ECLI:NL:GHAMS:2025:3222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
23-003389-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake meermalen rijden met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is schuldig bevonden aan het meermalen rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsvrouw een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft verzocht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, heeft zijn leven inmiddels op de rit gekregen. Het hof heeft daarom besloten om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op te leggen. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar verbindt hieraan geen gevolgen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003389-21
datum uitspraak: 4 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 96-133690-20 (zaak A) en 96-250048-20 (zaak B) en 96-290514-20 (zaak C) en 96-018077-21 (zaak D) en 23-001667-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 november 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in zaak A, zaak B, zaak C en zaak D bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, zaak B, zaak C en zaak D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van bijna een jaar meermalen schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door zo te handelen heeft de verdachte laten zien zich niets gelegen te laten liggen aan de beslissing van de daartoe bevoegde autoriteit. Een ongeldigverklaring van het rijbewijs vindt plaats omdat betrokkene niet in staat of niet geschikt wordt geacht (of dit heeft aangetoond) een motorrijtuig te besturen. Door toch achter het stuur plaats te nemen, heeft de verdachte niet alleen het gezag van de overheid miskend, maar ook de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 november 2025 is de verdachte meerdere malen onherroepelijk veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Dat de verdachte, die zich nota bene een groot deel van zijn werkende leven professioneel met wet- en regelgeving heeft bezig gehouden, hieruit geen enkele lering heeft getrokken, acht het hof zeer kwalijk. Met dit strafbare gedrag wekt de verdachte de schijn dat hij zich boven de wet geplaatst voelde.
Het hof acht, gelet op het strafblad van de verdachte en op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken, de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en alleszins gerechtvaardigd. Het hof houdt echter in het voordeel van de verdachte rekening met zijn huidige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte is op leeftijd en gebleken is dat zijn medische situatie is verslechterd. Hij lijdt onder meer aan de ziekte van Crohn, wordt behandeld aan neus- en tongkanker en heeft daarnaast hartproblemen. Gezien deze persoonlijke omstandigheden en het feit dat de verdachte zijn leven nu verder op de rit lijkt te hebben, ziet het hof aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. Daarnaast zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken in voorwaardelijke vorm opleggen, om de ernst van de feiten te onderstrepen en de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijding is grotendeels toe te rekenen aan de verdachte. Het hof zal, gelet op de aard en de hoogte van de straf, hieraan geen gevolgen verbinden en zal volstaan met het constateren van de overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
In overeenstemming met het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof redenen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 4 januari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2017, parketnummer 23-001667-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. W.S. Ludwig en mr. E.J Hofstee, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 december 2025.