ECLI:NL:GHAMS:2025:3172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
23-001205-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake woninginbraak met strafoplegging en verzoeken tot horen van getuigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2022, waarin de verdachte werd veroordeeld voor woninginbraak. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof bevestigde het vonnis, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen, maar het hof besloot deze straf te verminderen tot 45 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof overwoog dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan een woninginbraak, wat ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers en hun omgeving. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de straf passend moest zijn in het licht van de omstandigheden van de zaak.

Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte verzoeken gedaan tot het horen van getuigen, die eerder waren afgewezen. Het hof wees deze verzoeken af, omdat het geschetste scenario van contaminatie niet aannemelijk was. Het hof vulde ook bewijsmiddelen aan met relevante passages uit proces-verbaal. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde jeugddetentie, maar verving deze door taakstraffen. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001205-22
datum uitspraak: 12 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-194408-20 en 23-000664-17 (TUL), 23-002100-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof een beslissing neemt op de getuigenverzoeken van de verdediging en de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult met hetgeen hieronder is weergegeven.

Verzoek horen getuigen

De raadsman van de verdachte heeft de – op de regiezitting van 13 oktober 2025 afgewezen – verzoeken tot het horen van getuigen dhr. [persoon 1] en deskundige [persoon 2] ter terechtzitting in hoger beroep herhaald, vanwege de bepleite onbetrouwbaarheid (door contaminatie) en het ontbreken van vastgelegde zorgvuldigheidseisen met betrekking tot het verrichte glassporenonderzoek.
Het hof overweegt als volgt.
De verzoeken van de raadsman dienen te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. In het licht daarvan wijst het hof de verzoeken af nu het door de verdediging geschetste scenario van contaminatie niet aannemelijk is geworden. Het hof wijst daarbij op de grote hoeveelheid aangetroffen glasdeeltjes op de jas en de schoen van de verdachte, de voor het bewijs gebruikte processen-verbaal en rapportage in relatie tot de onderbouwing die aan de verzoeken ten grondslag is gelegd en het belang van het gevraagde onderzoek in het licht van het overige bewijsmateriaal. Het is daarenboven niet aan het hof om zorgvuldigheidseisen voor het bedoelde technisch onderzoek te formuleren. Het hof acht zich voldoende voorgelicht.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult het door de rechtbank onder 3 gebezigde bewijsmiddel op pagina 11 van het vonnis aan met de navolgende passage uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2019, pagina 19:
“Wij zagen dat hij onze kant op keek en in eerste instantie ons rustig voorbijliep. In het voorbijlopen zag ik, verbalisant [verbalisant] , dat zijn gezicht volledig bezweet was. Wij zagen dat hij de onderdoorgang passeerde, naar ons omkeek, direct de hoek om liep en begon te rennen.”

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Een dergelijk feit is ernstig, niet alleen omdat het materiële schade oplevert voor de slachtoffers daarvan, maar ook omdat het leidt tot onrust en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en hun omgeving. Dat hiervan in dit geval sprake is geweest blijkt uit de in eerste aanleg overgelegde slachtofferverklaring en de onderbouwing van haar vordering als benadeelde partij.
Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de strafmotivering en neemt deze overwegingen dan ook over. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is geweest van schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte is op 28 december 2019 in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 22 april 2022 vonnis heeft gewezen. Hiertegen is namens de verdachte op 6 mei 2022 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 12 november 2025 arrest wijst. De redelijke termijn is dus in eerste aanleg met 4 maanden en in hoger beroep met één jaar en 5 maanden overschreden. Het hof ziet aanleiding deze overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de strafoplegging, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal verminderen met 6 dagen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.455,46. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging 23-000664-17

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2018 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 64 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

Vordering tenuitvoerlegging 23-002100-16

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2018 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 128 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2018 met parketnummer 23-000664-17, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 64 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2018 met parketnummer 23-002100-16, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 128 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.J Hofstee, mr. W.F. Groos en mr. B. de Wilde, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2025.
Mr. B. de Wilde is buiten staat dit arrest te ondertekenen.