ECLI:NL:GHAMS:2025:2876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
23-000818-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een minderjarige, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hasjiesj en hennep op 2 augustus 2024 te Hoofddorp. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte een bromfiets bestuurde waarin in de buddyseat verdovende middelen waren aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze middelen, gezien het feit dat de bromfiets zijn eigendom was en de buddyseat toegankelijk was, ondanks een defect. De verdachte had wisselend verklaard over de omstandigheden en het hof achtte zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de drugs onaannemelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kinderrechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en 30 dagen jeugddetentie, en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd gelast. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eerdere veroordelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000818-25
datum uitspraak: 11 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2025 in de strafzaak onder de parketnummers 15-295709-24 en 15-055888-24 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat niet met de vereiste mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte de in de buddyseat aangetroffen hash en hennep in zijn beschikkingsmacht had en evenmin dat hij van de aanwezigheid daarvan wist of moet hebben geweten.
Door de advocaat-generaal is aangevoerd dat het impliciet primair tenlastegelegde opzettelijk voor handen hebben, kan worden bewezen verklaard. Het is niet aannemelijk dat de verdachte niet wist dat de aangetroffen verdovende middelen zich in de buddyseat bevonden, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdachte op 2 augustus 2024 in Hoofddorp een bromfiets heeft bestuurd en dat in de buddyseat van deze bromfiets 29,76 gram hasjiesj, 75,27 gram hennep, lege gripzakjes, twee weegschaaltjes, een grinder en een bag sealer werden aangetroffen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen en beantwoordt die vraag bevestigend. Daarvoor is het volgende van belang.
De bromfiets was eigendom van de verdachte. In zijn algemeenheid kan, behoudens bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt worden genomen, dat de eigenaar/bestuurder van een bromfiets weet wat zich in de buddyseat bevindt en dat de goederen in de buddyseat zich in zijn machtssfeer bevinden. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat daar in het onderhavige geval niet vanuit kan worden gegaan, is het hof niet gebleken.
Dat de buddyseat vanwege een defect niet op de normale wijze kon worden geopend, maar enkel toegankelijk bleek door het ‘omvouwen’ van het zadelgedeelte doet -anders dan door de raadsman betoogd- niet aan het voorgaande af. De buddyseat was immers toegankelijk en de door de verbalisanten geconstateerde scheuren op de vouwranden in het zadel impliceren dat het zadel vaker op dezelfde wijze werd omgevouwen. De verdachte moet daarvan hebben geweten.
De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat er drugs in de buddyseat lagen, dat hij de bromfiets regelmatig uitleende aan zijn vrienden en dat iemand anders de drugs kennelijk in de buddyseat heeft gestopt, acht het hof onaannemelijk. De hoeveelheid softdrugs die in de buddyseat is aangetroffen vertegenwoordigt immers een flinke waarde. Dat iemand een bromfiets met een dergelijke hoeveelheid drugs achterlaat in de bromfiets van een ander zonder daar iets over te zeggen ligt volstrekt niet voor de hand.
Ook heeft de verdachte wisselend verklaard over hoe lang het slot van de buddyseat al kapot was. Aanvankelijk heeft hij in zijn verhoor bij de politie verklaard dat deze al kapot was sinds hij de bromfiets had gekocht, maar vervolgens heeft hij deze verklaring niet alleen tijdens het verhoor bij de politie, maar ook nog ter terechtzitting in eerste aanleg én in hoger beroep bijgesteld.
Het hof overweegt tot slot nog dat de beide verbalisanten die de verdachte hebben staande gehouden bij de bromfiets een ‘ontzettend penetrante henneplucht’ hebben geroken. Het ligt voor de hand dat de verdachte deze geur ook op enig moment heeft waargenomen. De raadsman heeft daartegen aangevoerd dat de verdachte een (structureel) verstopte neus had en neusspray gebruikte. Dit is echter te weinig specifiek om daaruit te kunnen afleiden dat de verdachte deze aangetroffen hennep niet heeft kunnen ruiken en is ook overigens in de gegeven situatie geen omstandigheid die zijn verklaring dat hij van niets wist of kon weten aannemelijk maakt. Over het al dan niet kunnen ruiken van geuren en de oorzaak daarvan heeft de verdachte bovendien ook wisselend verklaard.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs. Nu de bromfiets zijn eigendom was had hij daarover ook de beschikkingsmacht. Daarmee is bewezen dat verdachte deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hasjiesj en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg impliciet subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en hennep. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van softdrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaat handel in en het gebruik van softdrugs regelmatig gepaard met criminaliteit en andere overlast.
De omstandigheid dat de verdachte naast een forse hoeveelheid softdrugs ook een groot aantal lege gripzakjes, twee weegschaaltjes, een grinder en een bagsealer bij zich had. Dat betekent dat hij de verdovende middelen hoogstwaarschijnlijk niet slechts voor eigen gebruik in zijn bezit had, maar daarin ook handelde. Deze zogenoemde dealerindicatie wordt in het nadeel van de verdachte meegewogen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit en liep hij - nog maar net - in de proeftijd van deze veroordeling. Ook dit weegt het hof mee in het nadeel van de verdachte.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht. De verdachte is minder softdrugs gaan gebruiken, is bezig met een opleiding installatietechniek en werkt daarbij vier dagen per week.
Het hof heeft ook acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgestelde advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 maart 2025, waarin wordt aangegeven dat het op dit moment belangrijk is dat de verdachte zijn opleiding afmaakt en zijn werk vasthoudt. Gelet hierop en op de hierna vermelde beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ziet het hof aanleiding om een lagere werkstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 juli 2024 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft afwijzing van deze vordering bepleit.
Het hof overweegt dat gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 juli 2024, parketnummer 15-055888-24, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:
een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.J. van Eekeren, mr. C.J. van der Wilt en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 september 2025.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]