ECLI:NL:GHAMS:2025:3419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
200.352.414/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en waardering van aandelen in B.V. in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 1994 met elkaar zijn gehuwd en op 6 juli 2023 zijn gescheiden. De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse en Turkse nationaliteit en hebben drie meerderjarige kinderen. De man houdt alle aandelen in [X] Holding B.V., die op zijn beurt alle aandelen in [X] Bouw B.V. en [XX] B.V. bezit. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.250.000,- moet betalen wegens overbedeling. De man is in hoger beroep gegaan om de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. opnieuw te laten vaststellen, terwijl de vrouw de bestreden beschikking wenst te bekrachtigen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 oktober 2025 hebben beide partijen aangegeven geen deskundige te willen benoemen voor de waardering van de aandelen. Het hof heeft uiteindelijk besloten zelf de waarde van de aandelen vast te stellen, waarbij het de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. op € 980.326,- heeft bepaald. De man is nu verplicht om een totaalbedrag van € 1.240.163,- aan de vrouw te betalen, inclusief de eerder vastgestelde overbedelingsvergoeding. De beschikking is op 16 december 2025 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.352.414/01
zaaknummer rechtbank: C/13/719561 FA RK 22-4043
beschikking van de meervoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K. Tülü te Alkmaar,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de waarde(ring) van de aandelen van de B.V. van de man in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 17 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 24 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de man van 29 september 2025 met bijlagen;
- een bericht van de man van 3 oktober 2025 met bijlagen (ontbrekende stukken eerste aanleg);
- een bericht van de man van 6 oktober 2025 met bijlage (ontbrekend stuk eerste aanleg);
- een bericht van de man van 7 oktober 2025 met bijlage (ontbrekend stuk eerste aanleg).
2.4
De zitting heeft op 9 oktober 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door M. Sivridag, tolk in de Turkse taal,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door H. Kiziltepe, tolk in de Turkse taal.
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1994 met elkaar gehuwd, nadat zij eerder al van 1976 tot 1991 met elkaar gehuwd waren. Hun huwelijk is op 6 juli 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 31 januari 2023 in de registers van de Burgerlijke Stand.
3.2
Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
3.3
De drie kinderen van partijen zijn meerderjarig.
3.4.
De man houdt alle aandelen in [X] Holding B.V. [X] Holding B.V. houdt op zijn beurt alle aandelen in [X] Bouw B.V. en in [XX] B.V.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking van 17 december 2024 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:

3.1. stelt de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen als volgt vast:
  • bepaalt dat de Mercedes […] en de Mercedes bus […] aan de man worden toegedeeld;
  • bepaalt dat bankrekeningen met het daarop aanwezige saldo op naam van de man aan de man worden toegedeeld en de bankrekening met het daarop aanwezige saldo op naam van de vrouw aan de vrouw wordt toegedeeld;
  • bepaalt dat de aandelen van de man in [X] Holding B.V., waaronder de aandelen in [X] Bouw B.V. en in [XX] B.V. aan de man worden toegedeeld;
3.2
bepaalt dat de man aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 1.250.000,-dient te voldoen binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.”
4.2
De man verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het door hem te betalen bedrag aan overbedelingsvergoeding opnieuw vast te stellen, waarbij de waarde van de aandelen [X] Holding B.V. eveneens opnieuw zal worden vastgesteld op een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en naar het hof begrijpt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, zodat deze zaak een internationaal karakter draagt. Omdat de Nederlandse rechter op grond van de verordening Brussel II-bis rechtsmacht heeft met betrekking tot de in eerste aanleg verzochte en uitgesproken echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen zoals bepaald in artikel 5, lid 1, van de Verordening huwelijksvermogensstelsels.
De rechtbank heeft geoordeeld dat met ingang van 2000 het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is geworden. Daarbij heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat alle door partijen genoemde goederen en schulden na die datum door hen zijn verworven c.q. zijn aangegaan, zodat al deze goederen en schulden in de algehele wettelijke gemeenschap van goederen zijn gevallen. Geen van partijen heeft tegen deze beslissingen een grief gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
Omvang rechtsstrijd in hoger beroep
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende geoordeeld:

2.10. De vrouw heeft aangevoerd dat de man na de peildatum vastgoed heeft verkocht en de opbrengst daarvan heeft overgemaakt naar andere bankrekeningen, zodat daardoor de waarde van de aandelen is gedaald. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede daarom, moet worden uitgegaan van een afwijkende peildatum, te weten eind 2022 nu de man sindsdien bezig is geweest de waarde van zijn onderneming te verminderen. Ook blijft onduidelijk wat er met de verkoopopbrengst van het pand aan de [A-straat] in het jaar 2020 is gebeurd. De man heeft nagelaten inzicht in zijn bankrekeningen in de jaren 2019 en 2020 te geven ondanks het bevel van de rechtbank hiertoe. De man heeft bovendien geen inzage gegeven in zijn werkelijke financiële gegevens. De vrouw verwacht niet dat de man deze inzage nog gaat geven en ziet geen andere mogelijkheid dan het te verdelen vermogen qua waarde te begroten.
2.10.1.
De vrouw komt tot een totale waarde van het te verdelen vermogen van € 2.500.000,-. Hieronder valt volgens de vrouw het onroerend goed van de holding, dat op papier een waarde vertegenwoordigt van € 1.200.000,--, maar waarvan de werkelijke waarde veel hoger ligt en banksaldi van ruim € 1.500.000,--, te verminderen met een schuldenlast van naar schatting € 200.000,--. Genoemd vermogen dient aan de man worden toegedeeld; de vrouw maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 1.250.000,-- aan haar. Zij verzoekt voorts de man te veroordelen dit bedrag binnen 14 dagen na betekening aan haar te voldoen, waarbij wordt verzocht de man tevens te veroordelen tot het voldoen van de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 14 dagen na betekening van de te geven beschikking.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft nagelaten het (relatief lage) voorschot van de deskundige te voldoen, hoewel de man hiertoe door de rechtbank meerdere keren in de gelegenheid is gesteld en ondanks dat deze deskundige met bijbehorende kostenopgave door partijen zelf was overeengekomen. Daarnaast heeft de man, ter onderbouwing van zijn stellingen, uitsluitend de aangifte vennootschapsbelasting 2022 overgelegd en zijn verdere relevante en recente stukken uitgebleven. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de man gelegen op zijn minst zijn jaarstukken en toelichting hierop van het jaar 2023 alsmede zijn halfjaarcijfers, dan wel een prognose van het jaar 2024, in het geding te brengen, aangezien de waardering van de aandelen, waaronder ook de peildatum voor de waardering, tussen partijen in geschil is en de rechtbank daarin de knoop moet doorhakken. Maar ook heeft de man nagelaten het verloop van zijn banksaldi in het geding te brengen alsmede taxaties van de huidige waarde van de bedrijfspanden. Vanwege het ontbreken van genoemde gegevens van de man is de rechtbank niet in staat de peildatum te bepalen en evenmin de aandelen van de man te waarderen. Dit ligt in de risicosfeer van de man, zodat de rechtbank de beslissing zal nemen die de rechtbank geraden acht; de rechtbank volgt het standpunt van de vrouw.
2.12.De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw aldus dat de auto, de bus, de banksaldi op naam van de man en de aandelen aan de man moeten worden toegedeeld tegen een totale waarde van € 2.500.000,--, waarbij de vrouw in het kader van overbedeling aanspraak maakt op een bedrag van € 1.250.000,--. De rechtbank begrijpt dat de bankrekening met het daarop aanwezige saldo op naam van de vrouw dan aan de vrouw dient te worden toegedeeld. De rechtbank zal aldus beslissen. De rechtbank wijst partijen er in dit kader voor de volledigheid nog op dat de aandelen van de vennootschap van de man binnen twee jaar na ontbinding van de gemeenschap notarieel aan de man geleverd dienen te worden. Voorts zal de door de vrouw verzochte wettelijke rente worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.”
5.3
Uit deze rechtsoverwegingen, in combinatie met het hiervoor onder 4.1 opgenomen dictum van de bestreden beschikking, leidt het hof af dat de rechtbank de door de man verschuldigde overbedelingsuitkering van € 1.250.000,- niet alleen op de verdeling van de aandelen heeft gebaseerd, maar dat in die overbedelingsvergoeding ook een bedrag is begrepen uit hoofde van verdeling van de privé banksaldi van de man en de verdeling van de twee auto’s. Daarbij heeft de vrouw als omvang van de banksaldi van de man een bedrag van € 1.500.000,- genoemd, zodat er van uit kan worden gegaan dat in de overbedelingsuitkering van € 1.250.000,- in ieder geval een bedrag van € 750.000,- ter zake de verdeling van de banksaldi van de man is opgenomen. In dat verband is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof de vraag aan de orde gekomen wat de reikwijdte is van de grieven die de man tegen de bestreden beschikking heeft aangevoerd; zijn de grieven van de man uitsluitend gericht tegen de waardering van de aandelen in de onderneming, of tegen de volledige verdeling die de rechtbank heeft vastgesteld (dus inclusief banksaldi en auto’s). Volgens de man dienen zijn grieven zo te worden gelezen dat hij verzoekt de overbedelingsvergoeding opnieuw vast te stellen. Zijn hoger beroep richt zich volgens hem dus ook tegen de verdeling van de banksaldi en de auto’s. De vrouw heeft de grieven van de man niet zo opgevat. Zij heeft de grieven van de man zo begrepen dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de waarde(ring) van de aandelen, en dus niet tegen de verdeling van de banksaldi en de auto’s.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Aan grieven worden geen formele vereisten gesteld. Volgens de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de rechter en de wederpartij voldoende kenbaar zijn (zie HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ3242). Als de man zijn hoger beroep ook had willen richten tegen de beslissing van de rechtbank over de verdeling van zijn banksaldi en de auto’s (en dus tegen dat deel van de totale overbedelingsuitkering), had het op zijn weg gelegen om in zijn beroepschrift voldoende kenbaar aan te geven op welke gronden de beslissing van de rechtbank over die onderdelen niet juist is. Daarbij had het voor de hand gelegen dat de man ten aanzien van de saldi op zijn bankrekeningen in ieder geval zou hebben aangevoerd dat (en waarom) de rechtbank van een onjuiste peildatum voor de omvang van de saldi van zijn bankrekeningen is uitgegaan en/of dat (en waarom) de saldi op die peildatum niet (meer) aanwezig waren of niet in de verdeling betrokken hoeven te worden. Ten aanzien van de auto’s had het voor de hand gelegen dat de man in ieder geval zou hebben aangevoerd dat (en waarom) de waarde van de auto’s niet juist is en/of dat (en waarom) deze niet in de verdeling betrokken hoeven te worden. In het beroepschrift van de man is hierover echter niets naar voren gebracht. Het hof is dan ook van oordeel dat niet voldoende kenbaar is dat de grieven van de man zich ook richten tegen de beslissing over de verdeling van de saldi van de bankrekeningen en de auto’s. Dat betekent dat in hoger beroep de verdeling van de bankrekeningen en de auto’s niet meer ter discussie staat. Aldus staat vast dat de man uit hoofde van verdeling van die vermogensbestanddelen in ieder geval een bedrag van € 750.000,- aan de vrouw verschuldigd is. In dit hoger beroep dient het hof daarom alleen nog maar te oordelen over de waardering van de aandelen, en dat deel van de overbedelingsuitkering die de rechtbank in het kader van de verdeling van deze aandelen aan de vrouw heeft toegekend. Dit geldt te meer nu de schulden, waaraan de vrouw zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.10.1 heeft gerefereerd, (ook) volgens de man schulden van de B.V. betreffen, zodat de omvang van deze schulden slechts een rol kan spelen bij de vaststelling van de waarde van de aandelen in de B.V.
Peildatum waardering van de aandelen
5.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap de datum is waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend. Dat is 4 juni 2021. Tot de huwelijksgemeenschap behoorden op dat moment alle aandelen van de man in [X] Holding B.V., welke vennootschap op zijn beurt alle aandelen hield in [X] Bouw B.V. en in [XX] B.V. Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de aandelen in [X] Holding B.V. heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet in staat is die peildatum te bepalen, omdat de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd en ook het voorschot van de deskundige niet heeft voldaan.
5.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat voor de waardering van de aandelen moet worden uitgegaan van de waarde per datum verdeling. De vrouw heeft zich daarbij aangesloten, waarbij volgens haar de waarde van de onroerende zaken van [X] Holding B.V. moet worden bepaald per heden (dus de huidige waarde).
5.7
Het hof is van oordeel dat de waarde van de aandelen dient te worden vastgesteld per 17 december 2024. Als peildatum voor de waardering van goederen die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, geldt immers als uitgangspunt de datum van verdeling, tenzij de redelijkheid en billijkheid tot een andere datum nopen. Heeft de rechter de verdeling vastgesteld, dan kwalificeert de datum van zijn beschikking als datum van verdeling. Nu de toedeling van de aandelen aan de man in hoger beroep niet in geschil is (in geschil is slechts de waarde van de aandelen), heeft de datum van de beschikking van de rechtbank als datum van verdeling te gelden. Dat is 17 december 2024. Dit is ook de datum waartegen de waarde van de aandelen dient te worden vastgesteld. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid van die datum af te wijken voor wat betreft (enkel) de waardering van de onroerende zaken in [X] Holding B.V.
Waardering van de aandelen
5.8
De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. niet juist heeft vastgesteld. Zo heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte aansluiting gezocht bij de stelling van de vrouw dat de onroerende zaken van [X] Holding B.V. alleen al een waarde zouden hebben van
€ 1.200.000,- en dat deze waarde bij taxatie nog veel hoger zal uitvallen. De rechtbank heeft naar de mening van de man daarnaast ten onrechte de door hem aangevoerde en onderbouwde waardering(-smethode) genegeerd. De man heeft de waarde van de aandelen berekend op een bedrag van € 112.130,-. Daarbij is volgens de man rekening gehouden met alle relevante factoren, waaronder de actuele waarde van de onroerende zaken, de schulden van de onderneming en de latente belastingclaims. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat het niet betalen van het voorschot van de deskundige in zijn risicosfeer ligt. De man was (en is) eenvoudigweg niet in staat om dit voorschot te betalen. De man betwist bovendien dat hij beslissingen zou hebben genomen waarmee hij bewust de waarde van de aandelen negatief zou hebben beïnvloed. De verkoop van onroerende zaken die na 4 juni 2021 heeft plaatsgevonden, was noodzakelijk om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. Tot slot heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte geoordeeld dat hij onvoldoende informatie zou hebben verstrekt. De man heeft de aangifte vennootschapsbelasting 2022 overgelegd, en hierop een gedetailleerde berekening van de waarde van de onderneming gebaseerd.
5.9
De vrouw vindt dat de rechtbank een terechte beslissing heeft genomen. De man heeft volstrekt onvoldoende gegevens in geding gebracht en heeft geweigerd om het voorschot van de deskundige te betalen. De financiële gang van zaken in de ondernemingen is niet duidelijk, en de man heeft gelden (ook in privé) weggemaakt en aan het zicht van de vrouw onttrokken. De waarde van de onroerende zaken in [X] Holding B.V. is veel hoger dan de waarde die de man als uitgangspunt neemt. De vrouw vertrouwt er bovendien niet op dat de financiële gegevens die de man thans wel presenteert, juist zijn. De waarde van € 112.130,- die de man noemt, is volgens de vrouw absoluut niet reëel. De werkelijke waarde van de onderneming is vele malen hoger.
5.1
Het hof oordeelt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven dat zij niet willen dat alsnog een deskundige wordt benoemd die de waarde van de aandelen van de man gaat vaststellen. De man heeft daarbij ook aangegeven dat, als het hof toch een deskundige benoemt, hij het voorschot niet kan betalen omdat hij daarvoor de financiële middelen niet heeft. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw ook in hoger beroep niet in staat is om het voorschot van een te benoemen deskundige te betalen. De man voldoet immers niet aan zijn alimentatieverplichting en de vrouw heeft voor het overige geen inkomsten of vermogen waaruit zij een voorschot zou kunnen voldoen. Het hof ziet zich aldus geconfronteerd met een situatie dat geen van partijen wil dat een deskundige wordt benoemd, de man aangeeft het voorschot van een deskundige niet te kunnen betalen, en ook de vrouw een dergelijk voorschot niet zal kunnen voldoen. Bij die stand van zaken zal het hof, mede gelet op de aard van de ondernemingen en de toelichting daarop ter zitting, de waarde van de aandelen zelf vaststellen. Daarbij heeft dan nog wel te gelden dat de vrouw geen incidenteel appel tegen de waarde(ring) van de onderneming heeft ingesteld, en dat van de overbedelingsuitkering van € 1.250.000,- die de rechtbank heeft vastgesteld, een bedrag van € 750.000,- betrekking heeft op de verdeling van de banksaldi en auto’s (zie rechtsoverweging 5.4 hiervoor). Uitgaande van de regel dat de man niet slechter mag worden van het door hem zelf ingestelde hoger beroep, kan het hof de overbedelingsuitkering ter zake de verdeling van de aandelen dus niet op een hoger bedrag dan € 500.000,- vast stellen (ook al zou de waarde van de aandelen meer bedragen dan € 1.000.000,-).
Waardering deelnemingen van [X] Holding B.V.
5.11
Zoals hiervoor reeds aangegeven, houdt [X] Holding B.V. alle aandelen in [X] Bouw B.V. en in [XX] B.V. Volgens de man is [X] Bouw B.V. al geruime tijd niet meer actief. Dit wordt bevestigd door zijn accountant, die in zijn brief van 20 oktober 2023 schrijft (zie productie 3 van de man in eerste aanleg): “
Bouw B.V. is een stille, inactieve B.V. zonder enige activiteiten en vermogen.” De vrouw heeft onvoldoende tegen deze stellingen ingebracht. Om die reden zal het hof de deelneming [X] Bouw B.V. op nihil waarderen.
5.12
Wat betreft de deelneming in [XX] B.V. oordeelt het hof als volgt. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van deze deelneming aan de hand van de DCF-methode dient te worden vastgesteld. Het hof volgt de vrouw daarin niet. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat via deze onderneming houtkachels, houtkachelonderdelen en toebehoren worden verkocht. De laatste jaren is de omzet drastisch teruggelopen, omdat door regelgeving de vraag naar houtkachels aanzienlijk is verminderd. Uit de jaarcijfers 2024 leidt het hof af dat de omzet van [XX] B.V. € 57.885,- bedroeg. Het resultaat uit gewone bedrijfsoefening bedroeg € 5.683,-. Naar het oordeel van het hof leent een dergelijke onderneming zich niet voor waardering via de DCF-methode. Het belangrijkste uitgangspunt bij deze methode is immers dat de waarde gelijk is aan de contante waarde van alle toekomstige kasstromen die de onderneming kan genereren. Vanwege de sterk gedaalde omzet en gedaalde vraag naar houtkachels is van toekomstige kasstromen in [XX] B.V. nauwelijks sprake. Om die reden zal het hof bij de vaststelling van de waarde van [XX] B.V. uitgaan van het eigen vermogen per 31 december 2024. Blijkens de jaarcijfers 2024 bedroeg dat eigen vermogen € 109.819,-. Het hof waardeert de deelneming in [XX] B.V. dan ook op dit bedrag van € 109.819,-.
Waardering [X] Holding B.V.
5.13
Ten aanzien van de waardering van de aandelen in [X] Holding B.V. oordeelt het hof als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. in belangrijke mate wordt bepaald door de waarde van de onroerende zaken van de onderneming. Tussen partijen staat bovendien niet ter discussie dat bij de waardering van deze onroerende zaken niet kan worden uitgegaan van de balanswaarde van die panden. In hoger beroep heeft de man de (enkelvoudige) jaarstukken over het jaar 2024 van [X] Holding B.V. overgelegd. Daaruit volgt dat de onroerende zaken voor een bedrag van € 1.541.736,- op de balans zijn opgenomen. De man heeft bepleit dat ter vaststelling van de vrije marktwaarde van deze onroerende zaken (en dus ter bepaling van de waarde van [X] Holding B.V.) de balanswaarde van de onroerende zaken met 30% vermeerderd kan worden, waarbij dan nog wel rekening moet worden gehouden met de vennootschapsbelasting die alsdan over de boekwinst is verschuldigd. Het hof zal zich bij dit uitgangspunt aansluiten. De vrouw heeft weliswaar aangegeven dat de vrije marktwaarde van de onroerende zaken veel hoger is dan dit gecorrigeerde bedrag, maar heeft daarbij zelf geen concrete bedragen genoemd en wil tegelijkertijd niet dat alsnog een deskundige wordt benoemd die de vrije marktwaarde van de onroerende zaken kan vaststellen.
5.14
Bij de vaststelling van de waarde van [X] Holding B.V. dient verder rekening te worden gehouden met de overige activa en passiva van de onderneming per peildatum waardering (17 december 2024). Uit de (enkelvoudige) jaarrekening 2024 van [X] Holding B.V. volgt een eigen vermogen (i.e. het saldo van alle activa en passiva) van € 513.717,-. Daarin is begrepen de hiervoor vermelde balanswaarde van de onroerende zaken van € 1.541.736,-. Wanneer deze waarde wordt vermeerderd met het hiervoor genoemde percentage van 30%, bedraagt de waarde van de onroerende zaken € 2.004.256,-. Alsdan wordt een (fictieve) boekwinst gerealiseerd van € 462.520,-. In 2024 gold een VPB-tarief van 19% over winst tot een bedrag van € 200.000,-, een tarief van 25,8% voor winst boven een bedrag van € 200.000,-. Dat betekent dat de totale belastingdruk over de boekwinst van € 462.520,- per 2024 € 105.730,- zou bedragen. Het gecorrigeerde eigen vermogen van [X] Holding B.V. bedraagt in dat geval € 513.717,- + € 356.790,- (€ 462.520 -/- € 105.730,-) = € 870.507,-. Ter vaststelling van de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. dient bij dit bedrag dan nog de waarde van [XX] B.V. opgeteld te worden. Die waarde bedraagt € 109.819,- (zie rechtsoverweging 5.12 hiervoor). De totale waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. bedraagt dan € 870.507,- + € 109.819,- = € 980.326,-. Daarbij ziet het hof geen aanleiding om nog verdere correcties op deze waarde aan te brengen omdat, zoals de vrouw heeft bepleit, na 4 juni 2021 nog onroerende zaken van [X] Holding B.V. zijn verkocht. De verkoopopbrengst van die zaken is immers tot het vermogen van [X] Holding B.V. gaan behoren, en de vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie kunnen leiden dat deze verkoopopbrengst onrechtmatig door de man aan de onderneming is onttrokken. Het hof zal bij de vaststelling van de waarde van de aandelen bovendien geen rekening houden met een latente AB-claim. Vast staat immers dat de aandelen in [X] Holding B.V. pas bij beschikking van 17 december 2024 zijn verdeeld, terwijl de gemeenschap op 4 juni 2021 is ontbonden. Verdeling van de aandelen heeft dus niet plaatsgevonden binnen de tweejaarstermijn die voor de doorschuifregeling van artikel 4.17 Wet IB 2001 geldt.
5.15
Op grond van al het voorgaande bepaalt het hof de waarde van de aandelen van de man in [X] Holding B.V. op een bedrag van € 980.326,-. In het kader van de verdeling heeft de vrouw recht op de helft van dit bedrag. Dat betekent dat de man uit hoofde van toedeling van de aandelen in [X] Holding B.V. een bedrag van € 490.163,- aan de vrouw verschuldigd is.
De door de man aan de vrouw verschuldigde overbedelingsuitkering
5.16
De conclusie van al hetgeen hiervoor is overwogen, is dat de man uit hoofde van de door de rechtbank vastgestelde verdeling aan de vrouw een overbedelingsuitkering is verschuldigd van € 750.000,- + € 490.163,- = € 1.240.163,-. Het hof zal de beschikking van de rechtbank dan ook op dit punt vernietigen en de man veroordelen een bedrag van € 1.240.163,- aan de vrouw te betalen. Daarbij heeft de rechtbank in de bestreden beschikking de wettelijke rente toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van de beschikking tot de dag der algehele voldoening. Nu geen van partijen tegen deze beslissing een grief heeft gericht, blijft deze beslissing in hoger beroep in stand.
5.17
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man om aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 1.240.163,- te betalen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. A.R. Sturhoofd en mr. R.M Troost, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 16 december 2025 uitgesproken in het openbaar door de oudste raadsheer.