ECLI:NL:GHAMS:2025:3152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
23-001963-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor het aanwezig hebben van amfetamine, MDMA en hennep met overwegingen omtrent vormverzuim

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van 1,69 kilogram amfetamine, 159 tabletten MDMA en 624 gram hennep in zijn woning. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van 4 juli 2023. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman gehoord. De raadsman voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de inbeslagname van de verdovende middelen, omdat de politie de vriezer in de kamer van de verdachte had geopend zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, de inbreuk op het huisrecht van de verdachte niet zo ernstig was dat dit zou leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 173 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straf was gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001963-23
Datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-103893-23 tegen
[verdachte 1]
geboren [geboorteplaats], op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,69 kilogram en/of 13,2 gram en/of 0,43 gram (respectievelijk goednr. 6329892, 6329873 en 6329888), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 159 tabletten (goednummer 6329875), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 624 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Vormverzuim feiten 1 en 2

Uit de inhoud van het dossier is het volgende naar voren gekomen.
De medeverdachte [verdachte 2] heeft op 17 april 2023 aan de politie gemeld dat in de kamer in Amsterdam die zij huurde met de verdachte, in de vriezer een kilo cocaïne en een kilo amfetamine lag. Zij heeft het adres genoemd van de woning waarin de kamer zich bevond. Na onderzoek ter plaatse bleken [verdachte 2] en de verdachte de bewoners van de kamer te zijn, op het adres dat [verdachte 2] had opgegeven. Naar aanleiding van deze concrete en verifieerbare melding is de politie de kamer binnengetreden ter inbeslagname, op grond van artikel 96 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 9 lid 1 onder b Opiumwet, met machtiging van de (hulp) officier van justitie en (telefonische) toestemming van de officier van justitie om gericht in de vriezer te kijken. De eigenaar van de woning heeft de sleutel van de kamer afgegeven. In de kamer is de vriezer geopend; daarin lagen direct zichtbaar twee zakjes met brokken.
Het onderzoek is vervolgens bevroren en er is een machtiging voor doorzoeking van de woning gevraagd en verkregen van de rechter-commissaris. Bij het doorzoeken van een tas in de vriezer en de kamer is op de koelkast en achter het bed de amfetamine, de tabletten bevattende MDMA en de hennep zoals tenlastegelegd aangetroffen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de inbeslagname van de verdovende middelen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd, dat het openen van de vriezer in de kamer waar verdachte woonde reeds kan worden aangemerkt als een doorzoeking omdat dit verder ging dan zoekend rondkijken. Er was derhalve een machtiging van de rechter-commissaris vereist. Nu de politie de kamer is binnengetreden ter inbeslagname en de vriezer is geopend zonder daarvoor eerst toestemming te vragen van de rechter-commissaris, is inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de woonomgeving. De raadsman heeft gesteld dat hetgeen is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs en dat vervolgens (ten aanzien van beide feiten) vrijspraak dient te volgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de vriezer een vormverzuim in het vooronderzoek oplevert in de zin van artikel 359a Sv, maar dat kan worden volstaan met de constatering daarvan. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat de drugs ook zonder het vormverzuim waren ontdekt.
Het hof stelt voorop dat het betoog van de raadsman niet kan gelden als een beroep op de schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, waarin duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Het gevoerde verweer houdt immers slechts in dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, maar over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel is niets aangevoerd. Het hof verwerpt het verweer reeds daarom.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
Bewijsuitsluiting kan als een op grond van artikel 359a eerste lid Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op een dergelijk in artikel 8 EVRM gewaarborgd recht hoeven geen rechtsgevolgen te worden verbonden, mits het recht van de verdachte op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, wordt gewaarborgd.
Het hof stelt vast dat de politie rechtmatig de kamer is binnengetreden. Het openen van de vriezer echter kan worden aangemerkt als meer dan alleen zoekend rondkijken; dat is een doorzoeking. Nu pas na het openen van de vriezer een machtiging tot doorzoeking van de rechter-commissaris is verkregen, is het hof van oordeel dat sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv.
Het hof zal volstaan met de constatering van dat verzuim, gelet op de geringe ernst daarvan. Immers, op grond van een meer dan redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet zoals in dit geval (waarin de bewoner van een woning zelf bij de politie heeft gemeld dat en waar zich in die woning aanzienlijke hoeveelheden harddrugs bevinden), zou de bevoegde autoriteit hoogstwaarschijnlijk eveneens een machtiging hebben verleend.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat deze geringe inbreuk op het huisrecht van de verdachte niet op zodanig ernstige wijze zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM aantast, dat de aangetroffen verdovende middelen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het verweer wordt ook daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 april 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,69 kilogram en 13,2 gram en 0,43 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 159 tabletten van een materiaal bevattende MDMA;
2.
hij op 19 april 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 624 gram hennep.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte in plaats van een vrijheidsstraf een taakstraf op te leggen, aangezien hij niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten, de feiten oud zijn en een gevangenisstraf de verdachte en de samenleving alleen schade brengt. De verdachte, zo stelt de raadsman, meent dat hij is veroordeeld voor de handel in harddrugs, terwijl hij die harddrugs enkel voor een ander in bewaring heeft gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 1,69 kilo amfetamine, 159 tabletten met MDMA en 624 gram hennep aanwezig gehad in de kamer die hij huurde met zijn vriendin, de medeverdachte. Hij heeft deze verdovende middelen verborgen in zijn woonomgeving. Gelet op de hoeveelheden die zijn aangetroffen en gezien de oriëntatiepunten van het LOVS, is het hof van oordeel dat enkel voor het aanwezig hebben daarvan in beginsel een substantiële gevangenisstraf geboden is. De vrijheidsbenemende straf zoals opgelegd in eerste aanleg is daarom zonder meer gerechtvaardigd. Met een andere straf dan een vrijheidsbenemende kan naar het oordeel van het hof bovendien niet worden volstaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, echter niet voor Opiumwetfeiten.
Het hof heeft ook acht geslagen op de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De verdachte is op 20 april 2023 als verdachte gehoord en het vonnis dateert van 4 juli 2023. Op 4 juli 2023 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 2 september 2025. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden met twee maanden. Het hof ziet daarin aanleiding, alles afwegende, om in plaats van een gevangenisstraf van 180 dagen, een gevangenisstraf van 173 dagen op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
173 (honderddrieënzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2025.
mr. Kelder en mr. Scheffens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.