ECLI:NL:GHAMS:2025:3042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
200.335.381/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familieruzie en wanbeleid binnen de besloten vennootschap Den Alerdinck II

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen de besloten vennootschap Den Alerdinck II en haar aandeelhouders, die verwikkeld zijn in een langdurige familieruzie. De zaak betreft de vaststelling van wanbeleid binnen de vennootschap, waarbij de Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er sprake is van wanbeleid door de betrokken aandeelhouders, te weten [broer A], [zus] en [broer B]. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de vergaderingen op 11 september 2019, die door [broer A] zijn bijeengeroepen, de belangen van [broer B] hebben veronachtzaamd en de besluitvorming binnen de vennootschap hebben gefrustreerd. Dit heeft geleid tot een enquêteprocedure die aanzienlijke kosten met zich heeft gebracht, die de continuïteit van de vennootschap bedreigen. De Ondernemingskamer heeft de tijdelijke overdracht van de aandelen van de stichting STAK aan de beheerder Prof. Dr. S. Perrick voor de duur van drie jaar gehandhaafd en de betrokken aandeelhouders veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten in een bepaalde verhouding. De beschikking benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en het belang van het in acht nemen van de belangen van alle betrokkenen in de besluitvorming binnen de vennootschap.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.335.381/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 13 november 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. LANDGOED DEN ALERDINCK II,
gevestigd te Laag Zuthem,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. I. Spinath, kantoorhoudende te Amsterdam
,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. LANDGOED DEN ALERDINCK II,
gevestigd te Laag Zuthem,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. I. Spinath, kantoorhoudende te Amsterdam
,
e n t e g e n
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR AANDELEN B.V. LANDGOED DEN ALERDINCK II,
gevestigd te Laag Zuthem,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. P.M. Gunning, kantoorhoudende te Arnhem,
e n t e g e n

2 [broer A] ,

wonende te [plaats] ,
3.
[zus],
wonende te [plaats] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. S.C.M. van Thiel, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

4 [broer B] ,

wonende te [plaats] ,
BELANGHEBBENDE.

1.Het verloop van het geding

1.1
Hierna zullen partijen en andere betrokken personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster tevens verweerster als Den Alerdinck II;
  • belanghebbende sub 1 als STAK;
  • belanghebbende sub 2 als [broer A] ;
  • belanghebbende sub 3 als [zus] ;
  • belanghebbende sub 4 als [broer B] ;
  • voormalig bestuurder [voormalig bestuurder] als [voormalig bestuurder] ;
  • huidig bestuurder [huidig bestuurder] als [huidig bestuurder] ;
  • voormalig voorzitter van de RvC [voormalig voorzitter RvC] als [voormalig voorzitter RvC] ;
  • huidig voorzitter van de RvC [huidig voorzitter RvC] als [huidig voorzitter RvC] ;
  • Prof. Dr. S. Perrick als Perrick of de OK-beheerder;
  • Mr. C.J. van Dijk als de onderzoeker.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 23 en 26 oktober 2020, 7 november 2022, 15 maart, 14 juli, 4 en 18 oktober 2023.
1.3
Bij de beschikking van 23 oktober 2020 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek gelast naar het beleid en de gang van zaken van Den Alerdinck II over de periode vanaf 16 april 2018 en bepaald dat bij wijze van onmiddellijke voorziening alle door STAK gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Den Alerdinck II overgedragen worden aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon. De aanwijzing van een onderzoeker is destijds aangehouden.
1.4
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de Ondernemingskamer prof. dr. S. Perrick als beheerder aangewezen zoals bedoeld in de beschikking van 23 oktober 2020.
1.5
Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de Ondernemingskamer op verzoek van [broer A] en [zus] bij wijze van onmiddellijke voorziening mr. drs. C. Kloppers aangewezen als onafhankelijk bemiddelaar om via mediation alsnog tot een oplossing van de geschillen te kunnen komen. Dat heeft uiteindelijk niet tot een oplossing geleid.
1.6
Bij beschikking van 15 maart 2023 heeft de Ondernemingskamer mr. C.J. van Dijk aangewezen als onderzoeker en het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 25.000, de verschuldigde omzetbelasting daarbij inbegrepen.
1.7
Bij beschikking van 14 juli 2023 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van [broer A] en Marie-Pauline om te verbieden het voorstel tot benoeming van Claire van Voorst tot Voorst als commissaris van Den Alerdinck II tijdens een algemene vergadering te behandelen en daarover besluitvorming te laten plaatsvinden en de heer [huidig voorzitter RvC] te schorsen als commissaris en een onafhankelijke persoon als commissaris te benoemen met beslissende stem, afgewezen.
1.8
Bij e-mailbericht van 3 oktober 2023 heeft de onderzoeker het verslag met bijlagen van het in 1.3 bedoelde onderzoek aan de Ondernemingskamer doen toekomen.
1.9
Bij beschikking van 4 oktober 2023 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegde onderzoeksverslag aldaar ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.1
Bij beschikking van 18 oktober 2023 heeft de Ondernemingskamer de vergoeding van de onderzoeker bepaald op € 24.678,73, de verschuldigde omzetbelasting daarbij inbegrepen.
1.11
Den Alerdinck II heeft bij verzoekschrift van 4 december 2023 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
vast te stellen dat zich bij de vennootschap in de periode van 16 april 2018 tot en met 17 september 2020 sprake is geweest van wanbeleid;
de tijdelijke overdracht van de aandelen van STAK aan de OK-beheerder ten titel van beheer voor de duur van drie jaren (of een door de Ondernemingskamer te bepalen periode) te handhaven;
primair [broer A] en [zus] te veroordelen in de kosten van het onderzoek, waarbij [broer A] driekwart en [zus] één kwart van de kosten draagt, en subsidiair [broer A] , [zus] en [broer B] in een door de Ondernemingskamer te bepalen verdeling te veroordelen in de kosten van het onderzoek;
[broer A] en [zus] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.12
[broer A] en [zus] hebben bij verweerschrift van 30 januari 2025 de Ondernemingskamer verzocht
I. primair het verzoek van Den Alerdinck II af te wijzen;
subsidiair, indien de Ondernemingskamer zou oordelen dat sprake is van wanbeleid,
a. te bepalen dat hiervoor verantwoordelijk zijn:
− [broer B] , althans [broer B] en [broer A] in gelijke mate, althans [broer B] , [broer A] en [zus] in gelijke mate, en
− [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] ;
en
b. indien de Ondernemingskamer in dat geval zou menen dat een voorziening ex artikel 2:355 lid 1 BW geboden is;
− Den Alerdinck II te ontbinden met benoeming van een onafhankelijke persoon als vereffenaar, niet zijnde Perrick,
althans
− een onafhankelijke persoon als beheerder van de aandelen in Den Alerdinck II te benoemen, niet zijnde Perrick, voor de duur van maximaal een jaar, en de raad van commissarissen van Den Alerdinck II voor de duur van het beheer buiten werking te stellen;
en
c. indien de Ondernemingskamer een veroordeling in de kosten van het onderzoek in de zin van artikel 2:354 BW aangewezen acht, die veroordeling te beperken tot een door de Ondernemingskamer in goede justitie te bepalen deel van die kosten met inachtneming van het vermelde in paragraaf 5.9 e.v. van het verweerschrift en [broer B] daarin te veroordelen, althans [broer B] en [broer A] voor gelijke delen, althans [broer B] , [broer A] en [zus] voor gelijke delen, met bepaling dat deze veroordeling niet hoofdelijk is, maar voor afzonderlijke delen;
II. Den Alerdinck II te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.13
[broer B] heeft bij verweerschrift van 17 februari 2025 de Ondernemingskamer verzocht te beslissen zoals door Den Alerdinck II verzocht, met dien verstande dat hij niet in de kosten van het onderzoek wordt veroordeeld.
1.14
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 20 februari 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. Den Alerdinck II en [broer A] en [zus] hebben van tevoren nadere producties toegestuurd en die in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.15
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de Ondernemingskamer de zaak voor een periode van enkele maanden aangehouden om partijen desverzocht in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Op 25 juli 2025 hebben de advocaten bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben bereikt en de Ondernemingskamer verzocht een beschikking te geven.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over een familielandgoed dat gebukt gaat onder een familieruzie tussen twee broers en een zus. Ondanks verschillende pogingen daartoe, ook na interventie door de Ondernemingskamer, is het niet gelukt om in der minne tot een oplossing te komen.
2.2
Den Alerdinck II is ontstaan nadat het oorspronkelijke landgoed Den Alerdinck tot tweemaal toe (in 1868 en in 1979) is verdeeld. Zij is opgericht op 23 maart 1987 en legt zich toe op de exploitatie en instandhouding van het landgoed ‘Den Alerdinck II’. [voormalig bestuurder] (hierna: [voormalig bestuurder] ) is sinds 16 april 2018 bestuurder van Den Alerdinck II.
2.3
De aandelen in Den Alerdinck II werden tot zijn overlijden op 1 april 1988 gehouden door [vader] . Hierna zijn de aandelen in Den Alerdinck II door zijn weduwe geleidelijk overgedragen aan hun drie kinderen: [broer A] , [broer B] en [zus] . [broer A] en [broer B] wonen op het landgoed. [zus] woont in Canada.
2.4
Op 9 december 1999 zijn de aandelen in Den Alerdinck II gecertificeerd. STAK is sindsdien enig aandeelhouder van Den Alerdinck II en heeft certificaten van aandelen uitgegeven aan [broer A] , [broer B] en [zus] , ieder een derde deel.
2.5
Artikel 4.1 van de statuten van STAK (laatstelijk gewijzigd op 16 april 2018) voorziet in een viertal bestuursleden: één bestuurslid A, dat wordt benoemd door (afstammelingen van) [zus] , één bestuurslid B, dat wordt benoemd door (afstammelingen van) [broer A] , één bestuurslid C, dat wordt benoemd door (afstammelingen van) [broer B] en één bestuurslid D, dat wordt benoemd door de bestuursleden A, B en C gezamenlijk. Het bestuurslid D is geen lid van de familie en is de voorzitter van het bestuur van STAK.
2.6
Thans vormen [broer A] , [broer B] en [zus] het bestuur van STAK. [zus] heeft een doorlopende volmacht gegeven aan [broer A] , op basis waarvan [broer A] haar vertegenwoordigt in het bestuur van STAK. Van 27 mei 2005 tot 1 juni 2017 was [oud bestuurder D] bestuurder D van STAK. Sinds zijn defungeren is de functie van bestuurder D vacant.
2.7
In de loop der tijd zijn diverse geschillen ontstaan tussen [broer A] , [broer B] en [zus] . In 2015 heeft [broer A] een notitie geschreven over zijn grieven jegens [broer B] en deze aan [broer B] en [zus] gestuurd. Sedertdien zijn de problemen tussen [broer A] en [broer B] vergroot, en heeft [zus] de zijde van [broer A] gekozen.
2.8
Om tot een oplossing te komen hebben [broer B] , [broer A] en [zus] afgesproken zich te richten naar een door Quint en De Groot, de toenmalige advocaten van [broer A] en [broer B] , uit te brengen advies. Op 13 en 14 december 2017 hebben die advocaten in opdracht van Den Alerdinck II (deels bindende) adviezen uitgebracht over (i) de governance van Den Alerdinck II en (ii) de financiële geschillen die [broer A] , [broer B] en [zus] verdeeld hielden.
2.9
Overeenkomstig het advies over de governance zijn [broer A] , [broer B] en [zus] op 16 april 2018 teruggetreden als bestuurders van Den Alerdinck II en is [voormalig bestuurder] als bestuurder benoemd. Voorts is toen bij statutenwijziging een raad van commissarissen ingesteld, waarvan statutair twee van de drie leden moesten bestaan uit [zus] , [broer A] , [broer B] of hun afstammelingen; [broer A] en [broer B] zijn toen lid geworden en [voormalig voorzitter RvC] voorzitter. Op grond van artikel 9.5 lid 2 van de statuten zijn de daar genoemde bestuursbesluiten onderworpen aan goedkeuring door de raad van commissarissen en indien geen raad van commissarissen in functie is, aan goedkeuring van STAK. Geen gevolg is gegeven aan het advies alsnog een bestuurder D van STAK te benoemen. Artikel 9.4 lid 3 van de statuten houdt in dat de algemene vergadering (dat wil dus zeggen het bestuur van STAK) bij een daartoe strekkend besluit kan bepalen dat het bestuur zich moet gedragen naar de aanwijzingen van de algemene vergadering en dat het bestuur verplicht is die aanwijzingen op te volgen tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en haar onderneming.
2.1
Eén van de financiële geschillen die [broer A] , [broer B] en [zus] verdeeld houdt en waarover de adviseurs advies uitbrachten betreft de kosten van het (achterstallig) onderhoud aan een werkschuur. Deze werkschuur bevindt zich op het terrein van de Joan’s Hoeve, waar [broer A] woont. De werkschuur wordt gebruikt door [broer A] en door Den Alerdinck II, die daarin machines en gereedschap voor het landgoedbeheer opslaat. In het verleden werd de werkschuur ook gebruikt door [broer B] om zijn paarden te stallen.
2.11
Toen [broer A] de Joan’s Hoeve betrok zijn [broer A] , [broer B] en [zus] overeengekomen dat de kosten van de werkschuur gemeenschappelijk zijn en ten laste komen van Den Alerdinck II. Het advies hield op dit onderdeel in dat ongeacht het feit dat [broer B] zijn paarden inmiddels elders stalt, de kosten van het onderhoud van de schuur, inclusief het achterstallig onderhoud, moeten worden betaald conform deze afspraken. Dat geldt echter niet voor de kosten van de door [broer A] gewenste verbouwing, behoudens voor zover [broer B] met die verbouwing instemt. Tussen partijen bestaat verschil van inzicht over de te verrichten werkzaamheden aan de schuur en de verdeling van de kosten daarvan.
2.12
Een ander financieel geschil betreft de kosten van het overkomen van [zus] (die in Canada woont) en haar gezinsleden naar Nederland ten behoeve van Den Alerdinck II. Het advies luidde hier dat cruciale besluiten, zoals het vaststellen van de jaarrekening, mede door [zus] moeten worden genomen. Het landgoedbelang rechtvaardigt dan dat Den Alerdinck II de reis- en verblijfkosten van [zus] en haar gezin voor maximaal twee bezoeken per jaar voor haar rekening neemt. Op 20 november 2018 adviseerden Quint en De Groot in aanvulling daarop, dat de regeling voor [zus] zo strikt mogelijk moet worden uitgelegd omdat het een inbreuk op het uitgangspunt van gelijke behandeling van certificaathouders betekent; wanneer slechts eenmaal per jaar wordt vergaderd moeten de reiskosten daartoe worden beperkt, alsmede tot de kosten van haar partner en minderjarige kinderen.
2.13
Op 28 augustus 2019 heeft [broer A] mede namens [zus] 1) het bestuur van STAK verzocht een bestuursvergadering bijeen te roepen, 2) een vergadering van het bestuur van STAK bijeen geroepen op een nader te bepalen datum en 3) een algemene vergadering van Den Alerdinck II bijeengeroepen te houden aansluitend aan de bestuursvergadering.
2.14
Bij e-mail van 31 augustus 2019 en e-mail van 8 september 2019 heeft [broer B] bericht op onder meer 11 september 2019 wegens verblijf in het buitenland verhinderd te zijn. Bij e-mail van 1 september 2019 heeft [broer A] vervolgens mede namens [zus] het bestuur van STAK, de certificaathouders, de raad van commissarissen en het bestuur opgeroepen voor een vergadering van het bestuur van STAK en voor een aansluitende aandeelhoudersvergadering van Den Alerdinck II, te houden op 11 september 2019.
2.15
Gezien de volmacht van [zus] aan [broer A] en het bepaalde in artikel 5.9 van de statuten van STAK (waarin is bepaald dat een bestuurslid zich ter vergadering door een medebestuurslid kan laten vertegenwoordigen, waarbij een bestuurslid voor één medebestuurslid als gevolmachtigde kan optreden) heeft [broer B] niemand kunnen machtigen hem te vertegenwoordigen in de vergadering van het bestuur van STAK van 11 september 2019. Wel heeft [broer B] de heer [X] gemachtigd namens hem in de aandeelhoudersvergadering van Den Alerdinck II als vergadergerechtigde te verschijnen en daarin het woord te voeren. [broer B] heeft deze derde persoon tevens gemachtigd tijdens de aandeelhoudersvergadering namens [broer B] zijn raadgevende stem als commissaris uit hoofde van artikel 2:227 lid 7 BW uit te oefenen.
2.16
In de vergadering van het bestuur van STAK van 11 september 2019 is onder meer besloten de functie van bestuurslid D voorlopig niet in te vullen. Bij brief van 11 oktober 2019 heeft [voormalig bestuurder] vervolgens het bestuur van STAK dringend verzocht op korte termijn over te gaan tot de benoeming van een bestuurslid D. Bij e-mail van 16 oktober 2019 heeft [broer A] , mede namens [zus] , gereageerd op dit verzoek en zich bereid verklaard de benoeming van een bestuurslid D te aanvaarden, “
mits deze voorgesteld wordt door een nieuw (door de Ondernemingskamer) te benoemen bestuurder van de BV én een nieuw (door de Ondernemingskamer) te benoemen voorzitter RvC.” Pogingen om in onderling overleg tot benoeming van een concrete kandidaat tot bestuurder D te komen, zijn uiteindelijk mislukt omdat [broer B] zich niet met de door die aangezochte kandidaat gestelde voorwaarden kon verenigen.
2.17
In de aandeelhoudersvergadering van Den Alerdinck II van 11 september 2019 is onder meer besloten een “Besluit Aanwijzingen AV” op te (laten) stellen in samenspraak met een jurist, waarmee de algemene vergadering het bestuur van Den Alerdinck II (beleids)aanwijzingen kan geven. Tevens is ter vergadering geconstateerd dat er ten aanzien van een aantal onderwerpen binnen het bestuur sprake is van een tegenstrijdig belang, als gevolg waarvan de algemene vergadering zich als enige bevoegd acht tot beoordeling en besluitvorming.
2.18
Op 11 maart 2021 is [broer B] herbenoemd als lid van de RvC, voor een periode van vier jaar.
2.19
Bij e-mail van 21 april 2021 heeft [voormalig voorzitter RvC] aan [broer A] en [broer B] geschreven dat hij per die datum terugtreedt als voorzitter van de RvC. Hij schrijft:

De nu al jaren durende strijd, gecombineerd met een permanente juridische dreiging en de agressieve toon waarop [broer A] communiceert hebben mij tot mijn grote spijt moeten besluiten terug te treden (…) Er is m.i. geen uitzicht op normalisering van de verhoudingen, waardoor het werken mij ongelijk wordt/is gemaakt.”
2.2
Op 28 april 2021 is [broer A] herbenoemd als lid van de RvC voor een periode van vier maanden.
2.21
Op 9 september 2021 is [huidig voorzitter RvC] aangetreden als voorzitter van de raad van commissarissen en is [broer A] opnieuw herbenoemd, ditmaal voor een periode van 6 maanden.
2.22
Op 16 april 2022 liep de herbenoemingstermijn van [broer A] af en sindsdien is hij geen lid meer van de RvC.
2.23
Op 19 juli 2022 hebben [broer A] en [zus] de Ondernemingskamer verzocht een bemiddelaar aan te stellen. Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de Ondernemingskamer aan dat verzoek voldaan. Op 24 januari 2023 heeft de bemiddelaar de Ondernemingskamer laten weten dat de mediation was mislukt.
2.24
In de periode nadien is gepoogd om de RvC samen te stellen in overeenstemming met de statuten. Dat was tevergeefs, omdat [zus] en [broer A] erop stonden dat [broer A] weer deel zou gaan uitmaken van de RvC; [huidig voorzitter RvC] vond dat echter geen goed idee. Nadat het evenmin lukte het bezettingsprobleem op te lossen door de volgende generatie erbij te betrekken is op 10 mei 2023 besloten tot statutenwijziging. Die wijziging strekt er onder meer toe dat indien binnen de RvC na acht maanden niet in een vacature is voorzien, de overgebleven leden van de RvC alsnog bevoegd zijn om besluiten te nemen.
2.25
Op 16 april 2023 is [voormalig bestuurder] afgetreden en is [huidig bestuurder] aangetreden als bestuurder.

3.Het onderzoeksverslag

3.1
De onderzoeksbevindingen zijn door de onderzoeker als volgt samengevat (met aanpassing aan de door de Ondernemingskamer gehanteerde aanduidingen).
“5.1. Onderzoeker is geconfronteerd met een diepgaande persoonlijke controverse tussen enerzijds [broer A] en anderzijds [broer B] (een klassieke "broedertwist"). [zus] kiest daarbij de kant van [broer A] . Deze controverse maakt verdere constructieve samenwerking binnen het STAK en de RvC onmogelijk.
5.2.
Daarnaast is sprake (geweest) van een door [broer A] bij de overige betrokkenen opgeroepen toenemende weerstand tegen [broer A] gedrag, benadering en opvattingen, waardoor de persoonlijke controverse zich ook tot die kring uitbreidde.
5.3.
Informatie van betrokkenen wordt dan ook sterk gekleurd door de persoonlijke animositeit. Het overheersende beeld uit de door onderzoeker met andere betrokkenen dan [broer A] , [zus] en [broer B] gevoerde gesprekken is dat de opstelling, het gedrag, de houding en de wijze van communiceren van [broer A] bij alle anderen (behoudens bij [zus] ) gaandeweg en uiteindelijk grote irritatie, wrevel en weerstand heeft opgewekt.
5.5.
Anderzijds is, in het licht van de reeds bestaande spanningen en verschillen van inzicht over het beheer tussen de broers die mede aanleiding waren tot het vragen van het Quint-De Groot advies in 2017, wel voorstelbaar dat [broer A] het gevoel heeft kunnen krijgen dat [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] zich door [broer B] lieten "inpalmen" maar de wijze waarop [broer A] heeft gereageerd is disproportioneel en schadelijk voor de belangen van Den Alerdinck II. Het beleggen van de vergadering van 11 september 2019 en de wijze waarop [broer A] bij die gelegenheid besluiten meende te kunnen nemen was voor het bestuur uiteindelijk aanleiding om de - kostenverslindende - enquêteprocedure te starten. De financiële gevolgen daarvan zijn contrair aan het belang van Den Alerdinck II en tasten de vermogenspositie van Den Alerdinck II aan en vormen daarmee uiteindelijk een bedreiging van de continuïteit.
5.6.
De oorzaak van de controverse is gelegen in de persoonlijke sfeer, een kennelijke onverenigbaarheid van karakters tussen de broers [broer A] en [broer B] . [broer A] verwijt [broer B] narcistisch gedrag. [broer B] neemt aanstoot aan de "notitie" van [broer A] (die [broer B] betitelt als "zwartboek" en "karaktermoord"). Die persoonlijke tegenstelling uit zich ook in de zakelijke samenwerking (lees: tegenwerking) binnen Den Alerdinck II.
5.7.
Tijdens de onderzoeksperiode was [broer A] nog lid van de RvC en kon hij vanuit die positie het beleid en het bestuur beïnvloeden. Die situatie leidde tot de "dubieuze" vergadering van 11 september 2019. "Dubieus" omdat [broer A] deze vergadering - zonder aanwijsbare temporele noodzaak - plande en hield op een datum waarvan hij wist dat [broer B] een vergadering niet kon bijwonen. De notulen waren reeds gereed en getekend vóór de vergadering. Gevraagd naar de reden gaf [broer A] op "zich onveilig te voelen". (…) Er is onderzoeker niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrachten dat de vergadering niet kon worden uitgesteld tot een datum waarop [broer B] wel beschikbaar was. Bovendien heeft [broer A] desgevraagd verklaard dat hij dit deed om ditmaal "door te zetten", waaruit een vergaande minachting voor de positie van medevergadergerechtigden blijkt.
5.8.
Sinds het defungeren van [broer A] als commissaris is evenwel van een belemmerende controverse binnen de RvC formeel geen sprake meer. Datzelfde geldt voor een controverse met het bestuur. Nu [broer A] geen commissaris meer is, heeft hij geen formele positie meer
die van invloed kan zijn op het bestuurlijk handelen.
5.9.
[broer A] verwijt [broer B] - en [voormalig bestuurder] , [voormalig voorzitter RvC] en ook [huidig voorzitter RvC] - zich niet te houden aan de afspraak met betrekking tot de werkschuur (en de reiskosten van [zus] ) en is daarom van oordeel dat geen van betrokkenen deugt. [voormalig bestuurder] , [voormalig voorzitter RvC] zijn - nadat daarvoor aanvankelijk offerte was gevraagd - na grondig onderzoek naar gemaakte afspraken omtrent de werkschuur tot het (voortschrijdend) inzicht gekomen dat renovatie van de werkschuur (inmiddels nodig omdat als gevolg van de discussie jarenlang geen onderhoud is gepleegd) niet (langer) in het belang van Den Alerdinck II is. Niet uitgesloten is dat die meningsvorming mede is beïnvloed door [broer B] die, nadat het persoonlijk conflict was geëscaleerd en hij zijn paarden uit de schuur had gehaald, zelf geen belang meer had bij onderhoud van de schuur. Dat [broer A] door zijn houding weerstand bij [voormalig bestuurder] , [voormalig voorzitter RvC] (en [huidig voorzitter RvC] ) heeft opgeroepen speelt een rol. In reactie op het conceptrapport hebben [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] "met kracht (willen) ontkennen dat welke besluitvorming dan ook binnen de vennootschap is beïnvloed door de houding van [broer A] ' . Onderzoeker is van mening dat die ontkenning sterk moet worden gerelativeerd gezien de uitlatingen van [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] tijdens het met hen beiden gehouden interview (sub 1.4).
5.10.
Hoewel het niet aan onderzoeker is om een oordeel te vellen over de juridische status van de afspraak omtrent de schuur (en de reiskosten) staat wel vast dat een dergelijke afspraak destijds in 2003-2004 is gemaakt en ook - bij wijze van "niet-bindend advies" - is bevestigd in het advies van Quint en De Groot van 2017. Voor het feit dat - in afwijking van dat (niet-bindend) advies Den Alerdinck II die afspraak niet langer honoreert wordt geen deugdelijke verklaring door het bestuur van Den Alerdinck II gegeven, anders dan dat renovatie van de schuur - in erfpacht bij [broer A] - niet in het belang van Den Alerdinck II (meer) is. Dat moge strikt genomen zo zijn, maar die opstelling negeert het advies van Quint en De Groot uit 2017 waarbij Den Alerdinck II ook partij was en waaraan (het bestuur van) Den Alerdinck II zich niet eenvoudig kan onttrekken. In hun reactie op het conceptverslag stellen [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] nog dat "er hier sprake is van een onhoudbare en onterechte claim van [broer A] " aangezien Quint en De Groot zich alleen hadden uitgelaten over "onderhoud" en niet over "renovatie". Onderzoeker vindt dit een enigszins gezocht argument tegen de achtergrond van het feit dat onderhoud na ontstaan van het conflict in 2015 niet meer was uitgevoerd en de staat van de schuur snel achteruit ging. Wel kan de onderzoeker zich voorstellen dat de wensen van [broer A] ten aanzien van de schuur door [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] als te vergaand zijn opgevat, al dan niet beïnvloed door [broer B] , die - in strijd met de afspraak - van mening was dat er door Den Alerdinck II ook geen onderhoudskosten meer zou moeten worden betaald.
5.11 .
Het wrange van de situatie is thans dat het enquêteverzoek van het bestuur namens Den Alerdinck II inmiddels een veelvoud van de begrote renovatiekosten heeft gekost. Onderzoeker vroeg zich af of het bestuur daar de juiste afweging had gemaakt door het juridische traject te kiezen in plaats van het praktische (de renovatie).
5.12.
Nadere bevraging van het bestuur ( [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] ) heeft uitgewezen dat die afweging wel, zij het niet zo concreet, is gemaakt. Het bestuur heeft - mede op advies van haar advocaat - gekozen voor de juridische weg en daarbij direct de Ondernemingskamer gevraagd de behandeling uit te stellen in afwachting van een minnelijke oplossing die naar toenmalige inschatting van het bestuur, door het opstarten van een procedure mogelijk zou kunnen worden bereikt in de vorm van (alsnog) benoeming van een STAK bestuurder D waardoor herhaling van [broer A] vergaderstrategie kon worden voorkomen en evenwicht in het STAK-bestuur kon worden bereikt.
5.13.
Die inschatting is niet juist gebleken. Tot op heden is in de vacature van STAK-bestuurder D niet voorzien en [broer A] c.s. zijn niet gevoelig gebleken voor druk (en de financiële gevolgen) van een enquêteprocedure.
5.14.
Daarbij was tevens de verwachting van het bestuur dat de keuze voor uitvoering van de werkzaamheden aan de schuur geen einde zou maken aan de conflicten met [broer A] ; men verwachtte dat [broer A] op andere punten zijn vergaderstrategie zou willen herhalen, al dan niet met een vervangen, door hem aldus benoemd bestuur. Dat wilde het bestuur via het opstarten van een enquêteprocedure voorkomen.
5.15.
Onderzoeker acht onder de gegeven omstandigheden de keuze voor de enquêteprocedure niet onverantwoord noch onzorgvuldig.
5.16.
Samenvattend:
a. de wijze waarop [broer A] de vergadering van 11 september 2019 heeft gebruikt voor de realisatie van zijn belangen deugt niet en getuigt van minachting voor de positie van de overige
vergadergerechtigde ( [broer B] ) en - ongeacht de vraag of formeel juist was geagendeerd en opgeroepen - ondermijnde een juiste gang van zaken in de (familie-)Vennootschap en haar
organen;
b. de keuze van het bestuur om de kostenafspraak met betrekking tot de schuur (en de reiskosten) zoals bevestigd in het (niet bindend) advies van Quint en De Groot niet langer na
te komen is - tegen de achtergrond van dit advies – niet verklaarbaar; de opgegeven reden ("geen belang meer") kan die beslissing niet dragen. Dat die beslissing evenwel zou leiden tot de hierboven onder a. genoemde gevolgen was redelijkerwijs niet te voorzien.
c. bij de keuze voor de enquêteprocedure is door het bestuur een afweging en een strategische keuze gemaakt waarbij (vergeefs) is gestuurd op beperking van kosten en de (terechte) wens herhaling van [broer A] "vergaderstrategie" te voorkomen de doorslag heeft gegeven.”

4.De gronden van de beslissing

Wanbeleid?
4.1
Den Alerdinck II heeft als toelichting van haar verzoek tot het vaststellen van wanbeleid naar voren gebracht dat (het initiëren en doorzetten van) de vergaderingen op 11 september 2019 als wanbeleid van [broer A] kunnen worden aangemerkt, gelet op (i) de grove veronachtzaming van de belangen van [broer B] (ii) het feit dat dit een juiste gang van zaken in Den Alerdinck II en haar organen ondermijnde en (iii) de zeer nadelige financiële gevolgen van de enquêteprocedure die naar aanleiding hiervan noodgedwongen is gestart. [broer A] heeft bij het beleggen van de STAK-vergadering en de algemene vergadering op 11 september 2019, gebruik makend van zijn volmacht van [zus] en in de wetenschap dat [broer B] niet aanwezig kon zijn en zich als gevolg van de statutaire bepaling evenmin kon laten vertegenwoordigen, onder meer het besluit genomen dat de schuur de door hem gewenste renovatie ondergaat op kosten van Den Alerdinck II, in weerwil van het feit dat daarover nog een discussie gaande was waarin [broer A] niet zijn zin dreigde te krijgen. Daarmee heeft hij de enquêteprocedure “uitgelokt”. Het feit dat [broer A] heeft geprobeerd het beleid van Den Alerdinck II zelfstandig te bepalen, waarbij hij naar zijn persoonlijke tegenstrijdige belangen heeft gehandeld levert ook een grond voor wanbeleid op.
4.2
Volgens [broer A] en [zus] is de gang van zaken rondom de vergadering van 11 september 2019 een eenmalige gebeurtenis, die niet de schoonheidsprijs verdient maar is veroorzaakt door een lange, door hen in het verweerschrift beschreven, voorgeschiedenis. Kortweg komt die erop neer dat er reeds jaren een disbalans bestaat in de organen en besluitvorming van Den Alerdinck II en STAK ten faveure van [broer B] , die zeer dominant optreedt. Zij menen dat [broer B] zich niet zonder meer kon onttrekken aan de gemaakte afspraak en het daarover door Quint en De Groot uitgebrachte advies (zie 2.11) over het onderhoud van de werkschuur behorend bij het huis van [broer A] . Quint en De Groot hadden ook geadviseerd dat Den Alerdinck II de reis- en verblijfkosten van [zus] en haar gezin voor maximaal twee bezoeken per jaar voor haar rekening zou moeten nemen, maar ook dit wordt door Den Alerdinck II, op instigatie van [broer B] , geweigerd. Zij merken verder op dat met het bijeenroepen van de vergaderingen niet is geprobeerd [broer B] buiten spel te zetten en dat was ook niet nodig, omdat [broer A] en [zus] op één lijn zaten en samen de meerderheid in het STAK-bestuur vormden. Anderzijds vreesden zij dat [broer B] het ertoe zou leiden dat de besluitvorming zou plaatsvinden door de RvC, waarin [broer B] samen met [voormalig voorzitter RvC] een meerderheid vormde. Verder menen zij dat in de vergaderingen van 11 september 2019 geen besluiten zijn genomen maar dringende verzoeken zijn gedaan, die Den Alerdinck II naast zich neer kon leggen en waaraan nooit uitvoering is gegeven.
4.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
4.4
Reeds jaren is de besluitvorming in STAK, RvC en bestuur van Den Alerdinck II gemankeerd als gevolg van de diepgewortelde onenigheid tussen enerzijds [broer A] en [zus] en anderzijds [broer B] over (onder meer) de wijze waarop Den Alerdinck II moet worden bestuurd en welke kosten door het landgoed en welke door de certificaathouders zelf moeten worden gedragen. Deze onenigheid is met het vragen van advies daarover aan Quint en De Groot niet verminderd.
4.5
In de kwestie rondom de onderhoudskosten van de werkschuur bij Joan’s hoeve is in dat verband een dieptepunt bereikt met de vergaderingen van de STAK- en de algemene vergadering van Den Alerdinck II op 11 september 2019. [broer A] heeft, gesteund door (de volmacht van) zijn zuster en in de wetenschap dat [broer B] niet aanwezig kon zijn en zich evenmin formeel kon laten vertegenwoordigen ( [broer B] had wel een woordvoerder benoemd), erop aangestuurd dat die vergaderingen hoe dan ook door zouden gaan en heeft in die vergaderingen onder meer besloten dat er vooralsnog geen bestuurder D wordt benoemd en Dat de werkschuur de door hem gewenste renovatie ondergaat op kosten van Den Alerdinck II.
4.6
De Ondernemingskamer volgt [broer A] en [zus] niet in hun betoog dat [broer A] in de aandeelhoudersvergadering op 11 september 2019 over dat laatste onderwerp geen besluit heeft genomen. Uit de notulen blijkt voldoende dat het de intentie was om (het bestuur van) de vennootschap, al dan niet via een aanwijzing als bedoeld in art 9.4 lid 3 van de statuten, te binden aan het advies van Quint en De Groot en dat onder meer is beoogd om buiten [broer B] om het besluit te nemen dat de door Den Alerdinck II te betalen renovatie van de werkschuur de door [broer A] gewenste werkzaamheden omvat. Wetende dat [broer B] het met dat besluit volstrekt oneens was, heeft [broer A] met het desondanks doorzetten van de vergaderingen opzettelijk een juist functioneren van de organen van Den Alerdinck II gefrustreerd, hetgeen funest is gebleken voor de onderlinge verhoudingen van alle betrokkenen. [broer A] en [zus] beoogden kennelijk de besluitvorming over dit en andere heikele onderwerpen (zoals de reis- en verblijfskostenvergoeding van [zus] ), die een kant dreigde op te gaan waar zij zich niet in konden vinden, zonder verdere discussie naar hun hand te zetten. Dat [broer A] en [zus] samen een meerderheid in het bestuur van STAK hebben en inhoudelijk op één lijn zaten maakt deze actie des te onbegrijpelijker.
4.7
Ook in situaties waarin de persoonlijke verhoudingen onder druk staan, brengt de zorgvuldigheidsnorm van artikel 2:8 BW mee dat de gerechtvaardigde belangen van de andere betrokkenen in acht worden genomen. In het onderhavige geval zijn dat de belangen van [broer B] , die in het bestuur van STAK en daarmee in de aandeelhoudersvergadering van Den Alerdinck II een minderheid vertegenwoordigt. Aan de Ondernemingskamer is geen overtuigend argument gepresenteerd waarom bij het plannen van een datum en tijdstip van de vergaderingen geen rekening kon worden gehouden met de agenda van [broer B] . Door te handelen zoals zij deden hebben [broer A] en [zus] de reeds verstoorde verhoudingen nog verder onder druk gezet en daarmee een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van het huidige onoplosbaar gebleken conflict.
4.8
Als gezegd staat deze situatie niet op zichzelf, en is er daarmee geen sprake van een “eenmalig incident”, maar vindt een en ander zijn oorsprong in en is onlosmakelijk verbonden met reeds jaren sterk verstoorde familieverhoudingen. Deze maakten het onmogelijk om in de bevoegde organen van Den Alerdinck II door middel van vruchtbaar onderling overleg de besluiten te nemen over (met name financiële) kwesties die met betrekking tot het landgoed moesten worden genomen. Door de verstoorde verhoudingen bleek een relatief overzichtelijke kwestie als de onderhoudskosten voor de werkschuur niet op een correcte manier te kunnen worden afgewikkeld, maar werden integendeel steeds nieuwe bezwaren en argumenten opgeworpen en heeft ook de interventie door adviseurs de zaak niet opgelost. Geen van de betrokkenen heeft zich voorts kenbaar ingespannen om, met het oog op het belang van het (relatief bescheiden) landgoed, tot een structurele verbetering van de (vennootschappelijke) verhoudingen te komen. [broer A] , [zus] en [broer B] hebben zich (zoals de onderzoeker ook heeft vastgesteld) ongevoelig getoond voor het wrange perspectief dat de kosten van de enquêteprocedure voor Den Alerdinck II een veelvoud kunnen zijn (en inmiddels ook zijn) van de kosten die renovatie van de werkschuur zou hebben meegebracht en inmiddels zelf een bedreiging vormen voor de continuïteit. Dit alles is in strijd met de elementaire beginselen van een verantwoord ondernemingsbeleid. Al met al betekent dit dat bij Den Alerdinck II sprake is van wanbeleid.
Verantwoordelijkheid voor het wanbeleid
4.9
De Ondernemingskamer is van oordeel dat [broer A] , [broer B] en [zus] alle drie verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid. Zij hebben ieder op eigen wijze een bijdrage geleverd aan het ontstaan dan wel het in stand houden van de verstoorde familieverhoudingen die aan het goede functioneren van de organen van Den Alerdinck II in de weg staan. [broer A] , door het aannemen van een houding die door alle betrokkenen (behalve [zus] ) als zeer vijandig wordt ervaren en door het initiëren en houden van de vergaderingen op 11 september 2019. [zus] , door de gang van zaken op 11 september 2019 mogelijk te maken door aan [broer A] een volmacht te geven en verder passief te blijven, daarmee haar verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie ontlopend. En [broer B] , door de kwestie rondom de werkschuur op het spits te drijven en zich niet gewoon neer te leggen bij de in 2003-2004 gemaakte afspraak omtrent de werkschuur en de reiskosten, zoals die door Quint en De Groot in het advies werden bevestigd. [broer A] , [broer B] en [zus] zijn ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het gebleken wanbeleid omdat zij er niet in zijn geslaagd om in het belang van Den Alerdinck II hun persoonlijke geschillen opzij te zetten, waardoor een in de kern eenvoudig verschil van inzicht uiteindelijk heeft kunnen uitgroeien tot een jarenlange vete, die de vennootschap een veelvoud heeft gekost van hetgeen nodig was geweest om de renovatie van de werkschuur en de reiskosten van [zus] te betalen. Voor dat onvermogen dragen zij samen de verantwoordelijkheid.
4.1
De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om, zoals [broer A] en [zus] hebben verzocht, [voormalig bestuurder] en [voormalig voorzitter RvC] voor het wanbeleid verantwoordelijk te houden. Het aan hun beiden gemaakte verwijt dat zij, als bekenden van [broer B] uit zijn netwerk, niet onafhankelijk hebben geopereerd vindt geen steun in het onderzoeksverslag en is ook overigens onvoldoende concreet onderbouwd. Dat geldt ook voor het verwijt dat zij de kwestie ten onrechte zouden hebben laten escaleren; [broer A] en [zus] zullen daarvoor in de eerste plaats bij zichzelf te rade moeten gaan.
Onderzoekskosten
4.11
[broer A] , [zus] en [broer B] zullen alle drie worden veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten, die zij zullen hebben te dragen in de verhouding [broer A] 45%, [zus] 35% en [broer B] 20%. Een andere verdeling zou onvoldoende tot uitdrukking brengen dat de verhoudingen als gevolg van de door [broer A] - met medewerking van [zus] - op 11 september 2019 bijeengeroepen en doorgezette vergaderingen, definitief zijn geëscaleerd.
Voorzieningen
4.12
Den Alerdinck II heeft verzocht de tijdelijke overdracht van de aandelen van STAK ten titel van beheer voor de periode van drie jaren te handhaven. [broer A] en [zus] hebben ontbinding (en mitsdien vereffening) van de vennootschap bepleit, dan wel handhaving van de tijdelijke overdracht van aandelen van STAK, met benoeming van een andere beheerder.
4.13
De Ondernemingskamer is van oordeel dat de door [broer A] en [zus] gevraagde ontbinding van Den Alerdinck II (thans nog) disproportioneel is. Terecht is er zijdens Den Alerdinck II op gewezen dat er nog minder verstrekkende oplossingen denkbaar zijn, zoals een onderlinge overdracht van certificaten volgens de statuten, die nog niet zijn onderzocht.
4.14
Gelet op de nog immer voortdurende moeizame verhoudingen tussen [broer A] , [zus] en [broer B] en het gegeven dat geen van hen zich in voldoende mate sterk heeft gemaakt voor het verbeteren van de governance door benoeming van een bestuurder D in STAK, acht de Ondernemingskamer het handhaven van de tijdelijke overdracht van de aandelen van STAK noodzakelijk voor de toestand van Den Alerdinck II. Voor het vervangen van Perrick ziet zij geen aanleiding. Met het vervangen van Perrick door een andere beheerder zijn hoe dan ook extra kosten gemoeid, terwijl de verdere kosten voor het beheer van aandelen naar zijn aard relatief beperkt zouden moeten kunnen blijven.
4.15
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5.
De beslissing
De Ondernemingskamer:
a. verstaat dat uit het verslag van het onderzoek in deze zaak blijkt van wanbeleid van Landgoed Den Alerdinck II B.V.;
b. verstaat dat voor dit wanbeleid verantwoordelijk zijn [broer A] , [zus] Hooft Graafland van Schotervlieland – baronesse van Voorst tot Voorst en [broer B] ;
c. veroordeelt [broer A] , [zus] en [broer B] ; tot betaling van de onderzoekskosten ad in totaal € 24.678,73 (de verschuldigde omzetbelasting daarin begrepen) aan Landgoed Den Alerdinck II B.V. en wel in de volgende verhoudingen;
- veroordeelt [broer A] tot betaling van € 11.105,43,
- veroordeelt [zus] tot betaling van € 8.637,56,
- veroordeelt [broer B] tot betaling van € 4.935,74,
telkens te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot aan de algehele voldoening;
d. bepaalt vooralsnog voor de duur van drie jaar dat de aandelen van de stichting Stichting Administratiekantoor Aandelen B.V. Landgoed Den Alerdinck II ten titel van beheer worden overgedragen aan Prof. Dr. S. Perrick:
e. bepaalt dat het salaris en de kosten van de beheerder van aandelen ten laste komen van Landgoed Den Alerdinck II B.V. en bepaalt dat de vennootschap voor de betaling daarvan ten genoegen van de beheerder zekerheid dient te stellen;
f. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
g. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
h. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. A.W.H. Vink, raadsheren, en drs. G. Eikelenboom AAG en mr. S.M. Zijderveld, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 13 november 2025.