ECLI:NL:GHAMS:2025:3165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.349.859/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsom na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een man en vrouw na hun echtscheiding. De man was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter, waarin hij was veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de man de zorgregeling niet nakwam, wat de vrouw had aangevoerd. De man stelde dat hij door omstandigheden, zoals het ontbreken van eigen woonruimte en fysieke klachten, niet in staat was de zorgregeling na te komen. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de zorgregeling na te komen en dat de voorzieningenrechter terecht een dwangsom had opgelegd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders om zorgregelingen na te komen, ongeacht persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.349.859/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/758787 / KG ZA 24-902 IHJK/EK
arrest van de meervoudige familiekamer van 25 november 2025
inzake
[de man],
wonend te [plaats A] ,
appellant,
hierna te noemen; de man,
advocaat: mr. W. Matadien te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De man is bij dagvaarding van 30 december 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 2 december 2024, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.2.
De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend.
1.3.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - zal bepalen dat de man in afwachting van de uitkomst van zijn verzoek aangaande een wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen slechts met de kinderen omgang heeft op zaterdag tot 17:00 uur en dat de opgelegde dwangsom met terugwerkende kracht wordt vernietigd, met beslissing over de proceskosten.
1.4.
De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man, met beslissing over de proceskosten.
1.5.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 oktober 2025 doen bepleiten door hun advocaten. De man is op de zitting bijgestaan door een tolk Arabisch.
1.6.
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog de producties 1 tot en met 4 ingediend alsmede de uitspraak van de rechtbank Amsterdam die tussen partijen op 5 maart 2025 (in de bodemzaak) is gewezen over de wijziging naar eenhoofdig gezag en de wijziging van de zorgregeling.
1.7.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1. tot en met 2.6. de feiten vermeld, die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2.
Partijen zijn gehuwd [in] 2015 te [plaats B] .
2.3.
Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2016 te [plaats A] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018 te [plaats A] (hierna: [minderjarige 2] ),
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2022 te [plaats A] (hierna: [minderjarige 3] ),
hierna gezamenlijk: de kinderen.
2.4.
Bij beschikking van 14 november 2023 heeft de rechtbank Amsterdam tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 28 december 2023 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank - kort samengevat - bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld:
Zolang de man geen eigen woonruimte heeft:
- de man brengt iedere zaterdag de oudste zoon, [minderjarige 1] , naar voetbal. Daarna haalt hij de andere twee kinderen op en alle drie de kinderen verblijven de rest van de zaterdag tot 19.00 uur bij hem;
- alle drie de kinderen verblijven elke maandagmiddag uit school tot 19.00 uur bij de man;
Indien de man wel eigen woonruimte heeft:
- de kinderen zullen om de week het weekend van vrijdagavond tot zondagavond, elke maandag na school tot 19.00 uur, en de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man verblijven.
In beide gevallen geldt verder dat, zolang de man in [plaats A] woont, de man de kinderen vijf dagen per week naar school brengt.
De zomervakantie wordt voor de helft verdeeld. De kinderen zijn drie weken aaneengesloten bij de vrouw en bij de man. Voor de overige vakanties geldt in principe de hiervoor genoemde, gewone, zorgregeling.
2.6.
Op 4 december 2023 heeft de advocaat van de vrouw de advocaat van de man bericht dat de man de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet nakomt en gesommeerd dat de man zich aan de beschikking dient te houden. De (advocaat van de) vrouw heeft deze sommatie nog enkele keren herhaald.
2.7.
Uiteindelijk heeft de vrouw op 4 november 2024 de man in kort geding gedagvaard en nakoming gevorderd van de zorgregeling, zoals bepaald in de echtscheidingsbeschikking van 14 november 2023, op straffe van een dwangsom.
2.8.
Daarop is de man op 14 januari 2025 een bodemprocedure gestart, waarin hij de rechtbank heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling te wijzigen. De vrouw heeft verweer gevoerd en een aantal zelfstandige verzoeken gedaan. De rechtbank heeft bij beschikking van 5 maart 2025 het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man de kinderen eens in de veertien dagen op zaterdag van 12:00 uur tot 17:00 uur bij zich zal hebben, waarbij het hem in verband met vakantie tweemaal per jaar is toegestaan hier geen uitvoering aan te geven, mits hij de vrouw (en niet de kinderen) hierover uiterlijk vier weken van te voren informeert. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een dwangsom verschuldigd is van € 100,- voor iedere keer dat hij de hiervoor genoemde omgangsregeling niet (volledig) nakomt tot een maximum van € 5.000,-.
2.9.
De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Deze procedure loopt nog.

3.Beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de man veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling die geldt als hij geen eigen woonruimte heeft, zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan voornoemde veroordeling voldoet, tot het maximum van € 5.000,- is bereikt. Tot slot heeft de voorzieningenrechter de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met twee grieven op.
3.3.
De grieven van de man houden in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegend belang van de kinderen of een belang van de man is dat zich tegen de nakoming van de zorgregeling verzet en dat de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom aan hem heeft opgelegd. Het feit dat de rechtbank in de bodemprocedure de zorgregeling heeft gewijzigd, toont volgens de man al aan dat de oorspronkelijke zorgregeling niet werkte en dat de voorzieningenrechter de situatie niet goed heeft beoordeeld. Van meet af aan heeft de man de zorgregeling niet kunnen nakomen. Tot op heden beschikt hij niet over eigen woonruimte en is hij voor de omgang met de kinderen aangewezen op alternatieve locaties, zoals Monkey Town. Hij beschikt evenmin over eigen vervoer. De auto waarmee hij de kinderen ophaalt, is van zijn vriendin en mag hij op zaterdag slechts tot 17:00 uur gebruiken. Om de kinderen elke dag naar school te brengen, is hij aangewezen op het openbaar vervoer. Dit is voor hem niet te doen. Hij woont op 22 kilometer afstand van de vrouw. Verder kampt hij met fysieke klachten, die aan de nakoming van de zorgregeling in de weg staan. Op 6 maart 2024 heeft hij een ongeluk gehad, waarbij hij zich tot op het bot in zijn vingers heeft gesneden en zenuwen heeft beschadigd. Wekenlang heeft hij zijn hand niet mogen gebruiken en nog steeds heeft hij handtherapie. Daarnaast heeft hij een hernia, waarvoor hij diverse medicatie gebruikt. Tot slot beschikt hij over onvoldoende financiële middelen om de kosten verbonden aan de oorspronkelijke zorgregeling te voldoen. Hij ontvangt een WIA-uitkering, wat niet eens voldoende is om zichzelf te onderhouden. Inmiddels heeft hij zijn voormalige werkgever gevraagd of hij daar extra kan werken. Dat doet hij nu in de ochtenden, zodat hij ook om die reden de kinderen niet meer naar school kan brengen. Het bestreden vonnis kan dan ook niet in stand blijven, aldus de man.
3.5.
De vrouw is van mening dat de voorzieningenrechter een juiste beslissing heeft genomen. Al sinds de echtscheidingsbeschikking komt de man de vastgestelde zorgregeling niet na en weigert hij zijn ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen. De man kan wel degelijk de zorgregeling nakomen, maar kiest ervoor om dat niet te doen.
De man heeft voldoende tijd en mogelijkheden om de kinderen op te halen en terug te brengen. Hij heeft een auto waarvan hij gebruik kan maken. De man werkt en heeft een hoger inkomen dan hij doet voorkomen. Daarnaast werkt hij pas vanaf 9:00 uur, zodat hij voldoende tijd heeft om de kinderen naar school te brengen. De kinderen zitten op drie verschillende scholen en het lukt de vrouw niet om alle drie de kinderen op tijd naar school te brengen. De vrouw acht het in het belang van de kinderen dat de man de zorgregeling nakomt en niet alleen wanneer het hem uitkomt.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de rechtbank, zoals hiervoor onder 2.8 uiteengezet is, bij beschikking van 5 maart 2025 de tussen partijen tot dan toe geldende zorgregeling heeft gewijzigd naar een zorgregeling, waarbij de man eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 12:00 uur tot 17:00 uur de zorg heeft voor de kinderen. Dit heeft tot gevolg dat het hof in deze procedure enkel nog dient te beoordelen of de voorzieningenrechter de man terecht heeft veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling die gold in de periode vanaf het bestreden vonnis van 2 december 2024 tot de beschikking van de rechtbank van 5 maart 2025 en of de voorzieningenrechter terecht een dwangsom heeft verbonden aan die veroordeling.
3.7.
Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, geldt bij de beoordeling van de vordering van de vrouw, die betrekking heeft op de zorgregeling tussen de man en de kinderen, als uitgangspunt dat de door de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking van 14 november 2023 vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen, zo lang deze haar kracht niet heeft verloren. Dit kan pas anders zijn indien sprake is van zodanig zwaarwegende omstandigheden in verband met de belangen van de kinderen of een belang van de man, dat de niet-nakoming dan wel de gedeeltelijke of gewijzigde nakoming gerechtvaardigd is. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat ten tijde van haar vonnis niet van dergelijke belangen is gebleken. Het hof neemt dit oordeel van de voorzieningenrechter over en maakt dit tot het zijne.
3.8.
Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de man tot 5 maart 2025 niet in staat was om de vastgestelde tijd met de kinderen door te brengen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, ontslaat de omstandigheid dat de man niet beschikt over woonruimte waar hij de kinderen mag ontvangen, hem niet van de verantwoordelijkheid om de vastgestelde zorgregeling na te komen. Van de man mag immers worden verwacht dat hij zich tot het uiterste inspant om op dat punt een oplossing te bedenken. De stelling dat hij niet over (eigen) vervoer beschikt, heeft de man tegenover het gemotiveerde verweer van de vrouw onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling over zijn fysieke klachten. Niet alleen dateert het ongeluk met zijn hand van ver voor het bestreden vonnis, maar ook heeft dit ongeluk hem kennelijk niet verhinderd in bedoelde periode te werken. Dat de man na 2 december 2024 vanwege zijn fysieke klachten geen uitvoering heeft kunnen geven aan de zorgregeling is het hof dan ook niet gebleken. Evenmin is het hof gebleken dat de man vanwege zijn financiële omstandigheden niet in staat was om de zorgregeling na te komen. Ook op dit punt heeft te gelden dat de man hierin zijn verantwoordelijkheid dient te nemen jegens zijn kinderen. Bovendien ontvangt de man - naar eigen zeggen - een WIA-uitkering en een inkomen uit dienstverband bij zijn voormalige werkgever. Tot slot weegt voor het hof mee dat de man zich pas in januari 2025 genoodzaakt heeft gezien een bodemprocedure te starten om de zorgregeling gewijzigd te krijgen, terwijl deze regeling al in november 2023 was vastgesteld en de vrouw hem reeds vanaf december 2023 meerdere malen heeft verzocht de vastgestelde regeling na te komen. In dit verband is ook veelzeggend hetgeen de rechtbank Amsterdam in haar beschikking van 5 maart 2025 in de bodemprocedure heeft overwogen ten aanzien van de wijziging van het gezag en de zorgregeling:
5.8.
Een ouder die gezag over een kind heeft, heeft de verplichting het kind te verzorgen en op te voeden. De rechtbank stelt vast dat zowel in de echtscheidingsprocedure als in de daaropvolgende procedure in kort geding, aan de orde is gekomen dat de man zijn verantwoordelijkheid dient te nemen ten aanzien van de kinderen. In deze eerdere procedures is getracht de man hiertoe te bewegen maar de man blijft dat om hem moverende redenen weigeren. Ook nu heeft de man ter zitting aangegeven op geen enkele wijze betrokken te kunnen of willen zijn bij de kinderen. Uit hetgeen de man ter zitting heeft verklaard leidt de rechtbank af dat de man niet verder komt dan af en toe, als het hem uitkomt, op het adres van de vrouw te verschijnen om iets leuks met de kinderen te gaan doen. De man geeft er blijk van zich niet verder te willen committeren. Deze keuze van de man heeft als gevolg dat hij niet betrokken is in het leven van de kinderen. De rechtbank wijst de man erop dat de verplichtingen voortvloeiend uit het ouderlijk gezag meer omvatten dan een enkel contact van een paar uur eens in de twee weken op de zaterdagmiddag, zoals hij nu voorstaat. De rechtbank acht in deze omstandigheden wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk. In deze omstandigheden dient de vrouw die belast is met de volledige zorg en opvoeding voor de kinderen, naar het oordeel van de rechtbank zelf gezagsbeslissingen over de kinderen te kunnen nemen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen.(…)
5.9.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn verzoek tot vastlegging van een zorgregeling verder wil beperken tot een regeling waarbij hij eens in de veertien dagen op zaterdag van 12.00 tot 17.00 uur omgang met de kinderen zal hebben. Voor hem is het belangrijk dat er een zorgregeling wordt vastgesteld die realistisch is en die hij kan nakomen. De eerder in de echtscheidingsprocedure vastgestelde zorgregeling, die bij voornoemde vonnis in kort geding in stand is gehouden en waarbij de man ter nakoming hiervan is veroordeeld tot een dwangsom, heeft hij ook niet na kunnen komen ten gevolge waarvan hij de dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank is van oordeel dat het schadelijk is voor de kinderen als zij niet weten waar zij aan toe zijn. Om die reden ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de man te volgen in zijn verzoek de door hem verzochte zorgregeling toe te wijzen. Het is in het belang van de kinderen dat zij toch enig contact met hun vader houden en het moet voor hen duidelijk zijn waar zij op kunnen rekenen.
5.10.
De rechtbank wijst de man er nogmaals op het niet ter vrije bepaling van hem staat om de omgangsregeling al dan niet na te komen. Gelet op genoemde noodzaak dat de man deze (minimale) regeling nu wel nakomt zal de rechtbank daarom opnieuw een dwangsom als na te melden verbinden aan de nakoming van de regeling.
3.9.
In het licht van het vorengaande is het hof dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat nakoming van de oorspronkelijke regeling tot 5 maart 2025 niet van de man kon worden gevergd en dat in de beschikking van 5 maart 2025 waarbij de zorgregeling is gewijzigd geen rechtvaardiging kan worden gezien voor het niet opleggen van een dwangsom over de periode daarvoor.
3.10.
De conclusie is dat de grieven van de man falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Omdat partijen gewezen echtelieden zijn en deze procedure hieruit voortvloeit, zal het hof de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Om dezelfde reden ziet het hof aanleiding de kostencompensatie in eerste aanleg te bekrachtigen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. Troost, A.R. Sturhoofd en T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.