ECLI:NL:GHAMS:2025:3412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
200.338.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en om de kinderen al dan niet gefaseerd bij haar terug te plaatsen. De moeder heeft ook betwist dat het perspectief van de kinderen niet langer bij haar ligt. Het hof heeft in eerdere beschikkingen overwogen dat er zorgen waren over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder, waaronder huiselijk geweld en verwaarlozing. De kinderen zijn sinds juni 2020 uit huis geplaatst en verblijven bij hun tante, die als pleegmoeder fungeert. Het hof heeft een deskundige benoemd om de opvoedsituatie te onderzoeken, maar deze deskundige heeft geen samenwerking met de moeder kunnen tot stand brengen, waardoor er geen betrouwbaar onderzoek kon plaatsvinden. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang voor het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing aanwezig waren en de kinderen in hun huidige situatie stabiliteit ervaren. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen contact blijven houden met de moeder, maar dat de terugplaatsing op korte termijn niet haalbaar is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.338.095/01
zaaknummer rechtbank: C/15/340289 / JU RK 23-849
beschikking van de meervoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2017 (hierna: [minderjarige 2] );
- [pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna: de raad.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft wat is overwogen en beslist in zijn beschikkingen in deze zaak van 30 juli 2024 en 22 oktober 2024.
1.2
Het hof heeft bij de beschikking van 30 juli 2024 overwogen – kort samengevat – dat het hof aanleiding ziet om een (beperkt) onderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te laten verrichten naar de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: de kinderen) en daartoe een deskundige te benoemen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door het hof te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Bij de beschikking van 22 oktober 2024 heeft het hof via het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) drs. A. de Jong, gz-psycholoog/orthopedagoog, benoemd als deskundige (verder te noemen: de deskundige). De beslissing in hoger beroep is aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de deskundige.
1.3
De deskundige heeft op 7 april 2025 een brief gestuurd aan het hof waarin zij laat weten dat het niet is gelukt om enige vorm van samenwerking met de moeder te ontwikkelen. De werkrelatie staat te veel onder druk en er is te weinig ingang meer om het onderzoek vlot te trekken en op een goede wijze voort te zetten. Hierdoor heeft de deskundige geen betrouwbaar onderzoek kunnen uitvoeren. De deskundige heeft zich genoodzaakt gevoeld de onderzoeksopdracht aan het hof te retourneren.
1.4
Daarna is op 11 augustus 2025 een bericht van de zijde van de moeder bij het hof ingekomen.
1.5
De mondelinge behandeling is op de zitting van 21 augustus 2025 voortgezet. Toen waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar begeleider [naam] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de pleegmoeder (hierna: pleegmoeder of tante);
- de deskundige.
De raad was – met bericht van afwezigheid – niet aanwezig ter zitting.
Mr. Braspenning heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De verdere beoordeling

2.1
De volgende verzoeken van de moeder liggen nog aan het hof ter beoordeling voor:
I. het verzoek om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing uitsluitend wordt afgegeven voor een netwerkplaatsing in het gezin van pleegmoeder;
II. het verzoek van de moeder om te bepalen dat de kinderen al dan niet gefaseerd bij haar teruggeplaatst dienen te worden, dan wel te bepalen dat als de kinderen nu nog niet terug kunnen naar moeder, dat de GI hier nog steeds naar toe dient te werken;
III. het verzoek te bepalen dat het opvoedbesluit van de GI onzorgvuldig en ondeugdelijk tot stand is gekomen; /
IV. het verzoek te bepalen dat de GI gelet op de omstandigheden van deze casus in redelijkheid niet tot de conclusie kan zijn gekomen dat het perspectief van de kinderen niet langer bij moeder zou liggen.
Perspectiefbesluit
2.2
Het hof laat zich als eerste uit over het verzoek van de moeder om expliciet te bepalen dat het perspectiefbesluit van de GI onzorgvuldig en ondeugdelijk tot stand is gekomen en dat de GI in redelijkheid niet kon besluiten dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de moeder ligt (verzoeken III en IV). Het hof zal deze verzoeken afwijzen omdat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd (zie ook rov. 5.5 van de beschikking van het hof in deze zaak van 30 juli 2024). In zijn beschikking van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) overwoog de Hoge Raad verder dat de rechter een perspectiefbesluit wel kan beoordelen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van een kind. In dit geval heeft de GI het standpunt ingenomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en mede in dat licht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. In dat kader zal het hof het perspectiefbesluit waar nodig wel bij de boordeling betrekken.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
2.3
Het hof constateert dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de kinderen bij de bestreden beschikking is verlengd tot 26 augustus 2024. De termijn van de verlenging is dus inmiddels verstreken. De moeder heeft echter, volgens vaste jurisprudentie, een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen over de periode van 26 november 2023 tot 26 augustus 2024 – de periode waar de bestreden beschikking op ziet – door het hof te laten toetsen. Dat de machtiging uithuisplaatsing ook daarna weer met een jaar is verlengd maakt niet dat deze toetsing achterwege kan blijven. Het hof zal dus beoordelen of de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen over die periode aanwezig waren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder te verlengen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
2.4
Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 30 juli 2024 overwogen dat er al langere tijd zorgen worden geuit over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. Die zorgen bestonden onder meer uit het huiselijk geweld bij de moeder thuis, mishandeling en verwaarlozing van de kinderen. Ook waren er zorgen over de emotie- en agressieregulatie van de moeder. In juni 2020 zijn de kinderen uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin, bij hun tante (zus van de moeder), waar zij sindsdien verblijven. Vanwege een positieve ontwikkeling aan de zijde van de moeder is in de maanden december 2022 en januari 2023 besloten om haar omgang met de kinderen uit te breiden, deels onbegeleid. Ook heeft de GI door middel van een Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO) door Levvel laten onderzoeken of de kinderen konden worden teruggeplaatst bij de moeder. Levvel heeft in het kader van het TNHO geconcludeerd dat er onvoldoende zicht was op de ontwikkeling van de moeder omdat de moeder nauwelijks in positief contact stond met de hulpverlening. Er waren nog steeds zorgen over de psychische problematiek en de emotionele beschikbaarheid van de moeder tijdens momenten van stress. Vanwege deze zorgen heeft Levvel geadviseerd om de kinderen bij hun tante te laten opgroeien.
2.5
Net als de hulpverlening is het ook de door het hof benoemde deskundige niet gelukt om een goede samenwerking met de moeder tot stand te brengen. In haar brief van 7 april 2025 laat de deskundige weten dat zij zich daarom genoodzaakt heeft gevoeld de onderzoeksopdracht aan het hof te retourneren. De deskundige geeft aan dat zij geen betrouwbaar onderzoek heeft kunnen uitvoeren omdat het niet is gelukt om enige vorm van samenwerking met de moeder te ontwikkelen. Het was volgens de deskundige moeilijk om afspraken te maken met de moeder en gemaakte afspraken werden vaak verschoven of (op het laatste moment) afgezegd. Uit de brief maakt het hof op dat de moeder zich wantrouwend, bozig en achterdochtig opstelde, waardoor een sfeer ontstond waarin betrouwbaar en verantwoord onderzoek niet kon worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de moeder geen akkoordverklaring en toestemmingsverklaring voor het onderzoek willen ondertekenen zonder dit te bespreken met haar advocaat, wat leidde tot enige vertraging van het onderzoek. Bij deze stand van zaken is er geen onderzoeksrapport dat kan bijdragen aan het vormen van een oordeel over de in de zaak te nemen beslissingen.
2.6
De moeder heeft verzocht een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten, zodat zij een nieuwe kans krijgt om te laten zien dat zij de kinderen thuis kan verzorgen en opvoeden. Zij beseft dat het deskundigenonderzoek haar laatste kans was om te laten zien dat de kinderen bij haar kunnen worden teruggeplaatst. In de periode van het deskundigenonderzoek is de grootmoeder (van moederszijde) echter ernstig ziek geworden en overleden. De moeder heeft hier veel verdriet en stress van ervaren. Vanwege deze ongelukkige samenloop van omstandigheden is het niet gelukt om een samenwerking met de deskundige tot stand te brengen, aldus de moeder.
Het hof overweegt daarover als volgt. Ingevolge art. 198 lid 3 Rv (oud) zijn partijen verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De hiervoor onder 2.5 weergegeven gang van zaken voert het hof tot de conclusie dat de moeder onvoldoende aan het onderzoek heeft meegewerkt en dat de deskundige haar voldoende kansen heeft gegeven om dat wel te doen. Daaraan verbindt het hof het gevolg dat geen nieuw onderzoek zal worden gelast. Hoewel het hof begrijpt dat de moeder een moeilijke periode achter de rug heeft, ziet het hof in hetgeen moeder aanvoert daartoe onvoldoende aanleiding. Daar komt bij dat de GI inmiddels een Multi Therapeutisch Pleegzorg (MTP)-traject heeft gestart voor extra begeleiding van het pleeggezin en individuele begeleiding en behandeling van de kinderen, waarbij ook de moeder actief wordt betrokken. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad naar voren gebracht dat in dit kader ook gerapporteerd zal worden over de opvoedkwaliteiten van de moeder. Ook vanwege dit lopende onderzoekstraject is voor een onderzoek op verzoek van een ouder op grond van artikel 810a lid 2 Rv thans geen plaats (zie HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:961, rov. 3.2.3). Het hof zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
2.7
Dit betekent dat het hof de verzoeken van de moeder zal beoordelen op basis van de reeds in deze zaak overgelegde stukken en wat op de zittingen in hoger beroep is besproken. Naar het oordeel van het hof was de moeder ten tijde van de bestreden beschikking met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing niet in staat om een stabiel opvoedingsklimaat te bieden aan de kinderen. Levvel heeft afgelopen twee jaar twee keer een zogenoemde beoordelingsboog ingezet vanuit twee verschillende teams om te beoordelen of moeder aan de voorwaarden voor een terugplaatsing kon voldoen. Dit is niet gelukt vanwege het gedrag van moeder en het gebrek aan samenwerking. De positieve ontwikkeling die de moeder in december 2022 en januari 2023 heeft laten zien, heeft zij helaas niet weten vast te houden. De moeder viel weer terug in haar patroon van heftig gedrag richting de GI, de pleegmoeder en de scholen. Levvel heeft geconcludeerd dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet haalbaar was vanwege zorgen over haar psychische problematiek, een gebrek aan emotionele beschikbaarheid voor de kinderen en onvoldoende opvoedvaardigheden. De veiligheidsafspraken werden niet nagekomen. Uit de stagnering van de hulpverlening en het onvermogen van de moeder om een goede samenwerking tot stand te brengen trekt het hof de conclusie dat het de moeder, in elk geval tijdens de periode waarin de bij de bestreden beschikking verleende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gold, onvoldoende is gelukt om een positieve lijn vast te houden. Ook was er toen sprake van een beperkte omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder. Hierdoor was het niet te verwachten dat de moeder op korte termijn zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich zou kunnen nemen. De plaatsing van de kinderen bij hun tante kwam tegemoet aan hun ontwikkeling, zo blijkt uit de informatie van de GI en het TNHO zoals verricht door Levvel. Naar het oordeel van het hof was de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen over de periode van 26 november 2023 tot 26 augustus 2024 dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing uitsluitend wordt afgegeven voor een netwerkplaatsing in het gezin van pleegmoeder. Bij dat verzoek heeft de moeder onvoldoende belang, omdat de termijn van de maatregel inmiddels is verstreken en het hof constateert dat de maatregel in de vorm van de door de moeder bedoelde netwerkplaatsing is tenuitvoergelegd.
De bestreden beschikking van de rechtbank zal daarom worden bekrachtigd.
2.8
De kinderen wonen inmiddels al ruim vijf jaar in hetzelfde netwerkpleeggezin, bij hun tante, waar zij structuur, rust en regelmaat ervaren. Gezien het inmiddels langdurige verblijf van de kinderen bij hun tante is het van belang dat de kinderen duidelijkheid verkrijgen over hun perspectief. De tante heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat zij langdurig voor de kinderen kan blijven zorgen.
In zijn beschikking van 30 juli 2024 in deze zaak heeft het hof overwogen dat er op dat moment nog teveel onduidelijkheid bestond om een beslissing over het perspectief te kunnen nemen. Mede om die reden is het hof ingegaan op het verzoek van de moeder om een tegenonderzoek, ook omdat dat voor latere over de kinderen te nemen beslissingen duidelijkheid zou kunnen verschaffen. Door de houding van de moeder heeft dat tegenonderzoek geen resultaat opgeleverd.
Doordat het hof thans een beslissing moet nemen over een periode in het verleden, kan het hof zich niet uitlaten over het actuele perspectief van de kinderen, maar slechts een uitspraak doen over de periode waarop de bestreden beschikking betrekking had. Hiervoor is al overwogen dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, omdat aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing was voldaan. Doordat als gevolg van de houding van de moeder het tegenonderzoek is mislukt, acht het hof zich onvoldoende in staat een definitief oordeel te geven over het perspectief over de periode waarop de machtiging betrekking had. Het verstrijken van de tijd is echter een factor die in het nadeel van terugplaatsing bij de moeder werkt. Het ingezette MTP-traject zal hopelijk nadere duidelijkheid kunnen verschaffen over de rol die de moeder in de toekomst in het leven van de kinderen zal kunnen spelen. Het is positief dat de kinderen met plezier naar haar toegaan en dat sprake is van een omgangsregeling waarbij zij wekelijks contact met haar hebben. Evenzeer is positief dat het contact tussen de moeder en de pleegmoeder nu beter verloopt en dat de pleegmoeder een rol weggelegd ziet voor de moeder bij de verzorging van de kinderen. Het hof geeft mee dat het voor de kinderen belangrijk is om contact te blijven houden met de moeder en dat op termijn door de GI zal moeten worden bekeken of er ruimte is voor een uitbreiding van de omgangsregeling.
2.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 16 december 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.