In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2022, waarin de verdachte werd veroordeeld voor woninginbraak. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof bevestigde het vonnis, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen, maar het hof besloot deze straf te verminderen tot 45 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof overwoog dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan een woninginbraak, wat ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers en hun omgeving. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de straf passend moest zijn in het licht van de omstandigheden van de zaak.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte verzoeken gedaan tot het horen van getuigen, die eerder waren afgewezen. Het hof wees deze verzoeken af, omdat het geschetste scenario van contaminatie niet aannemelijk was. Het hof vulde ook bewijsmiddelen aan met relevante passages uit proces-verbaal. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde jeugddetentie, maar verving deze door taakstraffen. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.