gestolen vanaf een parkeerplaats aan de [adres 3] te Amsterdam. Deze BMW werd later, na het doodschieten van het slachtoffer op 3 mei 2020, uitgebrand aangetroffen.
Uit de Track and Trace gegevens van de Polo blijkt dat deze zich op 2 mei 2020 om 23.25 uur op de [adres 4] te Diemen bevond. De Polo reed op weg daar naar toe meerdere parkeergelegenheden op en af. Op 3 mei 2020 te 00.07 uur vertrok de Polo vanuit de [adres 4] te Diemen en stopte om 00.37 uur op de [adres 5] te Amsterdam. De Polo stopte daar op de parkeerplaats van [adres 3] en vertrok om 00.41 uur weer vanaf de [adres 5] . De [telefoonnummer] , in gebruik bij [medeverdachte] , bevond zich toen in de Polo en volgde aldus de route van de Polo.
Uit verstrekte ANPR-gegevens blijkt dat de BMW op 3 mei 2020 te 00.55.17 uur door de ANPR-camera [nummer 3] werd geregistreerd op de [adres 6] te Amsterdam. De Polo werd daar 6 seconden later geregistreerd, te weten op 3 mei 2020 te 00.55.23 uur. Even later, om 00.57.10 uur werd de BMW geregistreerd door de ANPR-camera [nummer 4] , op de [adres 7] . De Polo werd 2 seconden later, om 00.57.12 uur, door diezelfde camera geregistreerd.
In de nacht van 3 mei 2020 bevond [medeverdachte] zich als bestuurder in de BMW. Zij was in het bezit van de autosleutel van de BMW. Het slachtoffer zat naast haar als bijrijder. [verdachte 1] zat toen achterin de BMW. Op de achterbank van de BMW lagen flessen gevuld met benzine. [medeverdachte] en [verdachte 1] droegen in de auto, anders dan het slachtoffer, dubbele kleding en een dubbel paar handschoenen. [medeverdachte] had een aansteker bij zich en heeft de BMW die nacht, toen [verdachte 1] en het slachtoffer uit de BMW waren gestapt, in brand gestoken.
Bij onderzoek naar de uitgebrande BMW zijn geen goederen aangetroffen die duidden op een voorbereide overval of inbraak.
Oordeel van het hof
De vraag ligt voor of de verdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een vuurwapen om het leven heeft gebracht. Volgens de verdediging was daarbij echter geen sprake van voorbedachte raad. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat de verdachten en het slachtoffer onderweg waren om een overval te plegen. In de auto kregen zij ruzie over de verdeling. Er volgde een vechtpartij, waarbij de verdachte uit de auto vluchtte en achterna werd gezeten door het slachtoffer. Buiten de auto is de vechtpartij doorgegaan. Het slachtoffer had een vuurwapen en heeft bij herhaling getracht dat vuurwapen te gebruiken. De verdachte weet zich niet alles meer te herinneren.
De verdachte heeft hiertoe ter terechtzitting nog verklaard dat het slachtoffer in de auto het vuurwapen op hem richtte, de verdachte het wapen wegsloeg en – nadat de auto was gestopt – wegrende. Hij zag dat het slachtoffer achter hem aanliep, waarna hij met het slachtoffer vocht. Het slachtoffer liet het wapen vallen, de verdachte pakte het op en schoot ermee. Vervolgens is de verdachte met het wapen weggerend.
Oordeel van het hof
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Of in zo'n geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Het hof komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot de volgende conclusie.
Naar het oordeel van het hof is de medeverdachte [medeverdachte] , samen met een ander of anderen, betrokken geweest bij de diefstal van de BMW. Zoals hiervoor vastgesteld is haar huurauto niet enkel op de plaats waar de BMW is weggenomen getraceerd, maar is die huurauto kort na de diefstal meermalen op vrijwel hetzelfde moment op dezelfde locatie door ANPR-camera’s geregistreerd, terwijl haar telefoon uitpeilde op de route die de huurauto toen reed.
[medeverdachte] heeft voorts, een dag voordat het slachtoffer zou worden doodgeschoten, meerdere paren handschoenen gekocht. Deze handschoenen werden door haar én door [verdachte 1] gedragen ten tijde van het doodschieten van het slachtoffer. Zowel [medeverdachte] als [verdachte 1] droegen al in de BMW een dubbel paar handschoenen. Dat gold ook voor de kleding. Uit het dragen van een dubbel paar kleding en handschoenen kan, onder de gegeven omstandigheden, niet anders dan de conclusie worden getrokken dat dit een criminele intentie heeft. Immers, hierdoor kan men zich eenvoudig ontdoen van sporen en kan men zich snel voorzien van een ander uiterlijk. [medeverdachte] en [verdachte 1] hadden zich, gelet op de wijze waarop zij gekleed waren, bewust voorbereid en daar kennelijk gezamenlijk afspraken over gemaakt. Gezien de duidelijke differentiatie in kleding, het slachtoffer droeg immers geen dubbele kleding noch een dubbel paar handschoenen, is het slachtoffer bij die afspraken niet betrokken geweest.
De hiervoor vastgestelde gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, duiden op een planmatige en goed voorbereide aanpak van wat er die nacht te gebeuren stond. Er was een gestolen auto georganiseerd, de uitvoerders droegen dubbele kleding en dubbele handschoenen, in de auto lag brandstof en [medeverdachte] had een aansteker bij zich om de BMW na de uitvoering van het feit in brand te steken, er was een vluchtroute richting de [adres 1] , alwaar voorzieningen waren getroffen om de kleding, de handschoenen én het vuurwapen weg te maken. Daar stond een vluchtvoertuig gereed, te weten een scooter, waarop [medeverdachte] en [verdachte 1] , nadat zij zich ontdaan hadden van de handschoenen, de buitenste laag kleding en het wapen, zijn weggereden.
De verdachten hebben zich aldus niet beperkt tot de uitvoering van het doodschieten van het slachtoffer, maar hebben ook voorbereidingen getroffen om die uitvoering mogelijk te maken en om na afloop te kunnen ontkomen.
Het stelen van de auto, het aanschaffen van de handschoenen, het dragen van dubbele kleding en handschoenen, het meenemen van benzine en een aansteker om de BMW in brand te steken, het achterlaten van kleding en wapen en het gebruik van een klaarstaande scooter vormen gedragingen die niet passen bij een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar zijn uitsluitend te verklaren vanuit een tevoren beraamd plan om het slachtoffer van het leven te beroven en sporen te wissen. Gelet op het geheel van die voorbereidingen, de wijze van uitvoering en de zorgvuldig geplande vlucht, stelt het hof vast dat de verdachten gedurende aanzienlijke tijd de gelegenheid hebben gehad zich te beraden en zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van hun daad.
Het hof wordt nog gesterkt in het oordeel dat de verdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad, nu het slachtoffer meermalen en op verschillende plaatsen beschoten is. Het is niet bij een enkel schot, in zijn gezicht gebleven, maar hij is even later uiteindelijk verderop in vitale lichaamsdelen getroffen (het schot in de romp) en nóg twee keer in zijn gezicht. Ook dit duidt, in het licht van het hiervoor gestelde, op een welbewuste en doelgerichte actie om hem om het leven te brengen.
Alternatief scenario verdachte
Het voorgaande impliceert dat het hof de verdediging niet volgt in het verweer dat het slachtoffer in de auto een wapen op de verdachte richtte, hem met dat wapen achtervolgde en dat de verdachte tijdens een vechtpartij buiten de auto op de hoogte van de kruising het wapen, dat het slachtoffer daar liet vallen, oppakte en daarmee schoot. Bij de beoordeling van dit verweer betrekt het hof allereerst dat de door de verdachte geschetste gang van zaken zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Zoals uit die bewijsmiddelen blijkt is er onder het viaduct op het slachtoffer geschoten. Dit past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij het wapen eerst op de kruising in handen kreeg, waarna hij is gaan schieten. Het dossier biedt geen steun voor de omstandigheid dat ook een ander dan de verdachte op het slachtoffer heeft geschoten.
Voorts heeft de verdachte aangevoerd dat hij ten aanzien van de te plegen overval enkel gevraagd was mee te gaan en aldus geen enkele voorbereiding (daartoe) had getroffen. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte 1] het feit dat zij wilden plegen, namelijk het doden van het slachtoffer, uitvoerig hebben voorbereid. Van belang hierbij is nog dat het hof constateert dat de verdachte voor het eerst over het feit heeft verklaard in zijn vijfde politieverhoor op 1 juni 2021. Dat is ruim een jaar na het feit en ruim acht maanden na zijn aanhouding op 21 september 2020 en bovendien ruim vier maanden nadat het dossier is verstrekt. De verdachte had daardoor kennis van de hem belastende onderzoeksgegevens, zodat het hof de mogelijkheid openhoudt dat hij zijn verklaring heeft afgestemd op het dossier, hetgeen afbreuk doet aan de aannemelijkheid van het door hem geschetste alternatieve scenario. Het hof constateert tot slot, zoals hiervoor ook vastgesteld, dat bij onderzoek naar de uitgebrande BMW geen goederen zijn aangetroffen die duidden op een voorbereide overval of inbraak. Ook hierin vindt de door de verdediging gestelde gang van zaken geen steun. Het verweer wordt gelet op dit alles, in onderlinge samenhang bezien, verworpen.
Conclusie
Het hof oordeelt dat de verdachten het slachtoffer niet in een plotselinge opwelling hebben gedood, maar in overeenstemming met een tevoren beraamd plan. Het handelen vond derhalve plaats met voorbedachte raad.

Feit 2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich aansluit bij de bewijsoverwegingen en de bewijsconstructie van de rechtbank en heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal en te veroordelen voor opzetheling zoals subsidiair ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte 1] bij de diefstal van de BMW betrokken was. Verder zaten er twee sleutels bij de BMW en was er geen braakschade zodat er ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de ten laste gelegde opzetheling.
Oordeel van het hof
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde diefstal van de BMW.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de BMW overweegt het hof als volgt.
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachten intensief hebben samengewerkt en planmatig hebben gehandeld met als doel het slachtoffer om het leven te brengen. Daarbij was het gebruik van de BMW door [medeverdachte] en [verdachte 1] essentieel. Die BMW was een paar uur voordat zij met het slachtoffer daarin stapten om verdere uitvoering aan hun plan te geven door onder meer [medeverdachte] gestolen. Deze BMW zou na het feit in brand moeten worden gestoken, hetgeen ook is gebeurd. Daartoe hadden [medeverdachte] en [verdachte 1] flessen benzine meegenomen. Uit het feit dat een gestolen auto is gebruikt, die volgens plan bij of na het feit in brand is gestoken, concludeert het hof dat [verdachte 1] op het moment dat hij in de BMW stapte, met als doel om het slachtoffer van het leven te beroven, wist dat het een auto betrof die van misdrijf afkomstig was. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van de BMW zoals ten laste gelegd onder feit 2.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] is overleden;
2.subsidiair
hij op 3 mei 2020 te Amsterdam een goed, te weten een personenauto (BMW, gekentekend [kenteken 1] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage van dit arrest. De bijlage maakt deel uit van dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer. Zoals blijkt uit hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van de voorbedachte raad heeft overwogen, is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Nu, gelijk hiervoor is overwogen, de aannemelijkheid van een noodweersituatie ontbreekt, behoeft het verweer met betrekking tot noodweerexces geen verdere bespreking.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten doodslag en opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest
De advocaat-generaal heeft geëist dat de verdachte voor het medeplegen van moord en voor opzetheling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaar en 8 maanden, met aftrek van voorarrest en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte onder het adolescentenstrafrecht (ASR) te berechten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het feit 21 jaar oud was, beïnvloedbaar was en moeite had met het overzien van lange termijn consequenties (onder verwijzing naar de Pro Justitia-rapportage). De raadsman heeft daarnaast gesteld dat, vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep, de verdachte moet worden gecompenseerd in de op te leggen straf. Een strafkorting van 10% zou daarbij op zijn plaats zijn. Daarnaast is bepleit dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee gewijzigde regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-regeling). De gewijzigde VI-regeling is op 1 juli 2021 in werking getreden, dat wil zeggen vóór het vonnis van 23 december 2021 maar na het onderhavige feit. De raadsman verzoekt de oude regeling te hanteren en indien het hof komt tot een strafoplegging, daarvan één derde deel voorwaardelijk op te leggen.
Ernst van de feiten
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer in de nacht van 2 op 3 mei 2020 gelokt om met hen mee te gaan in een gestolen BMW. Na een korte rit is het slachtoffer vervolgens midden op straat mishandeld en meerdere keren beschoten. Hij werd drie keer in zijn gezicht geraakt en één keer in zijn romp. Dit schot werd hem uiteindelijk fataal; reanimatie en medische zorg verleend door hulpverleners mocht niet baten. Het slachtoffer is ter plaatse overleden.
Hoewel het hof geen inzicht heeft gekregen in de achtergrond en het uiteindelijke motief voor deze moord, blijkt dat de uitvoering van de moord op het slachtoffer gedetailleerd was voorbereid, zowel wat betreft de auto waarin het slachtoffer moest worden vervoerd, het in brand steken daarvan, het wissen van sporen door het dragen van dubbele kleding en het organiseren van een vluchtroute, inclusief de scooter waarop de verdachte en zijn mededader konden vluchten.
De verdachte en zijn mededader hebben blijk gegeven van een ongekende meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze laten zien niets te geven om een mensenleven. De verdachte en zijn mededader hebben die bewuste avond het slachtoffer op schokkende wijze van het leven beroofd. Ook de nabestaanden van het slachtoffer hebben zij immens leed aangedaan, wat ook is gebleken uit de in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen van de zussen van het slachtoffer. Goed voorstelbaar is dat zij zullen blijven worstelen met de vraag waarom de verdachte en de mededader het slachtoffer hebben gedood. Een vraag die voor hen vermoedelijk onbeantwoord zal blijven.
Het handelen van de verdachte heeft ook in de samenleving een schok teweeggebracht. Het slachtoffer is in de nachtelijke uren middenin Amsterdam mishandeld en vervolgens neergeschoten. Buurtbewoners werden niet alleen opgeschrikt door knallen vanuit het vuurwapen, maar ook door de exploderende onderdelen van de in brand gestoken BMW. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan opzetheling van die BMW.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2025 blijkt dat de verdachte in het verleden bij herhaling door de strafrechter is veroordeeld, voornamelijk ter zake van vermogensdelicten. In deze zaak heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, te weten de opzetheling van de BMW. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde moord zal het hof geen strafvermeerderende betekenis toekennen aan die opzetheling.
In deze zaak hebben een psychiater en een GZ-psycholoog op 1 september 2021 respectievelijk 15 september 2021 een Pro Justitia-rapportage opgemaakt. Zij concluderen dat de verdachte lijkt te functioneren op zwakbegaafd niveau, maar dat er geen verstandelijke beperking kan worden vastgesteld. Bij de verdachte is een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, die ook – net als de zwakbegaafdheid – aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De deskundigen kunnen niet onderbouwen dat de verdachte door zijn psychopathologie werd beperkt in zijn gedragskeuzes of verminderd in staat was zijn gedrag te controleren of te overzien. Dit betekent dat het hof de verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht voor de door hem begane feiten.
Volgens de psycholoog zijn er onvoldoende redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Voor toepassing van jeugdstrafrecht pleit enigszins dat de verdachte moeite heeft om risico’s op zijn eigen handelen in te schatten en handelt zonder na te denken. Enerzijds zijn zijn ouders en het gezin erg betrokken en lijken zij enige invloed op hem te hebben, anderzijds komt hij al langere tijd in zijn jeugd met politie en justitie in aanraking en lijkt de pedagogische invloed van zijn ouders ontoereikend. De justitiële voorgeschiedenis van de verdachte, de psychopathische trekken en de criminele levensstijl zijn volgens de psycholoog contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Ook de psychiater acht toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde. De psychiater rapporteert dat de verdachte niet jonger overkomt in contact dan zijn kalenderleeftijd en dat hij niet handelt zonder na te denken, maar dat hij zijn gedrag kan organiseren.
Gelet op voornoemde rapportages ziet het hof in de persoonlijkheid van de verdachte geen grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. In de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan ziet het hof deze grond evenmin. Integendeel: de moord op het slachtoffer en de voorbereiding daartoe vormen een sterke contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het doden van het slachtoffer is planmatig en berekenend uitgevoerd en niet impulsief tot stand gekomen. Daarmee hebben de verdachte en zijn mededader een zeer volwassen feit begaan. Ook ziet het hof een contra-indicatie in de proceshouding van de verdachte, die niet het achterste van zijn tong heeft laten zien en de nabestaanden daarmee in onzekerheid laat over het motief voor deze moord. De verdachte heeft er kennelijk welbewust voor gekozen op dit punt geen enkel inzicht of openheid van zaken te geven, hetgeen op het hof terughoudend en berekenend overkomt. Dat zelfde geldt voor zijn vlucht naar Spanje na de moord en het eerst afleggen van een verklaring lange tijd na het feit, en eerst nadat hij in het bezit is gesteld van het dossier.
Gelet op het voorgaande ziet het hof al met al geen aanleiding om van het uitgangspunt dat de verdachte volgens het meerderjarigenstrafrecht wordt veroordeeld, af te wijken. Hetgeen de verdediging daartoe nog heeft aangevoerd maakt deze conclusie niet anders.
Strafoplegging
Gelet op al het voorgaande en op straffen die in de rechtspraak worden opgelegd voor levensdelicten die tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn met de bewezen verklaarde moord, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 20 jaar in beginsel op zijn plaats is.
Redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. De behandeling ter terechtzitting in hoger beroep had moeten zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld. De officier van justitie en de verdachte hebben op respectievelijk 5 en 6 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst arrest op 1 oktober 2025. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met bijna 29 maanden.
Het hof zal daarom de gevangenisstraf van 20 jaar verminderen met zes maanden. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 19 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Wet straffen en beschermen
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. De wetgever heeft ervoor gekozen de nieuwe v.i.-regeling van toepassing te laten zijn op alle veroordelingen tot een vrijheidsstraf die na 1 juni 2021 zijn uitgesproken. Deze nieuwe VI-regeling behelst de executie van straffen en aldus geen wijziging in de aard en maximale duur van de op te leggen straf. Het hof ziet dan ook geen grond om in de onderhavige zaak, zoals door de verdediging verzocht, in strafmatigende zin rekening te houden met het gewijzigde VI-regime.
Voorts vindt het verzoek van de verdediging – inhoudende een derde van de opgelegde straf voorwaardelijk op te leggen – geen steun in het recht, nu de opgelegde gevangenisstraf boven de vier jaren strekt zodat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet mogelijk is.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn verschillende goederen – zoals door de rechtbank in het vonnis in onderdeel 9 zijn opgesomd – in beslag genomen. Hierover heeft de verdachte ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij deze goederen niet (terug) wil hebben. Ook heeft hij, met instemming van zijn raadsman, verklaard dat hij geen beslissing van het hof over deze goederen wil. Het hof beschouwt dit als een afstandsverklaring van deze (formeel) onder de verdachte in beslag genomen goederen, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen. Het Openbaar Ministerie zal dit beslag zelfstandig kunnen afhandelen.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] en [nabestaande 2]

De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een gezamenlijke vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 21.835,80, bestaande uit begrafeniskosten
(€ 4.355,80) en affectieschade (€17.500,00), met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden.
De verdediging heeft de materiële schadevordering niet bestreden. Het hof komt de vordering op deze punten niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat de vordering tot een bedrag van
€ 4.355,80, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de ouder van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit vergoeding affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben de benadeelde partijen, zijnde de ouders van het overleden slachtoffer, recht op vergoeding van de gevorderde € 17.500,00 aan affectieschade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het bewezen verklaarde als medepleger heeft begaan, is zij hoofdelijk met zijn mededader aansprakelijk voor de vergoeding van voornoemde schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde]

Het slachtoffer [benadeelde] , eigenaar van de gestolen BMW, heeft zich niet als benadeelde partij gesteld maar heeft aan de advocaat-generaal kenbaar gemaakt dat hij als gevolg van de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal schade heeft geleden voor een bedrag van € 8.000,00, bestaande uit kosten aan gereedschap en kleding die in de auto lagen. Hij heeft hiervoor stukken aangeleverd, die de advocaat-generaal op 27 augustus 2025 aan het hof heeft gezonden.
De advocaat-generaal heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2.000,00 gevorderd ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] .
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te wijzen.
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Het hof overweegt dat er zeer terughoudend toepassing moet worden gegeven aan de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel van een benadeelde partij die in eerste aanleg zich niet heeft gevoegd. De verdediging krijgt immers, met het uitblijven van een vordering in eerste aanleg, niet de gelegenheid om de vordering in twee feitelijke instanties te betwisten. Daarnaast kan de benadeelde partij zijn vordering bij de civiele rechter indienen en aldaar zijn schade verhalen. In dit geval ziet het hof geen aanleiding om van deze terughoudendheid af te wijken. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] dan ook niet opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [nabestaande 1] en [nabestaande 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers, genaamd [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.835,80 (eenentwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 4.335,80 (vierduizend driehonderdvijfendertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 144 (honderdvierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffers niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2025.
=========================================================================
proces-verbaal [[ ]]
.