ECLI:NL:GHAMS:2025:3151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
23-002081-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en vrijspraak van andere verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder hennep en amfetamine. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een hoger beroep dat was ingesteld tegen het vonnis van 4 juli 2023. De verdachte had op 17 april 2023 aan de politie gemeld dat er in haar kamer een kilo cocaïne en een kilo amfetamine lagen. Na onderzoek door de politie werd de kamer doorzocht, waarbij de verdovende middelen werden aangetroffen. De verdediging stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de politie zonder toestemming van de rechter-commissaris de vriezer had geopend. Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een vormverzuim, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat de drugs ook zonder het verzuim ontdekt zouden zijn. Het hof sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte het tweede feit, het opzettelijk aanwezig hebben van 624 gram hennep, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en 25 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft dit niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om de straf te verlagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002081-23
Datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-103897-23 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,69 kilogram en/of 13,2 gram en/of 0,43 gram (respectievelijk goednr. 6329892, 6329873 en 6329888), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 159 tabletten (goednummer 6329875), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 19 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 624 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vormverzuim feiten 1 en 2

Uit de inhoud van het dossier is het volgende naar voren gekomen.
De verdachte heeft op 17 april 2023 aan de politie gemeld dat in de kamer in Amsterdam die zij huurde met de medeverdachte, in de vriezer een kilo cocaïne en een kilo amfetamine lag. Zij heeft het adres genoemd van de woning waarin de kamer zich bevond. Na onderzoek ter plaatse bleken de verdachte en de medeverdachte de bewoners van de kamer te zijn, op het adres dat de verdachte had opgegeven. Naar aanleiding van deze concrete en verifieerbare melding is de politie de kamer binnengetreden ter inbeslagname, op grond van artikel 96 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 9 lid 1 onder b Opiumwet, met machtiging van de (hulp) officier van justitie en (telefonische) toestemming van de officier van justitie om gericht in de vriezer te kijken. De eigenaar van de woning heeft de sleutel van de kamer afgegeven. In de kamer is de vriezer geopend; daarin lagen direct zichtbaar twee zakjes met brokken.
Het onderzoek is vervolgens bevroren en er is een machtiging voor doorzoeking van de woning gevraagd en verkregen van de rechter-commissaris. Bij het doorzoeken van een tas in de vriezer en de kamer is op de koelkast en achter het bed de amfetamine, de tabletten bevattende MDMA en de hennep zoals tenlastegelegd aangetroffen.
De raadsman van de medeverdachte heeft zich op het standpunt gesteld (waarbij de raadsman van de verdachte zich heeft aangesloten) dat bij de inbeslagname van de verdovende middelen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. De raadsman van de medeverdachte heeft hiertoe aangevoerd, dat het openen van de vriezer in de kamer waar de verdachte woonde, kan worden aangemerkt als een doorzoeking omdat dit verder ging dan zoekend rondkijken. Er was derhalve een machtiging van de rechter-commissaris vereist. Nu de politie de kamer is binnengetreden ter inbeslagname en de vriezer is geopend zonder daarvoor eerst toestemming te vragen van de rechter-commissaris, is inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de woonomgeving. De raadsman van de medeverdachte heeft gesteld dat hetgeen is aangetroffen, dient te worden uitgesloten van het bewijs en dat vervolgens (ten aanzien van beide feiten) vrijspraak dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de vriezer een vormverzuim in het vooronderzoek oplevert in de zin van artikel 359a Sv, maar dat kan worden volstaan met de constatering daarvan. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat de drugs ook zonder het vormverzuim waren ontdekt.
Het hof stelt voorop dat het betoog van de raadsman niet kan gelden als een beroep op de schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, waarin duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Het gevoerde verweer houdt immers slechts in dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel is niets aangevoerd. Het hof verwerpt het verweer reeds daarom.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
Bewijsuitsluiting kan als een op grond van artikel 359a eerste lid Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op een dergelijk in artikel 8 EVRM gewaarborgd recht hoeven geen rechtsgevolgen te worden verbonden, mits het recht van de verdachte op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, wordt gewaarborgd.
Het hof stelt vast dat de politie rechtmatig de kamer is binnengetreden. Het openen van de vriezer echter kan worden aangemerkt als meer dan alleen zoekend rondkijken; dat is een doorzoeking. Nu pas na het openen van de vriezer een machtiging tot doorzoeking van de rechter-commissaris is verkregen, is het hof van oordeel dat sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
Het hof zal volstaan met de constatering van dat verzuim, gelet op de geringe ernst daarvan. Immers, op grond van een meer dan redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet zoals in dit geval (waarin de bewoner van een woning zelf bij de politie heeft gemeld dat en waar zich in die woning aanzienlijke hoeveelheden harddrugs bevinden), zou de bevoegde autoriteit hoogstwaarschijnlijk eveneens een machtiging hebben verleend.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat deze geringe inbreuk op het huisrecht van de verdachte niet op zodanig ernstige wijze haar recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM aantast, dat de aangetroffen verdovende middelen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het verweer wordt ook daarom verworpen.

Vrijspraak feit 1

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1, aangezien de verdachte als pleger noch als medepleger de verdovende middelen zoals tenlastegelegd opzettelijk aanwezig heeft gehad. De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan de medeverdachte te horen als getuige.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de resultaten van het onderzoek naar de 159 tabletten bevattende MDMA onvoldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te dienen. In dit kader heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan de tabletten nader te doen onderzoeken.
Het hof overweegt als volgt.
In de kamer die de verdachte deelde met de medeverdachte, is een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De politie heeft deze drugs gevonden naar aanleiding van een melding van de verdachte zelf. Nu uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte niet wilde dat deze middelen door de medeverdachte – haar toenmalige partner – in haar woonomgeving werden bewaard, zij zich daartegen heeft verzet (niet alleen door het maken van ruzie daarover met haar partner, maar ook door bij de politie te melden dat die verdovende middelen zich in de kamer bevonden) en voorts niet kan worden vastgesteld hoe lang de drugs precies in de kamer hebben gelegen, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.
In het licht van de vrijspraak kunnen de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman onbesproken blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op 19 april 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 624 gram hennep.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft - wanneer sprake zou zijn van veroordeling voor beide feiten - bepleit de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, maar een taakstraf, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft hiertoe gewezen op de omstandigheid dat de verdachte een hard werkende zelfstandige is, de overschrijding van de redelijke termijn en het gebrek aan speciale recidive.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk 624 gram hennep aanwezig gehad in de kamer die zij huurde met de medeverdachte. Gelet op de hoeveelheid hennep die is aangetroffen en gezien de oriëntatiepunten van het LOVS, is het hof van oordeel dat een taakstraf in dit geval zonder meer gerechtvaardigd is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2025 is zij eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, echter niet voor aan de Opiumwet gerelateerde feiten.
Het hof heeft ook acht geslagen op de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De verdachte is op 20 april 2023 als verdachte gehoord en het vonnis dateert van 4 juli 2023. Op 14 juli 2023 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op
2 september 2025. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden met bijna twee maanden. Het hof zal, gelet op de straf die wordt opgelegd, volstaan met de constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2025.
mr. B.E. Dijkers, mr. Kelder en mr. Scheffens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.