ECLI:NL:GHAMS:2025:551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23-003259-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2022 in Alkmaar, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, wat leidde tot een gebroken enkel en andere verwondingen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de rechtbank voor een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar heeft het primair ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 6.617,03, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003259-22
datum uitspraak: 3 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-206452-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Alkmaar openlijk, te weten de Voordam en/of de Dijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door voornoemde een of meerma(a)l(en) op/tegen de/het be(e)n(en) en/of (elders) op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel/been voor [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel/been, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde partij] een of meerma(a)l(en) op/tegen de/het be(e)n(en) en/of (elders) op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 7 mei 2022 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door genoemde [benadeelde partij] een of meerma(a)l(en) op/tegen de/het be(e)n(en) en/of (elders) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been/enkel ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waartegen het beroep gericht is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de processtukken, waaronder de camerabeelden, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake was van een groep, dat vanuit die groep geweld is gebruikt onder andere jegenshet slachtoffer, en dat de verdachte daar als onderdeel van die groep een wezenlijke bijdrage aan heeft geleverd en die groep getalsmatig heeft versterkt. Voorts blijkt uit die stukken dat de verdachte het slachtoffer heeft geschopt door middel van zogenaamde ‘low-kicks’, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij voert aan dat geen sprake was van handelen in groepsverband. De verdachte heeft enkele schoppen uitgedeeld, onafhankelijk van de anderen. Deze schoppen hebben, gelet op de camerabeelden, geen zwaar lichamelijk letsel opgeleverd. De raadsvrouw voert aan dat slechts eenvoudige mishandeling bewezenverklaard kan worden.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat van het “openlijk in vereniging plegen van geweld” sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de beschrijving van de camerabeelden, blijkt dat de groep geweld heeft aangewend tegen het slachtoffer en dat de verdachte daaraan deelnam. De verdachte heeft het slachtoffer immers meermalen geschopt, aansluitend op het moment dat het slachtoffer door anderen uit de groep, waar de verdachte zich op dat moment fysiek in bevond, werd geslagen. . Dat niet alle geweldshandelingen exact gelijktijdig hebben plaatsgevonden is daarbij voor een bewezenverklaring terzake van openlijke geweldpleging niet relevant, nu de verschillende geweldshandelingen zich in tijd en plaats vrijwel aaneengesloten hebben voorgedaan. Het hof is dan ook op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte opzettelijk een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld jegens het slachtoffer.
Ten aanzien van het causaal verband tussen het schoppen door de verdachte en het door het slachtoffer opgelopen forse beenletsel overweegt het hof dat de verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer meermalen heeft geschopt, waarvan tenminste één trap, tegen het rechterbeen van het slachtoffer. Dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geschopt wordt niet alleen bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, maar ook door de omstandigheid dat het slachtoffer op dat moment naar de grond viel, na de val wat moeite had met overeind komen en vervolgens strompelde.
Voorts heeft het slachtoffer bij de raadsheer-commissaris als getuige verklaard dat hij bij de eerste schop al een hevige pijn ervoer aan zijn rechterenkel. Het met kracht schoppen tegen het onderbeen kan naar algemene ervaringsregels fors beenletsel veroorzaken. Dit, in combinatie met het hiervoor overwogene én de omstandigheid dat het procesdossier geen aanknopingspunt biedt voor het feit dat een ander dan de verdachte het door het slachtoffer opgelopen beenletsel heeft veroorzaakt, brengt het hof tot de conclusie dat dit letsel het gevolg is van het door de verdachte toegepaste geweld.
Het hof stelt vervolgens vast aan de hand van de bewijsmiddelen dat het opgelopen letsel bij het slachtoffer onder meer bestond uit een gebroken been. Het slachtoffer is een aantal keren geopereerd. Ondanks operaties zal het slachtoffer naar verwachting 15% blijvende invaliditeit behouden als gevolg van het letsel aan zijn been. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 mei 2022 te Alkmaar openlijk, te weten op de Voordam en/of de Dijk, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door voornoemde tegen het been te schoppen en/of te trappen terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken been voor [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad. √
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof subsidiair in het kader van de strafmaat verzocht een taakstraf of een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. In dat verband heeft hij gewezen op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat hij meewerkt met de reclassering aan zijn behandeling en begeleiding.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen in een uitgaansgebied in Alkmaar schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Hij heeft het slachtoffer meermalen met kracht geschopt, waardoor diens enkel uit de kom is geraakt, zijn enkelbanden zijn afgescheurd en hij een gebroken kuitbeen heeft opgelopen. Daarnaast heeft het slachtoffer PTSS opgelopen waarvoor hij EMDR-behandeling heeft moeten ondergaan. Het slachtoffer heeft aangegeven dat het strafbare feit een emotioneel en fysiek litteken bij hem heeft achtergelaten.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor hem intimiderende situatie geschapen. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, zeker als zij – zoals in dit geval – op een druk bezochte plek plaatsvinden en mensen ongewild getuige zijn van grof geweld. De ernst van het feit rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het bewezenverklaarde feit brengt met zich dat het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing is.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte ook acht geslagen op de namens hem ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, mede onderbouwd met een over hem opgemaakt reclasseringsrapport van 13 februari 2025.
Het hof is van oordeel dat vanwege de ernst van het bewezenverklaarde feit alleen een gevangenisstraf op zijn plaats is. Het hof zal, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte, een deel van die straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 19.561,03, waarvan € 617,03 materiële schade en € 18.944,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.617,03. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit de volgende posten:
Eigen risico zorgverzekering 2022 € 385,00
Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 31,00
Reis-, parkeer- en administratiekosten: € 103,05
Dagwaarde spijkerbroek: € 44,96
Dagwaarde joggingsbroek: € 33,74
Verlies arbeidsvermogen: pm
Kosten opvragen medische gegevens: € 19,28
Immateriële schade: € 18.944,00
Totaal: € 19.561,03.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde namens de benadeelde partij aanvullende medische stukken ingediend en naar voren gebracht dat de benadeelde partij in het jaar 2023 eveneens kosten heeft moeten maken ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering (totaal: € 331,91) ten gevolge van het opgelopen letsel. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de gemachtigde aangevoerd dat sprake is van 15% blijvende invaliditeit als gevolg van het letsel, waardoor de hoogte van de gevorderde immateriële schade alleszins redelijk is.
De advocaat-generaal stelt zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt te beslissen conform het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist en heeft verzocht de immateriële schade te matigen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade bedraagt € 617,03 (de schadeposten a t/m e en g). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Nu geen bedrag is gevorderd ten aanzien van schadepost f. ligt ten aanzien hiervan geen beslissing aan het hof voor.
Immateriële schade
Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, in de vorm van leed, pijn en gederfde levensvreugde door het lichamelijke letsel.
Het hof overweegt dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor hij ernstig lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen, waaronder een enkelfactuur met zenuwschade en psychische klachten in de vorm van PTSS. Hij ondervindt nog altijd, meer dan drie en een half jaar na dato, de lichamelijke en psychische gevolgen van het jegens hem gepleegde geweld. De verwachting is dat het enkelletsel 15% blijvende invaliditeit tot gevolg zal hebben
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële
schadevergoeding naar billijkheid op € 6.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Ten aanzien van de kosten eigen risico 2023 overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij niet kan worden verhoogd in de hoger beroepsfase. Ingevolge het derde lid van artikel 421 Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de initiële vordering van de benadeelde partij overstijgt. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit kunnen leiden tot omzeiling van het verbod tot verhoging daarvan. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van zo’n uitzonderlijk geval. Het vonnis van de politierechter dateert van 29 november 2022, terwijl het slachtoffer in februari 2023 opnieuw is geopereerd als gevolg van het jegens hem gepleegde geweld. Met de kosten die hiermee gepaard zijn gegaan, in casu in de vorm van het eigen risico, heeft de politierechter destijds nog geen rekening kunnen houden. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag, te weten met inbegrip van de kosten eigen risico over 2023.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.617,03 (zesduizend zeshonderdzeventien euro en drie cent) bestaande uit € 617,03 (zeshonderdzeventien euro en drie cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.948,94 (zesduizend negenhonderdachtenveertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 948,94 (negenhonderdachtenveertig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 mei 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M. Iedema en mr. R.A. Boon, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2025.
mr. M.S. Jansen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]