ECLI:NL:GHAMS:2025:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23-001168-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep inzake poging tot doodslag met tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2024. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de in beslag genomen voorwerpen, waar het vonnis wordt vernietigd. Het hof heeft de bewijsmotivering aangevuld en de motivering voor de op te leggen tbs-maatregel gewijzigd. De verdachte had tijdens de zitting verklaard dat hij niet gericht had gestoken, maar het hof oordeelt dat zijn verklaring niet aannemelijk is. De rechtbank had eerder een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, en het hof is van oordeel dat deze maatregel ook in hoger beroep passend is, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De reclassering heeft aangegeven dat de verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling, wat de noodzaak voor een tbs-maatregel met verpleging onderstreept. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in hoger beroep in geringe mate is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft voor matiging van de maatregel. Ten aanzien van het beslag heeft het hof de beslissingen van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de in beslag genomen voorwerpen, waarover opnieuw recht wordt gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001168-24
datum uitspraak: 23 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-109872-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege, en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissingen over de in beslag genomen voorwerpen -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof
  • de bewijsmotivering aanvult en wijzigt en de motivering over de op te leggen tbs-maatregel aanvult zoals in het navolgende is weergegeven en
  • de bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die in het geval van cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Aanvullende bewijsoverweging feit 1

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verklaard dat aangever [aangever] een jas over zijn hoofd had getrokken, waardoor de verdachte niets kon zien. Hij stelt dat hij niet gericht heeft gestoken en niet wist op welke plekken en hoe vaak hij [aangever] heeft geraakt.
Het hof is van oordeel dat dit scenario van de verdachte niet aannemelijk is geworden. [aangever] , noch [slachtoffer] , het andere aanwezige slachtoffer, heeft verklaard dat de verdachte een jas over zijn hoofd had gekregen. [aangever] heeft juist verklaard dat hij de verdachte kort bij zijn keel greep, omdat de verdachte [slachtoffer] aan het wurgen was, en dat de verdachte vrijwel direct daarna [aangever] sloeg met een mes in zijn hand. Ook [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, toen hij was bijgekomen, zag dat de verdachte en [aangever] ruzie hadden, waarbij de verdachte een mes vasthield. Ook overigens is niet uit het dossier gebleken dat de verdachte op enig moment een jas over zijn hoofd getrokken had gekregen waardoor hij niets zag.
Het hof wijzigt de bewijsoverweging uit het vonnis van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tevens aldus dat het
nietoverneemt hetgeen de rechtbank heeft opgenomen in de vierde alinea onder 3.3.3.vanaf de woorden “Dit geldt temeer…’ tot aan ‘met alle gevolgen van dien” als ook de woorden ‘waarbij het zicht volledig is belemmerd’ uit die vierde alinea.

Aanvullende overweging op te leggen tbs-maatregel

De rechtbank heeft aan de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte dezelfde maatregel zal worden opgelegd als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft, indien het hof de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar verklaart, primair verzocht een zorgmachtiging te verlenen. Subsidiair heeft zij verzocht een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd. Meer subsidiair heeft zij verzocht een geheel voorwaardelijke tbs-maatregel op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Het hof verwijst naar de overwegingen van de rechtbank hieromtrent in het vonnis en vult naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aan.
Het hof heeft acht geslagen op het maatregelenrapport van Tactus Reclassering Flevoland van 22 april 2025. Uit dit rapport volgt dat de reclassering behandeling binnen een klinisch kader noodzakelijk acht om tot recidivevermindering te komen. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, het risico op letsel als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog. In het verleden zijn meerdere klinische behandelingen gepland, waarbij de verdachte telkens niet kwam opdagen. De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven een klinische behandeling niet nodig te vinden, maar zegt wel dat hij mee zal werken aan een opname mocht dit worden opgelegd door de rechter. De verdachte weigerde antwoord te geven op vragen en stond niet open voor het doen van een aanvraag van een indicatiestelling bij het IFZ voor een klinische behandeling. De verdachte heeft daarmee de reclassering het beeld gegeven van een wantrouwige, gesloten man, die als gevolg van zijn waanstoornis een gebrek aan vertrouwen in de mensen om hem heen heeft ontwikkeld en zich daardoor terugtrekt in zijn eigen belevingswereld. Het ontbreekt bij de verdachte aan intrinsieke motivatie waar het gaat om behandeling. De houding van de verdachte in combinatie met de ernst van de problematiek, maakt het voor de reclassering onmogelijk om tot voorwaarden te komen. De verdachte is niet in staat zich te conformeren aan voorwaarden. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden tot een tbs-maatregel met voorwaarden.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de deskundigen E. Stam, GZ-psycholoog, en dr. D.J. Vinkers, psychiater, hun pro Justitia-rapportages van respectievelijk 22 maart 2024 en 9 april 2024 toegelicht. Gelet op de beëindiging van de voorbereiding van een zorgmachtiging in eerste aanleg en ook de beperkte behandelduur van een zorgmachtiging, achten zij de zorgmachtiging een gepasseerd station. De voorkeur van de deskundigen gaat uit naar een tbs-maatregel met voorwaarden. De verdachte heeft een beperkte behandelgeschiedenis. Een onderdeel van zijn pathologie is dat het lastig is om gemotiveerd een behandeling aan te gaan. De verdachte meent immers dat hij geen waanstoornis heeft. Het is van belang dat eerst een therapeutische relatie wordt opgebouwd, omdat bij de verdachte de spanning snel kan oplopen. Een klinische behandeling zal om die reden tijd vergen. Als de verdachte geen middelen (drugs en alcohol) gebruikt, is de kans minder groot dat het mis gaat. Medicatie zou een mogelijkheid kunnen zijn. Hoewel de deskundigen de moeilijkheden zien, stellen zij zich toch op het standpunt dat het de moeite waard is de verdachte een kans te geven binnen een tbs-maatregel met voorwaarden. Als voorwaarden adviseren de deskundigen een klinische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), een proefbehandeling met medicatie, cognitieve gedragstherapie, controle op het middelengebruik en een zinvolle dagbesteding.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat enkel het opleggen van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege passend en geboden is.
In eerste aanleg is de voorbereiding van een zorgmachtiging door het openbaar ministerie beëindigd, mede op grond van de negatieve medische verklaring van psychiater E.P.K. Sikkens. Psychiater Sikkens heeft telefonisch ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer toegelicht dat de beperkte duur van behandeling in het kader van een zorgmachtiging en met name de onduidelijkheid over de etiologie van de psychische stoornis zich niet tot elkaar verhouden. Ook is het de vraag of het beveiligingsniveau van een FPK hoog genoeg is om het recidiverisico in te perken. De ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde deskundigen konden op dit punt geen andere inzichten geven. Het hof acht een zorgmachtiging dan ook niet passend.
Het hof acht evenmin een tbs-maatregel met voorwaarden mogelijk. De reclassering ziet hiertoe geen mogelijkheden, mede omdat de verdachte niet intrinsiek is gemotiveerd voor behandeling. De verdachte heeft bij de reclassering geen vragen willen beantwoorden. Het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden zijn hoog. Hetgeen de deskundigen ter zitting hebben toegelicht, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De deskundigen hebben namelijk ook verklaard dat het opbouwen van een behandelrelatie van belang is, hetgeen een lange duur vereist. Gelet op de houding van de verdachte, is het hof van oordeel dat deze behandeling daarom binnen het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege dient plaats te vinden.
Tot slot overweegt het hof dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in hoger beroep in geringe mate is overschreden. De aard van de op te leggen maatregel leent zich echter niet voor matiging.

Beslag

De rechtbank heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen beslist dat de verdovende middelen en het mes dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de iPhone dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank heeft genomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van de verdovende middelen, het mes en de iPhone. Bij deze stand van zaken hoeft het hof ten aanzien van die voorwerpen geen beslissing meer te nemen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen over de in beslag genomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. W.F. Groos en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 oktober 2025.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]