ECLI:NL:GHAMS:2025:3101

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
200.351.353/01 en 200.351.070/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling huurrecht voormalige echtelijke woning en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, gaat het om de toedeling van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en de verzoeken van de man om partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere beschikking het huurrecht aan de vrouw toegewezen, wat de man niet accepteerde. Hij verzocht in hoger beroep om het huurrecht aan hem toe te kennen, evenals een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en een deel van de schulden van zijn eenmanszaak. De man stelde dat hij economisch gebonden was aan de woning vanwege zijn werk en dat hij niet in staat was om een andere woning te vinden. De vrouw daarentegen voerde aan dat de man haar had mishandeld en dat zij recht had op de woning. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man bij het huurrecht zwaarder weegt, vooral gezien zijn economische situatie en de noodzaak om zijn onderneming voort te zetten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 19 februari 2026 huurder zal zijn van de echtelijke woning, met een termijn van drie maanden voor de vrouw om vervangende woonruimte te vinden. De overige verzoeken van de man werden niet meer behandeld, omdat deze afhankelijk waren van de toewijzing van het huurrecht aan de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.351.353/01 en 200.351.070/01
zaaknummer rechtbank: C/13/739492 FA RK 23-6180
beschikking van de meervoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over het huurrecht van de voormalig echtelijke woning, de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het (voorwaardelijke) verzoek van de man om partneralimentatie.
1.2.
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 13 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw toegedeeld en daarnaast bepaald dat de eenmanszaak van de man aan hem wordt toegedeeld tegen een waarde van nihil onder de verplichting de passiva van de eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen als eigen schuld.
De man is het daar niet mee eens en wil dat het huurrecht aan hem toegedeeld wordt. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de vrouw aan hem de helft van het negatieve vermogen van de eenmanszaak moet voldoen, althans dat zij draagplichtig is voor de helft van de schuld van de eenmanszaak. Verder verzoekt de man (in het geval het huurrecht aan de vrouw wordt toegedeeld) te bepalen dat de vrouw partneralimentatie aan hem moet betalen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
De man is op 12 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het beroepschrift bevatte tevens een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.351.070/02).
2.2.
De vrouw heeft op 2 april 2025 in de hoofdzaak een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 28 november 2024 bij de rechtbank Amsterdam;
- een bericht van de zijde van de man van 15 augustus 2025 met bijlagen (producties 16 t/m 19);
- een brief van de zijde van de vrouw van 19 augustus 2025 met bijlage (productie 3);
- een brief van de zijde van de vrouw van 25 augustus 2025 met bijlagen (producties 4 en 5).
2.4.
Bij beschikking van 8 april 2025 heeft het hof beslist op het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Daarbij is de werking van de beschikking geschorst totdat dit hof in de hoofdzaak nader zal hebben beslist op het onderdeel van het dictum waarin is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning.
2.5.
De zitting heeft op 28 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 gehuwd in gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 15 mei 2025 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 januari 2025 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn ouders van een meerderjarige dochter: [dochter] , geboren [in] 2002.
3.3.
De echtelijke woning is een huurwoning aan het adres [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de echtelijke woning).
3.4.
De peildatum voor de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 12 september 2023.
3.5.
De gemeenschap omvatte op de peildatum onder andere de (goederen van de) eenmanszaak van de man en een schuld bij ABN AMRO voor de financiering van (de goederen van) de door de man gedreven eenmanszaak.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de (in zoverre niet) bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de vrouw huurder zal zijn van de echtelijke woning met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- de eenmanszaak van de man aan hem wordt toegedeeld tegen een waarde van nihil onder de verplichting de passiva van de eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen als eigen schuld.
4.2.
De man verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem wordt toegewezen;
- te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan hem een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te voldoen van € 823,- bruto per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- primair de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 47.568,50 te voldoen, zijnde de helft van het negatieve vermogen van de eenmanszaak;
subsidiair: te bepalen dat de vrouw draagplichtig is voor de schuld aan ABN AMRO voor een bedrag van € 47.568,50 en de man voor het restant.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man toegelicht dat dit subsidiaire verzoek aldus is bedoeld dat hij het hof verzoekt om te bepalen dat de vrouw draagplichtig is voor de schuldenlast van de eenmanszaak voor een bedrag van € 47.568,50 en de man voor het restant.
4.3.
De man heeft zijn verzoek om partneralimentatie voorwaardelijk gedaan, te weten onder de voorwaarde dat het hof van oordeel is dat het huurrecht van de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat ook zijn primaire en subsidiaire verzoek betreffende (de schulden van) de eenmanszaak voorwaardelijk is, en dat daaraan dezelfde voorwaarde is verbonden.
4.4.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In hoger beroep is de toedeling van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de orde. Daarnaast heeft de man een voorwaardelijk verzoek gedaan met betrekking tot de partneralimentatie en de (schuldenlast van de) eenmanszaak. Aan beide verzoeken heeft hij de voorwaarde verbonden dat deze verzoeken slechts dan behandeling behoeven indien het huurrecht aan de vrouw wordt toegedeeld. Het hof zal daarom eerst oordelen over toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning.
Huurrecht echtelijke woning
5.2.
Op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van beide partijen bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd.
5.3.
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning. Hij is van mening dat zijn belang bij toewijzing van het huurrecht groter is dan dat van de vrouw. De man voert hiertoe het volgende aan.
De man is vanwege zijn eenmanszaak gebonden aan een woning op korte afstand van de […] Universiteit, waar zijn koffiezaak [X] is gevestigd. Hij heeft een kleine elektrische auto, die 45 kilometer per uur rijdt, waarmee hij naar zijn werk gaat. Hij heeft de auto nodig omdat hij ook (kleine) inkopen voor zijn bedrijf moet meenemen met de elektrische auto. Hij kan daarom ook niet met het openbaar vervoer naar zijn werk. Daarnaast kan hij vanwege zijn versleten knie maar beperkte afstanden lopen. Hij heeft nu een parkeervergunning voor deze auto voor heel [plaats A] , de voorwaarde daarvoor is dat hij ingeschreven staat op een adres in [plaats A] . Als de man het huurrecht verliest, verliest hij ook de parkeervergunning en zou hij iedere dag parkeerkosten moeten betalen als hij naar zijn werk gaat. Hij kan dat niet betalen. De gemiddelde winst uit onderneming was de afgelopen jaren € 14.799,-.
De vrouw is volgens de man niet vanwege haar werk gebonden aan de woning. Zij werkt voor een bedrijf dat landelijk meer dan vijftig tandartspraktijken heeft en de vrouw heeft al in zes verschillende vestigingen gewerkt. Daarbij komt dat zij nu misschien geen rijbewijs heeft, maar zij zou een auto kunnen aanschaffen om naar haar werk te gaan. Bovendien kan zij ook met het openbaar vervoer naar haar werk gaan.
Verder kan de vrouw een deel van het jaar terecht in de caravan die zij heeft toegedeeld gekregen. Ook kan zij (tijdelijk) bij haar moeder wonen. Haar moeder heeft een appartement in [plaats B] met vier slaapkamers. De man kan nergens terecht. Hij heeft een periode af en toe bij vrienden verbleven maar daar kan hij niet meer blijven. Ook bij zijn vader kan hij niet terecht.
Bovendien is bij de belangenafweging van belang dat de vrouw een substantieel hoger inkomen heeft dan de man en daarmee meer mogelijkheden dan de man om andere woonruimte te vinden. De man staat niet ingeschreven bij Woningnet en maakt op dit moment geen enkele kans op een sociale huurwoning. Er zijn enorme wachtlijsten. Hij reageert wel op woningen, maar er zijn zoveel mensen vóór hem dat dit niets oplevert.
De man heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. De woning van zijn vader heeft twee kamers, de slaapkamer van zijn vader en een soort werkkamer, waar geen ruimte is voor een bed. Bovendien gaat het niet goed met zijn vader, hij heeft beginnende Alzheimer, het is een verdrietige situatie. Hij bezoekt zijn vader regelmatig, maar de situatie is te moeilijk om er te wonen. Daarnaast zou hij zijn parkeervergunning verliezen als hij buiten [plaats A] zou wonen. De woning van de moeder van de vrouw is veel ruimer met drie slaapkamers. Bovendien hoeft de moeder van de vrouw geen slaapkamers meer te gebruiken in verband met het oppassen op de kleinkinderen want die zijn naar Spanje geëmigreerd. Volgens de man is de band tussen de vrouw en haar moeder goed, zij bellen regelmatig en zien elkaar vaak. Verder is het contact tussen de man en [dochter] (weer) goed, zij hebben afgesproken dat de man haar zou helpen met verhuizen. [dochter] kan dus ook bij de man in de voormalig echtelijke woning wonen.
5.4.
De vrouw is het eens met de beschikking van de rechtbank. Zij is van mening dat haar belangen bij toewijzing van het huurrecht zwaarder wegen dan die van de man. Zij voert daartoe aan dat de man als gevolg van mentale problemen haar zowel psychisch als lichamelijk heeft mishandeld en haar het leven in de laatste fase van hun huwelijk nagenoeg onmogelijk heeft gemaakt. De vrouw is van mening dat de man met zijn grievende gedrag jegens haar zijn recht op de woning heeft verspeeld. Daarnaast is de meerderjarige dochter van partijen [dochter] nu ook afhankelijk van de echtelijke woning omdat zij haar huurwoning moest verlaten. [dochter] wil liever bij de vrouw wonen. Verder is de vrouw van mening dat zij als hoofdhuurder kan worden aangemerkt omdat zij de woning van meet af aan heeft bewoond. De man is er pas later bij komen wonen. De vrouw heeft verder aangevoerd dat zij in de loop der jaren een aanzienlijk bedrag in de woning heeft geïnvesteerd en sinds 1999 steeds alleen de volledige huur heeft betaald.
De vrouw heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. [dochter] heeft tegen haar gezegd dat zij het liefst met de vrouw (en dus niet met de man) in de woning zou wonen. Anders dan de man meent, kan de vrouw niet bij haar moeder wonen. De vrouw heeft weliswaar in 2023 een periode van zes weken bij haar moeder gewoond om partijen ruimte te geven, maar de emotionele band met haar moeder is niet zo dat zij daar weer zou kunnen gaan wonen. Het appartement van haar moeder heeft inderdaad drie slaapkamers en de kleinkinderen zijn geëmigreerd, maar de broer van de vrouw verblijft een week per maand bij de moeder. De vrouw heeft ook gezocht naar een andere woning. Zij heeft de woningbouwvereniging gebeld om te vragen wat de mogelijkheden voor haar zijn, maar het is moeilijk. Een urgentieverklaring aanvragen heeft weinig zin want die zal zij niet krijgen.
De vrouw betwist dat de man zijn elektrische auto nodig zou hebben voor de eenmanszaak. De meeste dingen worden bezorgd door een leverancier. De enige dingen die de man zelf meeneemt, zijn kleine spullen, zoals munt, citroenen en rucola.
De vrouw heeft verder haar immateriële belangen benadrukt, haar gehechtheid aan de woning waar haar dochters zijn opgegroeid, en de buurt waar zij veel sociale contacten heeft.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van de wet zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning, zolang die woning hun hoofdverblijf is. Dit is ook het geval als de huurovereenkomst al door één van de echtgenoten was aangegaan vóór het huwelijk. Het is dan ook niet zo dat de vrouw hoofdhuurder is van de woning omdat zij deze eerder heeft betrokken dan de man. Duidelijk is dat beide partijen een groot belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. Zij hebben samen meer dan 20 jaar in de woning gewoond. Het hof is na afweging van de wederzijdse belangen van partijen van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw.
Het hof overweegt dat het tot de overtuiging is gekomen dat toewijzing van het huurrecht aan de man hem de mogelijkheid geeft zijn onderneming voort te zetten en daarmee zichzelf van een afdoende inkomen te voorzien. Het is aannemelijk dat de man vanwege zijn lage en wisselende inkomen als kleine ondernemer, niet in aanmerking komt voor een woning buiten de sociale sector. De man heeft een koffiezaak op het terrein van de […] Universiteit. Hij gaat met de elektrische auto naar zijn werk, en gebruikt deze ook voor het vervoer van inkopen voor de onderneming. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij deze auto nodig heeft voor zijn werk, en dat hij de parkeervergunning voor zijn elektrische auto nodig heeft en dat deze is gekoppeld aan zijn inschrijving in [plaats A] . Daarbij neemt het hof tevens in overweging dat de man onbetwist heeft gesteld dat hij fysiek niet goed in staat is om langere afstanden te lopen of te fietsen. De winst die de man met zijn eenmanszaak behaalt is niet zodanig dat hij structureel hoge kosten kan maken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een benzineauto met bijkomende hoge parkeerkosten. De vrouw gaat op dit moment op de fiets naar haar werk, maar zij heeft niet betwist dat zij ook (eventueel vanuit een andere plaats) met het openbaar vervoer naar haar werk zou kunnen gaan.
Het hof is gelet op het hiervooroverwogene van oordeel dat de man meer economisch gebonden is aan [plaats A] en aan de huurwoning dan de vrouw.
Het hof overweegt verder, dat het – hoewel de huidige woningmarkt ook de vrouw voor een grote opgave zal stellen - aan de zijde van de vrouw meer mogelijkheden ziet om een andere woning te vinden dan aan de zijde van de man. De vrouw heeft een vast contract in loondienst en een hoger inkomen dan de man. Zij heeft daarmee een financieel (iets) ruimere armslag om een andere woning te vinden.
Daarnaast ziet het hof aan de kant van de vrouw de mogelijkheid om ter overbrugging een periode bij haar moeder in [plaats B] te wonen. Dat zij, vanwege de belaste band met haar moeder niet tijdelijk bij haar zou kunnen verblijven, is volgens het hof niet aannemelijk geworden. De man heeft dit betwist en daarbij komt dat de vrouw al eerder een periode bij haar moeder heeft gewoond. Het hof ziet het inwonen van de man bij zijn vader, mede gelet op het ziektebeeld van de vader, als een mindere optie. Bovendien zou de man dan ook zijn parkeervergunning van de elektrische auto in [plaats A] verliezen.
Dat [dochter] , zoals de vrouw stelt, een voorkeur heeft om met de vrouw (in plaats van met de man) in de woning te verblijven acht het hof, gezien de leeftijd van [dochter] , niet van doorslaggevend belang.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de man met zijn grievend gedrag in de laatste fase van het huwelijk zijn recht op de woning heeft verspeeld, overweegt het hof dat partijen van mening verschillen over wat er tussen hen is voorgevallen. Vast staat dat het een moeilijke periode is geweest en dat de man mentale problemen heeft gehad. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat er precies is voorgevallen kunnen deze omstandigheden naar het oordeel van het hof niet leiden tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Ook het immateriële belang van de vrouw bij toewijzing van het huurrecht van de woning, hoe invoelbaar dit belang ook is, kan niet tot een andere uitkomst leiden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de man dient toe te komen. Het hof ziet daarbij aanleiding om de vrouw een termijn te gunnen waarin zij nog in de woning kan blijven wonen om van daaruit vervangende woonruimte te vinden. Het hof zal de vrouw hiervoor een termijn van drie maanden vanaf heden geven. Dit betekent dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en zal bepalen dat de man met ingang van 19 februari 2026 huurder zal zijn van de echtelijke woning.
5.6.
Nu het huurrecht van de echtelijke woning aan de man is toegewezen, betekent dit dat de overige verzoeken van de man niet meer hoeven te worden behandeld. De man heeft deze verzoeken immers gedaan onder de voorwaarde dat het huurrecht aan de vrouw wordt toegedeeld.
Het hof merkt hierbij ten overvloede nog wel op dat de man, anders dan door de vrouw is gesteld, het verzoek tot partneralimentatie voor het eerst in hoger beroep mocht doen. Hij mocht zijn verzoeken in eerste aanleg in hoger beroep aanvullen en vermeerderen en bovendien kan in een echtscheidingsprocedure een zelfstandig verzoek ook voor het eerst in hoger beroep worden gedaan (zie HR:2000:AA5410 en HR 2001:AB0201).
5.7.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover het de beslissing over het huurrecht betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen aan de [A-straat] , [plaats A] , met ingang van 19 februari 2026;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.M. Troost en mr. T.M. Subelack in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 18 november 2025 uitgesproken in het openbaar.