ECLI:NL:GHAMS:2025:2940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23-002679-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging, afpersing in vereniging en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging omvatte openlijke geweldpleging en afpersing in vereniging, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers in Haarlem. De verdachte heeft op 11 oktober 2020 openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en op 14 oktober 2020 [slachtoffer 2] gedwongen om zijn toegangscode van zijn mobiele telefoon en inlogcode van zijn Apple ID af te geven, onder bedreiging en geweld. Daarnaast was de verdachte in het bezit van cocaïne. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 11 maanden, met aftrek van voorarrest. De straf is gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002679-22
datum uitspraak: 23 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-307888-20 (zaak A) en 15-167703-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-307888-20 (zaak A) onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-307888-20 (hierna: zaak A):
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Lange Veerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door hem (meermalen) in/tegen het gezicht te slaan; ( [adres 2] )
3.
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Apple IPhone X), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer 2] te duwen, en/of
- die [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam te slaan, en/of
- die [slachtoffer 2] (vervolgens) vast te pakken en/of mee te nemen in een auto, en/of
- die [slachtoffer 2] in die auto (opnieuw) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam te slaan, en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat zij hem zouden opzoeken en pakken en/of dat zij hem knock-out zouden slaan en/of dat zij zijn voeten in cement zouden gieten en hem (vervolgens) in het water zouden gooien, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; ([naam])
en/of
Op of omstreeks 14 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van de toegangscode van zijn mobiele telefoon en/of de inlogcode/wachtwoord van zijn Apple ID, in elk geval gegevens,
door die [slachtoffer 2] te duwen en/of
die [slachtoffer 2] in het gezicht en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of
die [slachtoffer 2] vast te pakken en/of mee te nemen in een auto en/of
die [slachtoffer 2] in die auto in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of
die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat zij hem zouden opzoeken en pakken en/of dat zij hem knock out zouden slaan en/of dat zij zijn voeten in cement zouden gieten en hem (vervolgens) in het water zouden gooien, als hij zijn inlogcode van zijn Apple ID niet zou geven althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking.
Zaak met parketnummer 15-167703-20 (ter zitting in eerste aanleg gevoegd, hierna: zaak B):
hij op of omstreeks 25 mei 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof beslist op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging zaak A, feit 3

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte het feit ontkent en dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: de medeverdachte) - die bekent het feit te hebben gepleegd - bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte niet bij het feit betrokken is geweest. Aan de verklaringen van de aangever, de fotobewijsconfrontatie en de camerabeelden kleven gebreken. Daarnaast maakten meerdere personen, en dus niet enkel de verdachte, gebruik van het voertuig waarin de aangever is meegenomen. Bovendien heeft de aangever bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zijn telefoon aan de medeverdachte heeft afgegeven en niet heeft teruggekregen. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van diefstal in vereniging van de telefoon te komen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 14 oktober 2020 op het Teylerplein in Haarlem twee jongens zijn telefoon hadden. Vervolgens vroegen de jongens het wachtwoord van zijn telefoon. Omdat de aangever bewust een aantal keer het verkeerde wachtwoord gaf, werden de jongens agressief en bedreigden zij de aangever. Daarna kreeg de aangever tikken in zijn gezicht. Hierna gaf de aangever de echte code van zijn telefoon. De jongens vroegen ook om de Apple ID van de aangever. Toen de aangever niet op zijn inlogcode kon komen, werd hij bedreigd, vastgepakt en meegenomen in een auto, een Citroën. Vervolgens reden zij naar het station in Haarlem. In de auto kreeg de aangever wederom tikken in zijn gezicht en ook tegen zijn lichaam. Op een gegeven moment gaf de aangever wel de juiste inlogcode van zijn Apple ID. Toen zij bij de Lange Herenstraat in Haarlem waren, stapte de bijrijder (met de telefoon) uit en kwam even later terug met 250 euro. Nadat hij weer instapte, reden zij weer weg.
Naar aanleiding van de aangifte zijn de camerabeelden van de Lange Herenstraat in Haarlem opgevraagd. Hierop is te zien dat een persoon, geïdentificeerd als de medeverdachte, op het door [slachtoffer 2] aangegeven tijdstip uit een Citroën, type C1, stapt en een paar minuten later weer naar de auto terugloopt. Dit komt overeen met de verklaring van de aangever. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de aangifte steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Daarnaast komt de aangifte en de verklaring die de aangever op 23 januari 2025 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd over de gebeurtenis op 14 oktober 2020 op essentiële punten overeen. Het hof heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de aangifte en zal deze voor het bewijs gebruiken.
Na onderzoek naar de Citroën C1, bleek het kenteken van deze auto [kenteken] te zijn. Deze auto stond op naam van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte aan de auto meebetaalde, dat de verdachte de auto vaak gebruikte en dat de verdachte aanneemt dat het zijn auto is. Relatief kort voor het ten laste gelegde, op 27 september 2020, is deze auto in beslag genomen. Daarin zijn toen poststukken aangetroffen die waren gericht aan de verdachte. Ook is uit onderzoek gebleken dat de verdachte op 30 september 2020 over de sleutel van deze auto beschikte. Daarnaast is hij zowel voorafgaand aan als na het ten laste gelegde meerdere keren als bestuurder van deze auto staande gehouden en heeft hij verklaard gebruik te hebben gemaakt van de auto.
Gelet op deze bevindingen is bij de verbalisanten het vermoeden ontstaan dat de verdachte op 14 oktober 2020 de bestuurder van de auto was. Naar aanleiding hiervan heeft een meervoudige fotobewijsconfrontatie plaatsgevonden. De aangever heeft daarbij de verdachte en de medeverdachte herkend als de twee jongens waarover hij in zijn aangifte heeft verklaard. Ook op dit punt is het hof met de rechtbank van oordeel dat de fotobewijsconfrontatie conform de daarvoor geldende regels en op zorgvuldige wijze is verlopen. De verbalisant heeft een objectieve fotoselectie gemaakt van personen, die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de foto van de verdachte. De twee testobservanten hebben geen relevante opmerkingen gemaakt over de selectie. Ook het hof heeft in de fotoselectie geen onregelmatigheden kunnen ontdekken. De herkenning door aangever van de verdachte kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Vervolgens heeft een verbalisant de camerabeelden van de Lange Herenstraat in Haarlem van 14 oktober 2020 nogmaals bekeken. Op die beelden is te zien dat twee jongens uit de Citroën C1 stappen. Eén van de jongens droeg een witte jas en de andere jongen, de bestuurder, was grotendeels in het donker gekleed. De verbalisant vergeleek deze bestuurder op de beelden met foto’s van de verdachte, die zijn gemaakt toen hij een dag eerder, op 13 oktober 2020, werd aangehouden in verband met een andere zaak. Zijn postuur, kapsel, kleding en schoenen bleken overeen te komen met de bestuurder op de camerabeelden van de Lange Herenstraat in Haarlem op 14 oktober 2020.
Alles overwegende is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte op 14 oktober 2020 de bestuurder was van de Citroën en dat hij betrokken is geweest bij het ten laste gelegde. Het hof acht de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat de verdachte er die dag niet bij was, maar wel ene hem onbekende “ [persoon] ” niet geloofwaardig en onvoldoende aannemelijk.
Vervolgens ligt de vraag voor hoe het ten laste gelegde kan worden gekwalificeerd. Gelet op de tegenstrijdigheid in de aangifte en de verklaring die de aangever ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd over het ‘afpakken’ van de telefoon, is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de telefoon van aangever is ‘weggenomen’. De aangever heeft immers bij de raadsheer-commissaris verklaard de telefoon te hebben afgegeven toen daarom werd gevraagd. Het hof zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal in vereniging met geweld. Wel acht het hof, mede op grond van de verklaringen van de aangever, de ten laste gelegde afpersing in vereniging van de toegangscode van de telefoon en de inlogcode van de Apple ID van de aangever wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
2.
hij op 11 oktober 2020 te Haarlem, openlijk, te weten in de Lange Veerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , door hem meermalen tegen het gezicht te slaan;
3.
hij op 14 oktober 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van de toegangscode van zijn mobiele telefoon en de inlogcode van zijn Apple ID,
door die [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan en
die [slachtoffer 2] vast te pakken en mee te nemen in een auto en
die [slachtoffer 2] in die auto tegen het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en
die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen dat zij zijn voeten in cement zouden gieten en hem vervolgens in het water zouden gooien, als hij zijn inlogcode van zijn Apple ID niet zou geven.
Zaak B:
hij op 25 mei 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,88 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen in de zaak A onder 2 en 3 en in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De raadsman heeft verzocht in de strafoplegging rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten, de jeugdige leeftijd van de verdachte, de nadelige gevolgen die de verdachte heeft ondervonden van de (schorsing van de) voorlopige hechtenis, de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, afpersing in vereniging en het bezit van cocaïne.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders ’s nachts een weerloze jongen, die op een scooter zat, meerdere malen tegen zijn hoofd geslagen. Deze jongen heeft daar pijn aan zijn hoofd en kaak en een dikke lip aan overgehouden. Zulke feiten maken een inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, te meer omdat de onderhavige geweldpleging op straat heeft plaatsgevonden.
Een aantal dagen later heeft de verdachte samen met een mededader een vijftienjarige jongen gevraagd zijn telefoon af te geven, en hem met geweld en bedreiging en geweld gedwongen de toegangscode van zijn telefoon en de inlogcode van zijn Apple ID af te geven. Daarbij is deze jongen meegenomen in een auto, waarin hij tikken tegen zijn gezicht en lichaam heeft gekregen. Dit is een zeer ernstig feit. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het jonge slachtoffer veel angst heeft aangejaagd. De verdachte heeft met zijn handelen er blijk van gegeven enkel te handelen vanuit zijn eigen financieel gewin en geen oog te hebben voor de gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft de verdachte een dealershoeveelheid cocaïne aanwezig gehad. Verdovende middelen brengen ernstige schade toe aan de volksgezondheid en de handel daarin gaat vaak gepaard met diverse vormen van criminaliteit. Door aldus te handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte is na de onderhavige feiten meerdere keren met politie en justitie in aanraking geweest Ook constateert het hof dat artikel 63 Sr van toepassing is. Het hof houdt hiermee in strafmatigende zin rekening.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte verder acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 3 maart 2021 en 22 augustus 2022, waarin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten, is het hof van oordeel dat enkel een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt op zijn plaats is. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden in beginsel passend en geboden. Vanwege de toepasselijkheid van artikel 63 Sr zal het hof dit uitgangspunt echter matigen tot 12 maanden.
Het hof zal deze straf verder matigen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in hoger beroep. De verdachte heeft op 12 oktober 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof arrest wijst op 23 oktober 2025. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met ruim een jaar. Deze overschrijding is niet aan de verdachte te wijten. Het hof zal daarom in plaats van voornoemd uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63, 141, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. W.F. Groos en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 oktober 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]