ECLI:NL:GHAMS:2025:311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
23-000972-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 4 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2021. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, evenals diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De verdachte, geboren in 1964, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van honderd uren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafmaat en het beslag, die zijn vernietigd. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die recentelijk een hersenbloeding heeft gehad. Het hof heeft ook de in beslag genomen goederen, ter waarde van € 14.980,00, behandeld en de verdachte heeft afstand gedaan van deze goederen ten behoeve van de staat. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om een schadevergoeding van € 3.820,10 te betalen aan Liander N.V. voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000972-21 (strafzaak)
datum uitspraak: 4 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-870712-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de strafmaat en het beslag – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de kwalificatie van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde vervangt door de hierna te noemen kwalificatie.

Kwalificatie van het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde

Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ten gevolge van een hersenbloeding niet meer in staat is om een taakstraf uit te voeren, een heeft het hof verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale drugscircuit. Het gebruik van hennep is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Hij heeft op illegale wijze stroom afgetapt zonder dat dit werd geregistreerd, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden. Bovendien kan een dergelijke illegale stroomvoorziening brandgevaar opleveren voor de omgeving. Het hof rekent dit de verdachte aan. Bovendien blijkt uit het strafblad van 3 januari 2025 dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetfeiten. Op grond hiervan acht het hof, net als de rechtbank, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank heeft echter, naar het oordeel van het hof evenzeer terecht, rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en is tot oplegging van bovengenoemde straf gekomen.
Sinds het vonnis van de rechtbank zijn inmiddels weer bijna vijf jaar verstreken, zodat de door de verdachte gepleegde strafbare feiten inmiddels dateren van ongeveer tien jaar geleden. En ook in hoger beroep is de redelijke termijn zeer fors overschreden. Tot slot is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte in de tussentijd een hersenbloeding heeft gehad die hem fors beperkt in zijn dagelijkse bezigheden. Werken is voor de verdachte niet mogelijk. Dat wringt te meer nu de verdachte ook nog een forse ontnemingsvordering boven het hoofd hangt, die op dezelfde terechtzitting is behandeld.
Deze feiten en omstandigheden hebben ertoe geleid dat de advocaat-generaal en de verdediging zich bereid hebben getoond om – gedurende een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting – te overleggen over een billijke afdoening van de zaak. Naar aanleiding hiervan is door de verdediging en de advocaat-generaal verzocht om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen.
Het hof is van oordeel dat deze straf, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, passend en geboden is.

Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende goederen, met een gezamenlijke waarde van € 14.980,00, in beslag genomen:
Geld, €4.115,00 (vierduizend honderdvijftien euro);
Boot YAMAHA forstrike (naam [adres]);
Boottrailer BRENDERUP BASIC;
Voertuig Camper: merk Mercedes, type 208 D, kleur WIT, kenteken [kenteken 1];
Voertuig Auto: merk Mercedes, type B 180 CDI, kleur BLAUW, kenteken [kenteken 2].
Ter terechtzitting zijn de advocaat-generaal en de verdediging het eens geworden over de bovengenoemde waarde van de in beslag genomen goederen. De verdachte heeft uitdrukkelijk afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen ten behoeve van de staat, zodat daarmee in de ontnemingsprocedure rekening kan worden gehouden. Het hof hoeft dus geen beslissing meer te nemen met betrekking tot het beslag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafmaat en het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Voor de volledigheid herhaalt het hof de in het dictum van het vonnis opgenomen beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Liander N.V., ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van€ 3.820,10(drieduizend achthonderdtwintig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 september 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. A.M. Kengen in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]