ECLI:NL:GHAMS:2025:3409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
23-001285-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake cocaïne-invoer en -vervoer met aanvulling op bewijs en strafmotivering

Op 16 december 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 mei 2024 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1979, die werd beschuldigd van het invoeren, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar verving de bewijsbeoordeling en vulde de strafmotivering aan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 69 maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 december 2025 heeft de verdachte zijn eerdere verklaring herhaald, maar het hof oordeelde dat zijn verklaringen niet consistent waren met de feiten. De verdachte had op 18 april 2023 met zijn zoon de grens van België naar Nederland gepasseerd met een auto waarin 131 kilo cocaïne was aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verdachte opzet had op het invoeren van de cocaïne, maar sprak hem vrij van medeplegen met anderen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking. Het hof erkende een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar verbond hieraan geen gevolgen. Het arrest werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de vermelding dat mr. A.W.T. Klappe niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001285-24
datum uitspraak: 16 december 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-102924-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in [detentieadres] en aldaar ingeschreven, op het adres
[adres] ,

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 69 maanden.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de beoordeling van het bewijs onder 4.3.2 in het vonnis vervangt door de navolgende bewijsmotivering;
  • de motivering over de op te leggen straf aanvult zoals in het navolgende is weergegeven en
  • de bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die in het geval van cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij bij zijn verklaring blijft, die hij in eerste aanleg heeft afgelegd. Anders dan in eerste aanleg heeft hij verder verklaard dat hij de opdrachtgever belde toen hij te laat in België arriveerde en dat deze opdrachtgever hem toen opdroeg de Ford te volgen naar Nederland. In aanvulling op zijn eerdere verklaring heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist wat hij moest vervoeren en dat tegen hem was gezegd dat hij niet in de bus mocht kijken wat hij vervoerde.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 18 april 2023 met zijn zoon in de Volkswagen naar het havengebied van Antwerpen is gereden. Om 14.55 uur die dag passeert de Volkswagen bij Hazeldonk de grensovergang van België naar Nederland. Eén minuut later volgt de Ford. Beide auto’s zijn dus vrijwel gelijktijdig op dezelfde plek Nederland in gereden, waarbij de Volkswagen de grens als eerste passeert.
Dit gegeven strookt niet met de door de verdachte geschetste reisbewegingen, namelijk dat hij te laat in België aankwam, daarom de Ford al vertrokken was, hij in de Volkswagen terug naar Nederland is gereden en hij pas later, in de buurt van Utrecht, de Ford zou hebben overgenomen. Hierbij betrekt het hof ook nog dat de telefoon van de verdachte op 18 april 2023 om 14.57 uur een zendmast bij Hazeldonk (Breda) aanstraalde, terwijl de Volkswagen waarin hij verklaarde te hebben gereden, toen al even voorbij Hazeldonk was. Deze historische gegevens ondersteunen juist het scenario dat de verdachte in de Ford reed, die immers een minuut na de Volkswagen de grens bij Hazeldonk passeerde. Het hof is daarom van oordeel dat het alternatieve scenario ook in hoger beroep bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet aannemelijk is geworden. Dit geldt ook voor de verklaring van de verdachte, dat de drugs mogelijk pas in Nederland in de Ford zijn geplaatst.
Daarbij komt nog het volgende.
De verdachte heeft verklaard voor een persoon die hij in detentie heeft leren kennen en van wie hij slechts de voornaam weet, tegen betaling van € 3.000,00, de Ford vanuit het havengebied van Antwerpen naar Nederland te hebben gereden. Op zijn vraag wat hij zou vervoeren, is hem gezegd dat hij niet in de bus mocht kijken. Aangekomen in Amsterdam bleek degene die de Ford in ontvangst zou nemen niet aanwezig te zijn en is de verdachte op eigen gelegenheid doorgereden naar de woning van zijn ex partner, alwaar hij 7 tassen uit de Ford heeft gehaald en in de garagebox van haar woning heeft gezet. In deze tassen bleek na onderzoek 131 kilo cocaïne te zitten. Alleen al gelet op de straatwaarde van een dergelijke hoeveelheid cocaïne, is de door de verdachte geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd. De verdachte heeft verder nog verklaard te hebben gedacht dat het om het vervoeren van softdrugs zou gaan. Dit verhoudt zich niet tot de vergoeding die hem in het vooruitzicht was gesteld, noch tot de locatie waar hij de Ford heeft opgehaald, terwijl de verdachte als gezegd in hoger beroep overigens heeft verklaard niet te hebben geweten wat hij met de Ford vervoerde.
Het hof stelt kortom vast dat de verdachte de Ford heeft opgehaald in de haven van Antwerpen en dat hij daarmee wetende wat hij vervoerde naar Nederland is gereden. Het hof is van oordeel dat op grond van alle feiten en omstandigheden vaststaat dat de verdachte het opzet had op het invoeren van de cocaïne.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat de verdachte de cocaïne tezamen en in vereniging met de medeverdachte en/of onbekend gebleven anderen heeft ingevoerd. Het dossier bevat namelijk onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat bij de invoer sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met één of meer anderen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen.
Ook voor het onder 1 ten laste gelegde vervoeren van de cocaïne bevat het dossier onvoldoende bewijs voor medeplegen. Het hof ziet wel wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, omdat vaststaat dat de verdachte en zijn zoon, de medeverdachte, de Ford samen hebben uitgeladen in Alkmaar.

Aanvullende strafmotivering

Het hof heeft bij de oplegging van de straf onderkend dat het hof, anders dan de rechtbank, vol opzet aanneemt, maar verbindt daaraan geen conclusie ten aanzien van de hoogte van de straf.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 6 juni 2024 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 16 december 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met iets meer dan 2 maanden is overschreden. Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, zal het hof, gelet op deze geringe overschrijding volstaan met de enkele constatering daarvan en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. M.J.A. Duker en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. R. Ras, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2025. mr. A.W.T. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]