5.10.De intentie-overeenkomst bevat naar het oordeel van het hof financiële en vennoot- schapsrechtelijke afspraken van partijen in meer algemene zin met betrekking tot hun samenwerking en de op te richten [bedrijf 2] -vennootschappen ( [bedrijf 2] en [bedrijf 2] .). De intentie-overeenkomst is weliswaar nauw verbonden met de kredietovereenkomsten maar daarmee belichaamt de intentie-overeenkomst echter zelf nog niet een door [bedrijf 6] (en [bedrijf 3] ) aan [bedrijf 2] (i.o.) verstrekte geldlening. Dit blijkt niet alleen uit de tekst van de intentie-overeenkomst, de reeds eerder gesloten kredietovereenkomst I en uit kredietovereen- komst II, maar ook uit de wijze waarop partijen verdere uitvoering aan de gemaakte afspraken hebben gegeven. Het hof acht daarbij het volgende van belang.
5.10.1.Artikel A van de intentie-overeenkomst bepaalt dat de uitleners ( [bedrijf 6] en [bedrijf 3] ) in een eerste ronde € 150.000,00 zullen uitlenen. Weliswaar was een deel van de lening al door [bedrijf 6] verstrekt, en wel – net zoals het tweede deel – aan [bedrijf 1] (zie hierna), maar het restant moest nog worden overgemaakt, terwijl [bedrijf 3] op 24 juli 2018 kennelijk nog haar volledige aandeel van € 75.000,00 moest betalen.
5.10.2.Partijen wensten kennelijk daarnaast de daadwerkelijke geldlening nog in een aparte kredietovereenkomst vast te leggen, hetgeen niet nodig zou zijn geweest indien de intentie-overeenkomst al de geldlening belichaamde. Deze vastlegging is vervolgens geschied doordat [bedrijf 6] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] op 26 juli 2018, dus slechts twee dagen later, kredietovereen-komst II (en de daarbij behorende pandakten) zijn aangegaan. [bedrijf 2] (i.o.) is geen partij bij deze overeenkomst. Het hof leidt daaruit af dat partijen het er over eens waren dat [bedrijf 1] (in ieder geval tot de conversie van de lening in aandelen [bedrijf 2] dan wel overdracht van de lening aan [bedrijf 2] ) de debiteur van de geldlening was, nog daargelaten dat kredietovereenkomst I bijna twee maanden eerder dan de intentie-overeenkomst werd getekend en kennelijk toen ook al de afspraak was dat [bedrijf 1] en niet [bedrijf 2] (i.o.) debiteur voor het op grond van kredietovereenkomst I verstrekte deel van de lening was.
5.10.3.Kredietovereenkomst II verwijst (in het eerste liggend streepje van de considerans) voor de conversiecondities naar de intentie-overeenkomst, maar bevat overigens de materiële leningscondities en belichaamt daarmee, naar het oordeel van het hof, de daadwerkelijke geldlening van [bedrijf 6] en [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] (waarmee dan ook kredietovereenkomst I, waarin [bedrijf 1] ook al debiteur was, werd vernieuwd).
5.10.4.[bedrijf 6] maakte in lijn hiermee op 27 juli 2018 het laatste deel van haar lening (€ 35.000,00) over op de bankrekening van [bedrijf 1] bij ABN AMRO. De bij deze overmaking door [bedrijf 6] gebruikte omschrijving (zie onder 3.15) bevestigt dat dit geschiedde ter uitvoering van kredietovereenkomst II en dus niet, althans niet tevens, ter uitvoering van de intentie-overeenkomst.
5.10.5.Ook artikel L van de intentie-overeenkomst maakt duidelijk dat – in ieder geval initieel – geen sprake was van een lening aan [bedrijf 2] (i.o.). Dit artikel bepaalt dat het te lenen bedrag aan [bedrijf 1] zal worden overgemaakt en dat bij de oprichting van [bedrijf 2] en [bedrijf 2] . de lening gezamenlijk met het intellectueel eigendom terzake het E-shipping portal zal worden ingebracht en gestort op aandelen. Hieruit volgt dat partijen hebben bedoeld dat de kredieten van [bedrijf 6] en [bedrijf 3] in eerste instantie aan [bedrijf 1] worden verstrekt en pas na oprichting van de twee [bedrijf 2] vennootschappen zouden worden ingebracht op aandelen in [bedrijf 2] Aangezien de lening al converteerbaar was in aandelen hebben partijen hiermee mogelijk geen inbreng op aandelen maar overdracht van de lening aan [bedrijf 2] bedoeld, wat in lijn is met de e-mail van [appellant] aan [bedrijf 6] van 23 mei 2018 (zie onder 3.4). In elk geval is duidelijk dat totdat een dergelijke inbreng/overdracht aan [bedrijf 2] had plaatsgevonden [bedrijf 1] de geldnemer was van de verstrekte leningen. De aanduiding in de intentie-overeenkomst van [bedrijf 2] i.o. als lener moet kennelijk in deze context – namelijk de beoogde toekomstige positie van [bedrijf 2] als lener – worden begrepen.
5.10.6.De stelling van [bedrijf 6] dat uit de intentie-overeenkomst de geldleningsovereenkomst (met [bedrijf 2] (i.o.)) blijkt, is met het voorgaande moeilijk te rijmen. Indien het inderdaad de bedoeling zou zijn geweest dat [bedrijf 2] (i.o.) van meet af aan de debiteur zou zijn en dat dit werd vastgelegd in de intentie-overeenkomst, zou artikel L van de intentie-overeenkomst zinledig zijn, omdat er dan niets zou zijn in te brengen of over te dragen.
5.10.7.Het staat vast dat de hiervoor bedoelde inbreng/overdracht nimmer heeft plaats- gevonden, zodat [bedrijf 1] altijd de (enige) debiteur van de leningen van [bedrijf 6] en [bedrijf 3] is gebleven. Daarnaast strookt dit ook met de bepalingen van de kredietovereenkomsten, waarin alleen [bedrijf 1] als debiteur is genoemd.
5.10.8.Ten slotte heeft [bedrijf 6] na het faillissement van [bedrijf 1] via de onder 3.18 vermelde e-mail van haar toenmalige advocaat haar vordering op [bedrijf 1] bij de curator van [bedrijf 1] kenbaar gemaakt en een beroep gedaan op haar pandrechten. Dit vormt ook een bevestiging dat [bedrijf 6] in ieder geval nog op deze datum van mening was dat [bedrijf 1] de debiteur van het door haar verstrekte krediet was.