ECLI:NL:GHAMS:2025:3014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.344.658
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake griffierechten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2025 een herstelarrest uitgesproken in het kader van een hoger beroep. Het betreft een verzoek van de appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J. Menger, om een fout in een eerder arrest van 30 september 2025 te corrigeren. De appellant was ten onrechte veroordeeld tot betaling van € 6.561,-- aan verschotten aan de zijde van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. U. Özcan. De appellant stelde dat hij slechts € 349,-- aan griffierechten verschuldigd was, aangezien hij procedeerde op basis van een toevoeging. De geïntimeerde heeft gereageerd op het verzoek en betoogd dat het verzoek niet onder artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt.

Het hof heeft de argumenten van de partijen overwogen en vastgesteld dat de geïntimeerde een draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand had overgelegd, waaruit bleek dat het griffierecht voor de geïntimeerde op € 349,-- was vastgesteld. Het hof concludeerde dat er sprake was van een kennelijke fout in het eerdere arrest, die eenvoudig te herstellen was. Het hof heeft het verzoek van de appellant toegewezen en het eerdere arrest verbeterd, waarbij het bedrag aan verschotten werd aangepast naar € 349,--. De overige onderdelen van het arrest blijven ongewijzigd. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters in de meervoudige burgerlijke kamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I (handel)
zaaknummer : 200.344.658/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 10532158/ CV EXPL 23-7903

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 november 2025

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [plaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. H.J. Menger te Zaltbommel,
tegen

[geïntimeerde] ,

gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. U. Özcan te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

Het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 30 september 2025 een arrest uitgesproken.
Bij e-mail van 2 oktober 2025 heeft mr. Menger namens [appellant] het hof verzocht een fout in het arrest te verbeteren. Volgens [appellant] is hij ten onrechte veroordeeld tot betaling van € 6.561,-- aan verschotten aan de zijde van [geïntimeerde] procedeert immers blijkens het roljournaal op basis van een toevoeging, en was dus slechts een bedrag van € 349,-- aan verschotten (griffierecht) verschuldigd.
[geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. Bij e-mail van 8 oktober 2025 heeft mr. Özcan namens [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat voornoemd verzoek niet valt onder het bereik van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en evenmin op die rechtsgrondslag is gestoeld, zodat het verzoek afgewezen dient te worden.

Beoordeling

[geïntimeerde] heeft een draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand aan het hof verstrekt, op basis waarvan het griffierecht voor [geïntimeerde] op een bedrag van € 349,-- is gesteld. In 6.2. van het dictum is [appellant] daarom ten onrechte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.561,-- aan verschotten aan de zijde van [geïntimeerde] Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, zoals bedoeld in artikel 31 Rv. Het hof wijst het verzoek daarom toe en herstelt de fout als hieronder in het dictum vermeld. Voor het overige blijft het arrest, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.

Beslissing

Het hof:
verbetert het in deze zaak op 30 september 2025 uitgesproken arrest aldus dat hetgeen in het dictum onder 6.2. is opgenomen wordt gewijzigd in:
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in principaal appel, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 349,-- aan verschotten en € 8.856,-- aan salaris;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. R.L. de Graaff, mr. I.A. van der Burg en mr. S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.