IV.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht om voor het onder 2 tenlastegelegde een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op het perron van het treinstation in Zandvoort en in een aan dat perron stilstaande trein. De verdachten, beiden onder invloed van alcohol, hebben daarbij agressief gehandeld en kennelijk vanwege een opmerking die hen niet beviel direct de aanval gezocht. Met dit geweld heeft de verdachte ook bijgedragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij de op het perron en in de trein aanwezige personen die – naar voor velen van hen zal gelden: na een mooie Formule 1 dag – ongewild getuige zijn geweest van deze geweldsexplosie. Dit wordt de verdachte ernstig aangerekend. Anderzijds heeft te gelden dat inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken en dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts gelet op de straffen die doorgaans voor openlijke geweldpleging tegen personen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daar wordt in het geval van openlijk geweld tegen personen als uitgangspunt een taakstraf van 150 uren genoemd. Het hof acht, alles afwegende, een dergelijke taakstraf passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd en ter terechtzitting van het hof meegedeeld te volstaan met een vordering ten bedrage van € 1.000,00. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De benadeelde partij is op een openbaar perron van een NS station neergeslagen, heeft het bewustzijn verloren, en heeft als gevolg daarvan veel angstklachten ervaren en onder behandeling gestaan van een psycholoog. Gelet op deze, door de verdediging niet weersproken, feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden. Kijkend naar de aard en de ernst van de normschending en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen, acht het hof een bedrag van € 1.000,00 billijk, zodat de vordering zal worden toegewezen, hoofdelijk, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg – toen sprake was van een andere tenlastelegging – in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 26.160,54. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering echter verminderd tot een bedrag van € 22.906,09.
De verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Onder 2 is bewezen verklaard dat de verdachte op het perron van het NS Station te Zandvoort en in een aan dat perron stilstaande trein openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en een ander, door die [benadeelde 2] en die ander te slaan en/of te schoppen.
Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder de beschrijving van de camerabeelden – volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte ook in de trein, in de ruimte waarin [benadeelde 1] zich bevond, geweldshandelingen hebben verricht in het kader van de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 2] en die ander.
Voor het hof is genoegzaam komen vast te staan dat als rechtstreeks gevolg van die geweldshandelingen [benadeelde 1] (indirect) een keiharde knal heeft gevoeld, ten gevolge waarvan zij letsel heeft opgelopen. Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid bestaat voor de stelling dat dit letsel door iets anders is ontstaan, bijvoorbeeld door een epileptische aanval of een zogenoemd collaps. Het hof gaat aan dat betoog voorbij.
Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Voorts acht het hof in dezen de artikelen 6:98 en 6:166, eerste lid, BW van belang.
Ten aanzien van de afzonderlijke schadeposten overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De advocaat van de benadeelde partij heeft een en ander genoegzaam onderbouwd. Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het letsel en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen, thans in ieder geval tot een bedrag van € 7.500,00 immateriële schade is geleden. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk (artikel 6:106, aanhef en onder b, BW: lichamelijk letsel).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de benadeelde partij is toegebracht, waarvoor de verdachte eveneens naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het gaat hier om een bedrag van € 2.831,33, dat als volgt is opgebouwd:
Eigen risico zorgverzekering 2021 € 385,00
Taxikosten na bezoek eerste hulp € 158,00
Pijnstillers € 5,09
Kosten psycholoog € 294,00
Collegegeld 2021-2022 € 1.084,00
Kosten fysiotherapie € 905,24 (na herstel dubbeltelling juni-juli-aug 2022)
Het hof is van oordeel dat de raadsman de hoogte van deze schadeposten en het rechtstreeks verband met het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte niet, althans onvoldoende, heeft weersproken.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft de schadeposten “kosten camera voordeur” en “gederfde inkomsten” is het hof van oordeel dat mede gelet op de betwisting door de raadsman, de eventuele toewijsbaarheid van de posten nader debat vergt, hetgeen een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 10.331,33, hoofdelijk, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 september 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.331,33 (tienduizend driehonderdeenendertig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 2.831,33 (tweeduizend achthonderdeenendertig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.331,33 (tienduizend driehonderdeenendertig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 2.831,33 (tweeduizend achthonderdeenendertig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
29 juni 2022 (datum vordering).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Jongeling en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
mr. T.J. Kelder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Jongeling en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
mr. T.J. Kelder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.