[appellant] heeft weersproken dat deze omstandigheden de bank zorgen zouden moeten baren, maar zij heeft dit betoog onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Zo was de substantiële toename van transacties naar Turkije na 7 oktober 2023 (uitgaven in het laatste kwartaal van 2023 € 1.659.522,43 en in de eerste drie kwartalen in totaal € 3.433.970,11 blijkens het overzicht van [appellant] in de dagvaarding in hoger beroep onder punt 133) volgens [appellant] gebaseerd op haar eigen beleid om – kort gezegd – in het najaar meer gelden te besteden dan in de rest van het jaar, mede omdat jaarlijks sprake is van een stijging in donaties tijdens de maand van de Ramadan en de offerperiode. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt – door middel van bijvoorbeeld financiële stukken van voorgaande jaren – dat een dergelijk beleid, dat betwist is door de bank, bestaat. Dat had wel op haar weg gelegen. Het hof merkt in dit verband op dat het overgelegde financiële overzicht "Vergelijking inzake inkomstenstroom 2022 t/m 2024" (productie 5 bij de dagvaarding in hoger beroep), waarop [appellant] zich beroept, louter ziet op de inkomsten en niet op de uitgaven in de jaren 2022 tot en met 2024.
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat zij liever gebruik maakt van haar partnerorganisatie APD dan haar gelden rechtstreeks te geven aan de Turkse Rode Halve Maan, omdat de oprichter van APD een oud-voorzitter en -bestuurslid is van [appellant] en zij deze organisatie vertrouwt, en APD haar voorts beter op de hoogte houdt van de projecten die worden uitgevoerd dan de Turkse Rode Halve Maan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet logisch dat [appellant] een extra schakel plaatst tussen het overmaken van gelden bestemd voor de Turkse Rode Halve Maan, waarvan onbetwist is dat deze organisatie een betrouwbare partner is. Het roept in dit verband vragen op dat APD een (ruime) vergoeding ontvangt voor het doorsluizen van gelden die voor de Turkse Rode Halve Maan zijn bestemd. Dit gaat namelijk ten koste van de uiteindelijke noodhulp. [appellant] heeft daar geen adequate verklaring voor gegeven. In dat verband is ook van belang dat [appellant] geen sluitende verklaring heeft gegeven voor het verschil van € 7.774 tussen het bedrag dat [appellant] aan APD heeft betaald voor het project betreffende de bouw van een school in de aardbevingsregio in Turkije en het bedrag dat het project daadwerkelijk heeft gekost. Ook als dit verschil zou zijn veroorzaakt door wisselkoerswijzigingen, zoals [appellant] stelt, dan nog heeft [appellant] geen feitelijke onderbouwing gegeven van waar APD het bedrag van het verschil aan heeft besteed of zal besteden.
Ook heeft [appellant] geen overtuigende verklaring gegeven voor het feit dat facturen voor hulpgoederen in Gaza pas maanden na het aanschaffen en uitdelen van de hulpgoederen zijn opgemaakt. Volgens [appellant] is dit normaal bij dit soort noodhulp door hulporganisaties, maar enige feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt.
Daarnaast heeft [appellant] niet afdoende kunnen verklaren waarom op de website van [appellant] foto's zijn aangetroffen die vergelijkbaar zijn met of zelfs – behalve wat de in beeld gebrachte banner van de hulporganisatie betreft – gelijk zijn aan foto's op websites van andere hulporganisaties. Zo heeft zij geen vergelijkbare of identieke foto’s van twee andere hulporganisaties overgelegd, terwijl zij wel heeft verklaard dat hulporganisaties elkaars foto’s gebruiken.
Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat haar afhankelijkheid van vrijwilligers niet afdoet aan de effectiviteit van haar controlemechanismen omdat het toezicht op haar vrijwilligers professioneel is opgezet. Zij heeft echter geen (beleids)stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt wat haar werkwijze met de vrijwilligers is en hoe zij ervoor zorgt dat de vrijwilligers voldoende kennis en kunde hebben en houden om te controleren of de gelden van [appellant] op de juiste bestemming aankomen. Dit had wel op haar weg gelegen.