Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij bij zijn verklaring blijft, die hij in eerste aanleg heeft afgelegd. Anders dan in eerste aanleg heeft hij verder verklaard dat hij de opdrachtgever belde toen hij te laat in België arriveerde en dat deze opdrachtgever hem toen opdroeg de Ford te volgen naar Nederland. In aanvulling op zijn eerdere verklaring heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist wat hij moest vervoeren en dat tegen hem was gezegd dat hij niet in de bus mocht kijken wat hij vervoerde.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 18 april 2023 met zijn zoon in de Volkswagen naar het havengebied van Antwerpen is gereden. Om 14.55 uur die dag passeert de Volkswagen bij Hazeldonk de grensovergang van België naar Nederland. Eén minuut later volgt de Ford. Beide auto’s zijn dus vrijwel gelijktijdig op dezelfde plek Nederland in gereden, waarbij de Volkswagen de grens als eerste passeert.
Dit gegeven strookt niet met de door de verdachte geschetste reisbewegingen, namelijk dat hij te laat in België aankwam, daarom de Ford al vertrokken was, hij in de Volkswagen terug naar Nederland is gereden en hij pas later, in de buurt van Utrecht, de Ford zou hebben overgenomen. Hierbij betrekt het hof ook nog dat de telefoon van de verdachte op 18 april 2023 om 14.57 uur een zendmast bij Hazeldonk (Breda) aanstraalde, terwijl de Volkswagen waarin hij verklaarde te hebben gereden, toen al even voorbij Hazeldonk was. Deze historische gegevens ondersteunen juist het scenario dat de verdachte in de Ford reed, die immers een minuut na de Volkswagen de grens bij Hazeldonk passeerde. Het hof is daarom van oordeel dat het alternatieve scenario ook in hoger beroep bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet aannemelijk is geworden. Dit geldt ook voor de verklaring van de verdachte, dat de drugs mogelijk pas in Nederland in de Ford zijn geplaatst.
Daarbij komt nog het volgende.
De verdachte heeft verklaard voor een persoon die hij in detentie heeft leren kennen en van wie hij slechts de voornaam weet, tegen betaling van € 3.000,00, de Ford vanuit het havengebied van Antwerpen naar Nederland te hebben gereden. Op zijn vraag wat hij zou vervoeren, is hem gezegd dat hij niet in de bus mocht kijken. Aangekomen in Amsterdam bleek degene die de Ford in ontvangst zou nemen niet aanwezig te zijn en is de verdachte op eigen gelegenheid doorgereden naar de woning van zijn ex partner, alwaar hij 7 tassen uit de Ford heeft gehaald en in de garagebox van haar woning heeft gezet. In deze tassen bleek na onderzoek 131 kilo cocaïne te zitten. Alleen al gelet op de straatwaarde van een dergelijke hoeveelheid cocaïne, is de door de verdachte geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd. De verdachte heeft verder nog verklaard te hebben gedacht dat het om het vervoeren van softdrugs zou gaan. Dit verhoudt zich niet tot de vergoeding die hem in het vooruitzicht was gesteld, noch tot de locatie waar hij de Ford heeft opgehaald, terwijl de verdachte als gezegd in hoger beroep overigens heeft verklaard niet te hebben geweten wat hij met de Ford vervoerde.
Het hof stelt kortom vast dat de verdachte de Ford heeft opgehaald in de haven van Antwerpen en dat hij daarmee wetende wat hij vervoerde naar Nederland is gereden. Het hof is van oordeel dat op grond van alle feiten en omstandigheden vaststaat dat de verdachte het opzet had op het invoeren van de cocaïne.