ECLI:NL:GHAMS:2025:3141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.356.546/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot enquête en onmiddellijke voorzieningen door Wood Participations B.V. tegen Beheer B.V. en Project Management B.V.

Op 20 november 2025 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een verzoek van Wood Participations B.V. behandeld. Wood verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen Beheer B.V. en Project Management B.V. gedurende de periode vanaf 1 januari 2023, alsook om onmiddellijke voorzieningen, waaronder de benoeming van een derde persoon tot bestuurder van de vennootschappen. Wood stelde dat zij recht had op levering van certificaten van aandelen in Beheer B.V. en dat zij een niet-opeisbare rekening-courantvordering had op de vennootschappen. De verweersters, Beheer B.V. en Project Management B.V., hebben echter betwist dat Wood ontvankelijk was in haar verzoeken. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat Wood niet kan worden gelijkgesteld aan een houder van certificaten van aandelen, omdat zij geen certificaten in de vennootschappen houdt. De Ondernemingskamer heeft geconcludeerd dat de stellingen van Wood onvoldoende zijn om haar verzoeken te honoreren. Wood is derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en is veroordeeld in de proceskosten van de verweersters. De uitspraak benadrukt de vereisten voor enquêteverzoeken en de rol van risicodragend kapitaal in de context van het enquêterecht.

Uitspraak

proces-verbaal
__________________________________________________________________

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ONDERNEMINGSKAMER

Zaaknummer: 200.356.546/01 OK
Proces-verbaal van het verhandelde ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 20 november 2025
Tegenwoordig zijn mr. A.P. Wessels, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. E. Loesberg, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en W. Wind, raden, en K. Jansen, griffier.
Aan de orde is de behandeling van het verzoekschrift van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOOD PARTICIPATIONS B.V.,
gevestigd te Enschede,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. J.P.P. Latouren
mr. T. Visser, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Beheer B.V.],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Project Management B.V.],
gevestigd te [plaats] ,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mr. J.J. Reizigeren
mr. R.J. Duursma, beiden kantoorhoudende te Groningen,
en tegen
1.
[certificaathouder],
wonende [plaats] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. J.J. Reizigeren
mr. R.J. Duursma, kantoorhoudende te Groningen,
e n t e g e n
2. de stichting
[Stichting Administratiekantoor],
gevestigd te [plaats] ,
BELANGHEBBENDE,
niet bij advocaat verschenen.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen ook als volgt worden aangeduid:
verzoekster als:
Wood
verweerster 1:
[Beheer B.V.]
verweerster 2 als:
[Project Management B.V.]
verweersters gezamenlijk als:
belanghebbende 1 als:
de Vennootschappen
[certificaathouder]
de Vennootschappen en [certificaathouder] gezamenlijk als:
belanghebbende 2 als:
[vennootschappen/cerfiticaathouder]
de StAK
Ter terechtzitting zijn aanwezig:
- namens Wood: [indirect aandeelhouder 1] en [indirect aandeelhouder 2] , indirect bestuurders en indirect aandeelhouders van Wood, bijgestaan door mrs. Latour en Visser voornoemd en door mr. S.T. Blom, advocaat te Amsterdam;
- namens [vennootschappen/cerfiticaathouder] : [certificaathouder] , bijgestaan door mr. Duursma voornoemd en door mrs. J.S. Knot en J.C.T.F. Lokin, advocaten te Groningen.

Het verhandelde ter zitting

De voorzitter maakt melding van de ingekomen stukken waaronder van beide zijden een akte overlegging producties, producties 35 tot en met 38 van de zijde van [vennootschappen/cerfiticaathouder] , productie 43 van de zijde van Wood en de e-mail van de Ondernemingskamer van 29 oktober 2025 waarbij is meegedeeld dat eerst de ontvankelijkheid van het verzoek zal worden behandeld en pas daarna – zo nog nodig – de inhoud van het verzoek aan de orde zal komen en de verdeling van de spreektijd.
De advocaten van partijen voeren het woord en lichten hun standpunten ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek van Wood toe aan de hand van pleitaantekeningen waarvan een afschrift aan de Ondernemingskamer en de andere partij(en) is verstrekt. Partijen en hun advocaten volharden bij hetgeen reeds in de schriftelijke stukken naar voren is gebracht. De bezwaren tegen de te laat ingediende producties worden uiteindelijk niet gehandhaafd.
Partijen beantwoorden vragen van de Ondernemingskamer, reageren over en weer op elkaars stellingen en volharden bij hun eigen standpunt.
De voorzitter schorst de mondelinge behandeling en deelt mede dat de Ondernemingskamer zich zal beraden over de vraag of Wood ontvankelijk is in haar verzoek en of zij op dat punt al meteen uitspraak kan doen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter mede dat de Ondernemingskamer mondeling uitspraak zal doen. De Ondernemingskamer doet uitspraak als volgt.

Uitspraak

Wood heeft bij verzoekschrift van 7 juli 2025 de Ondernemingskamer verzocht, kort weergegeven,
a. een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de Vennootschappen gedurende de periode vanaf 1 januari 2023;
b. als onmiddellijke voorziening, voor de duur van de procedure, een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [Beheer B.V.] en/of [Project Management B.V.] , al dan niet met schorsing van het huidige bestuur;
c. [vennootschappen/cerfiticaathouder] te veroordelen op de voet van artikel 194 jo. 195 Rv aan Wood inzage te verlenen dan wel afschrift of uittreksel te verstrekken van de informatie als gespecificeerd in het verzoekschrift;
d. de Vennootschappen te veroordelen in de kosten van de procedure.
[vennootschappen/cerfiticaathouder] hebben bij verweerschrift van 30 oktober 2025 de Ondernemingskamer verzocht Wood niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans die verzoeken af te wijzen en Wood te veroordelen in de kosten van de procedure.
De Ondernemingskamer is van oordeel dat Wood in haar verzoeken niet-ontvankelijk is. Daartoe is het volgende redengevend.
Wood heeft onder meer verzocht een onderzoek te gelasten en onmiddellijke voorzieningen te treffen bij de Vennootschappen. Vast staat dat Wood geen (certificaten van) aandelen in de Vennootschappen houdt. De StAK houdt alle aandelen in het kapitaal van [Beheer B.V.] . [certificaathouder] houdt alle certificaten van die aandelen en houdt ook alle aandelen in het kapitaal van [Project Management B.V.] . Wood is in beginsel dus niet bevoegd tot het indienen van een enquêteverzoek betreffende (een van) de Vennootschappen (vgl. artikel 2:346 lid 1 aanhef en sub b BW).
Volgens vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:HR:2014:905 (
Slotervaartziekenhuis) rov. 5.2.2) brengt de strekking van het enquêterecht mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft dat op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346, lid 1, aanhef en sub b, BW, dient te worden gelijkgesteld met een aandeelhouder of certificaathouder. Of voor een dergelijke gelijkstelling aanleiding bestaat, is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. De Ondernemingskamer dient derhalve alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken in haar oordeelsvorming ten aanzien van die mogelijke gelijkstelling.
Wood baseert haar enquêtegerechtigdheid op een overeenkomst die zij op 22 juni 2023 heeft gesloten met [vennootschappen/cerfiticaathouder] , zoals gewijzigd bij addenda van 8 december 2023, 26 april 2024 en 19 september 2024 (hierna gezamenlijk te noemen de Samenwerkingsovereenkomst). Wood wijst erop dat volgens de Samenwerkingsovereenkomst:
- [certificaathouder] 20% van zijn certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] aan Wood heeft verkocht voor een koopprijs van € 1 als tegenprestatie voor de diensten die Wood op grond van die overeenkomst dient te verrichten ten behoeve van [vennootschappen/cerfiticaathouder] ;
- levering van deze certificaten dient plaats te vinden als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, meer in het bijzonder de voorwaarden dat (i) de loan-to-value van het Veldboomconcern (de Vennootschappen en de vastgoedonderneming van [certificaathouder] privé, geconsolideerd bezien) 60% of lager is en (ii) bepaalde derden, zoals de financiers van [vennootschappen/cerfiticaathouder] , daarmee instemmen;
- [certificaathouder] gehouden is een pandrecht te vestigen ten behoeve van Wood op 20% van zijn certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] tot zekerheid voor de nakoming van de uit de Samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen (artikel 1.4, aanhef en onder ii, van het addendum van 26 april 2024);
- Wood recht heeft op bepaalde informatie betreffende de Vennootschappen.
4. Ook in onderling verband en samenhang bezien kunnen deze stellingen hooguit tot de slotsom leiden dat Wood in de toekomst mogelijk houder van certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] zal worden. Deze stellingen zijn daarmee onvoldoende om Wood voor de toepassing van artikel 2:346 lid 1, aanhef en sub b, BW gelijk te stellen aan een houder van (certificaten van) aandelen in de Vennootschappen.
5. Wood stelt ook nog dat
“de certificaten[20% van de certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] , OK]
voor haar rekening en risico worden gehouden”, waarmee zij kennelijk – naar de Ondernemingskamer begrijpt – verwijst naar de reeds genoemde omstandigheden dat zij, mits aan de twee genoemde voorwaarden wordt voldaan, recht heeft op levering van deze certificaten tegen betaling van (slechts) € 1. Nu niet in geschil is dat op dit moment aan de voorwaarden voor levering niet wordt voldaan en onzeker is of daaraan ooit zal worden voldaan, kan niet worden gezegd dat [certificaathouder] de certificaten voor rekening en risico van Wood houdt, nog daargelaten of dat tot een andere uitkomst zou leiden.
6. Vast staat verder dat er geen pandrecht op de certificaten ten gunste van Wood is gevestigd. Al was dat anders, dan nog zou dat voor Wood niet de bevoegdheid meebrengen tot het verzoeken van een enquête bij de Vennootschappen. Zij kan die bevoegdheid met name niet construeren via artikel 2:198 lid 4 BW, dat de houder van een pandrecht op aandelen onder omstandigheden de rechten toekent die ingevolge de wet toekomen aan houders van certificaten van aandelen met vergaderrecht. [certificaathouder] heeft zich in de Samenwerkingsovereenkomst verplicht tot het vestigen van een pandrecht op certificaten van aandelen, maar niet tot het vestigen van een pandrecht op aandelen.
7. Ter zitting heeft Wood nog toegevoegd dat zij een niet-opeisbare en niet door zekerheden gedekte rekening-courantvordering heeft op de Vennootschappen. Deze stelling doet – zelfs als die juist zou zijn – niet af aan het bovenstaande. Anders dan Wood meent, valt een dergelijke vordering niet gelijk te stellen met risicodragend kapitaal.
8. Anders dan Wood stelt, wordt de juiste werking van het enquêterecht niet op onaanvaardbare wijze doorkruist als haar de toegang tot het enquêterecht wordt onthouden. Wood kan bij de gewone civiele rechte desgewenst nakoming vorderen van de Samenwerkingsovereenkomst, waaronder nakoming van de daarin opgenomen verplichting tot het verstrekken van informatie aan Wood.
9. Wood is derhalve niet ontvankelijk in haar verzoeken als vermeld onder a en b.
10. Daaruit volgt dat Wood ook niet kan worden ontvangen in haar op artikel 194 en 195 Rv gebaseerde verzoek als vermeld onder c. Dat verzoek zal ook bij de gewone civiele rechter moeten worden ingediend.
11. Wood zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [vennootschappen/cerfiticaathouder] worden veroordeeld.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
De Ondernemingskamer:
verklaart Wood niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
veroordeelt Wood in de kosten van de procedure, aan de zijde van [vennootschappen/cerfiticaathouder] begroot op € 4.469;
verklaart deze beschikking wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Afsluiting

De voorzitter sluit de zitting en deelt mede dat partijen het proces-verbaal zo spoedig mogelijk zullen ontvangen.
Waarvan proces-verbaal,