Duur van de op de audit gebaseerde nabetalingsplicht
2.5.
[geïntimeerde] heeft zich in haar akte op het standpunt gesteld dat partijen in (artikel 2 van) de VSO de duur van de audit hebben vastgelegd op de periode juli 2016 tot en met juni (het woord juni was in het tussenarrest per abuis weggevallen) 2018, waarbij partijen volgens [geïntimeerde] zijn overeengekomen dat pas als uit onderzoek zou blijken dat op een specifieke sample 5% of meer is onderbetaald, alleen voor die onderzochte specifieke sample de onderzoeksperiode met een half jaar naar voren mag worden uitgebreid. Volgens [geïntimeerde] zal daarom, al dan niet door een door het hof benoemde deskundige, per deelbedrag moeten worden vastgesteld of sprake is van onderbetaling van meer dan 5%. Volgens [geïntimeerde] is van dat laatste evenwel geen sprake.
2.6.
Volgens [appellanten] geldt de nabetalingsplicht vanaf het moment van de eerste exploitatie door [geïntimeerde] tot de
take down dateuit de VSO, 28 september 2020. Zij voeren hiertoe het volgende aan. i) In de VSO is bepaald dat als een onderzochte auditsample een afwijking van meer dan 5% blootlegt, de direct ervoor en daarna gelegen periode – zonder beperking – eveneens mag worden onderzocht. ii) Bij het type onderzoek van de in VSO gekozen ‘
sample approach’hoort een extrapolatie over de gehele auditperiode, hetgeen een deskundige zou kunnen bevestigen. iii) in artikel 4 en 6 van de VSO is uitdrukkelijk een onbeperkt (“any and all claims") voorbehoud gemaakt voor alle door de audit blootgelegde claims, waarmee partijen genoemde extrapolatie hebben beoogd. iv) [appellanten] behoefden niet te begrijpen dat een eventuele nabetalingsplicht tot de auditperiode beperkt zou zijn in geval van gebleken structurele onjuistheden in het afrekenbeleid, en v) een andersluidende afspraak zou naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zijn.
2.7.
Beide partijen beroepen zich voor de duur van de in de VSO voorziene audit en eventueel daaruit voortvloeiende nabetalingsverplichtingen op de volgende passage uit art. 2 van de VSO:
“In October 2019 an audit of the books at SME took place, with regard to the statements furnished by SME in the period Juli 2016 through June 2018, executed by the accountant’s firm [naam 1] . We agree that this audit will proceed in the next couple of months according to the methodology and corresponding ‘sample lists as attached to this Settlement Agreement as Schedule 3. (…) If the audit reveals an amount of underpayment of 5% (five percent) or more in any specific sample, we are entitled to audit the statement of sales of the same selling partner (such as Spotify or Apple Music) in the same country in which the underpayment occurred of the directly preceding and directly following statement period. As an example, if the audit of the Spotify 2016-1 sales in Italy reveal an underpayment of more than 5%, then we shall have the right to audit the Spotify sales for the periods 2015-2 and 2016-2, and the same mechanic applies if the 2015-2 Spotify sales statements Italy reveal an underpayment of 5% or more (…)”.
2.8.
Het hof zal ter gelegenheid van de te gelasten mondelinge behandeling (zie hierna, 2.12) dit geschilpunt nader met partijen bespreken. Voorlopig is het hof van oordeel dat de woorden
‘and the same mechanic applies if the 2015-2 (…) reveal an underpayment of 5% or more’in art. 2 VSO meebrengen dat als uit de direct voor de desbetreffende auditperiode gelegen periode een onderbetaling van 5% of meer blijkt, de daarvoor gelegen (deel)periode zal worden onderzocht tot het moment dat een eventueel geconstateerde onderbetaling onder de drempel van 5% blijft. De woorden ‘directly following’ wijzen erop dat op deze manier ook opvolgende perioden gelegen direct na de oorspronkelijke auditperiode in de audit kunnen worden betrokken en tot nabetalingsverplichtingen kunnen leiden. Al naar gelang de 5% drempel telkens wel of niet wordt gehaald, kan de auditperiode dus, naar het voorlopig oordeel van het hof, in stappen worden uitgebreid tot enerzijds het begin van de exploitatie en anderzijds de
take down datevan 28 september 2020.
Beproeven van een schikking; deskundigenbenoeming
2.9.
[appellanten] hebben te kennen gegeven open te staan voor het treffen van een regeling, al dan niet onder leiding van het hof. Zij achten een nadere mondelinge behandeling ook gewenst met het oog op het maken van afspraken over een nadere audit, de persoon van de aan te wijzen deskundige en het afstemmen van aan de deskundige te stellen vragen. Als te benoemen deskundige stellen [appellanten] mr. C.J. van de Wiel voor, verbonden aan Ernst & Young.
2.10.
Ook [geïntimeerde] heeft te kennen gegeven open te staan voor het onder begeleiding van het hof beproeven van een schikking ter beëindiging van het inmiddels in omvang beperkte geschil. Voor het geval het tot een deskundigenbenoeming komt, heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat onder de VSO is overeengekomen dat een auditor voorafgaand aan het onderzoek een geheimhoudingsovereenkomst zal ondertekenen. Dit zou volgens [geïntimeerde] ook voor een door het hof te benoemen deskundige moeten gelden. [geïntimeerde] voert aan dat zij er niet in is geslaagd met [appellanten] tot overeenstemming te komen over de te benoemen deskundige en ook overigens geen geschikte in Nederland gevestigde auditor heeft kunnen vinden. [geïntimeerde] heeft een drietal (in New York, respectievelijk Londen werkzame) deskundigen voorgedragen, te weten [naam 2] ( [bedrijf 1] ), [naam 3] ( [bedrijf 2] ) en [naam 4] ( [bedrijf 3] ).
2.11.
Beide partijen hebben vragen geformuleerd die volgens hen aan een eventueel te benoemen deskundige moeten worden gesteld.
2.12.
Het hof zal een mondelinge behandeling gelasten om de mogelijkheid van een regeling te onderzoeken, al dan niet beperkt tot afspraken over een te verrichten nadere audit. Het hof acht het aangewezen dat in dat verband op de mondelinge behandeling met het oog op een mogelijke nadere audit in ieder geval de volgende punten aan de orde komen: