Het hof overweegt als volgt. Op grond van de wet zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning, zolang die woning hun hoofdverblijf is. Dit is ook het geval als de huurovereenkomst al door één van de echtgenoten was aangegaan vóór het huwelijk. Het is dan ook niet zo dat de vrouw hoofdhuurder is van de woning omdat zij deze eerder heeft betrokken dan de man. Duidelijk is dat beide partijen een groot belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. Zij hebben samen meer dan 20 jaar in de woning gewoond. Het hof is na afweging van de wederzijdse belangen van partijen van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw.
Het hof overweegt dat het tot de overtuiging is gekomen dat toewijzing van het huurrecht aan de man hem de mogelijkheid geeft zijn onderneming voort te zetten en daarmee zichzelf van een afdoende inkomen te voorzien. Het is aannemelijk dat de man vanwege zijn lage en wisselende inkomen als kleine ondernemer, niet in aanmerking komt voor een woning buiten de sociale sector. De man heeft een koffiezaak op het terrein van de […] Universiteit. Hij gaat met de elektrische auto naar zijn werk, en gebruikt deze ook voor het vervoer van inkopen voor de onderneming. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij deze auto nodig heeft voor zijn werk, en dat hij de parkeervergunning voor zijn elektrische auto nodig heeft en dat deze is gekoppeld aan zijn inschrijving in [plaats A] . Daarbij neemt het hof tevens in overweging dat de man onbetwist heeft gesteld dat hij fysiek niet goed in staat is om langere afstanden te lopen of te fietsen. De winst die de man met zijn eenmanszaak behaalt is niet zodanig dat hij structureel hoge kosten kan maken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een benzineauto met bijkomende hoge parkeerkosten. De vrouw gaat op dit moment op de fiets naar haar werk, maar zij heeft niet betwist dat zij ook (eventueel vanuit een andere plaats) met het openbaar vervoer naar haar werk zou kunnen gaan.
Het hof is gelet op het hiervooroverwogene van oordeel dat de man meer economisch gebonden is aan [plaats A] en aan de huurwoning dan de vrouw.
Het hof overweegt verder, dat het – hoewel de huidige woningmarkt ook de vrouw voor een grote opgave zal stellen - aan de zijde van de vrouw meer mogelijkheden ziet om een andere woning te vinden dan aan de zijde van de man. De vrouw heeft een vast contract in loondienst en een hoger inkomen dan de man. Zij heeft daarmee een financieel (iets) ruimere armslag om een andere woning te vinden.
Daarnaast ziet het hof aan de kant van de vrouw de mogelijkheid om ter overbrugging een periode bij haar moeder in [plaats B] te wonen. Dat zij, vanwege de belaste band met haar moeder niet tijdelijk bij haar zou kunnen verblijven, is volgens het hof niet aannemelijk geworden. De man heeft dit betwist en daarbij komt dat de vrouw al eerder een periode bij haar moeder heeft gewoond. Het hof ziet het inwonen van de man bij zijn vader, mede gelet op het ziektebeeld van de vader, als een mindere optie. Bovendien zou de man dan ook zijn parkeervergunning van de elektrische auto in [plaats A] verliezen.
Dat [dochter] , zoals de vrouw stelt, een voorkeur heeft om met de vrouw (in plaats van met de man) in de woning te verblijven acht het hof, gezien de leeftijd van [dochter] , niet van doorslaggevend belang.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de man met zijn grievend gedrag in de laatste fase van het huwelijk zijn recht op de woning heeft verspeeld, overweegt het hof dat partijen van mening verschillen over wat er tussen hen is voorgevallen. Vast staat dat het een moeilijke periode is geweest en dat de man mentale problemen heeft gehad. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat er precies is voorgevallen kunnen deze omstandigheden naar het oordeel van het hof niet leiden tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Ook het immateriële belang van de vrouw bij toewijzing van het huurrecht van de woning, hoe invoelbaar dit belang ook is, kan niet tot een andere uitkomst leiden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de man dient toe te komen. Het hof ziet daarbij aanleiding om de vrouw een termijn te gunnen waarin zij nog in de woning kan blijven wonen om van daaruit vervangende woonruimte te vinden. Het hof zal de vrouw hiervoor een termijn van drie maanden vanaf heden geven. Dit betekent dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en zal bepalen dat de man met ingang van 19 februari 2026 huurder zal zijn van de echtelijke woning.