ECLI:NL:GHAMS:2025:584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
23-000970-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging, wederspannigheid en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van belediging, wederspannigheid en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 4 oktober 2021 te Schiphol. De tenlastelegging omvat beledigende uitlatingen en gewelddadig verzet tegen ambtenaren. Het hof heeft de zaak behandeld op 11 februari 2025 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte € 885,00 moet betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat heeft geleid tot een verkorting van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000970-22
datum uitspraak: 25 februari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-267669-21 (zaak A) en 15-002338-22 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-267669-21 (zaak A):
1.
hij, op of omstreeks 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk [benadeelde], in diens tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [benadeelde] de woorden toe te voegen: "je kanker moeder, ik sla je de tyfus in kanker homo, ga weg", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door die [benadeelde] in het gezicht en/of tegen het lichaam te bespugen;
2.
hij, op of omstreeks 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [slachtoffer 1] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee) en/of [slachtoffer 2] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door
- ( tijdens de begeleiding naar het dienstvoertuig) met zijn lichaam in tegengestelde richting te duwen en/of
- zich met zijn benen tegen de bank in het dienstvoertuig af te duwen en/of
- ( tijdens het transport) meermalen om zich heen te spugen;
Zaak met parketnummer 15-002338-22 (zaak B):
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Jij bent een lul gozer, ze gaan jou kennen daar" en/of "Wedden dat als je gaat langsrijden je een baksteen tegen je kankerkop aan gaat komen" en/of "Ey, maar jij moet nooit meer langs gaan dan ben jij zwaar de lul", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk [benadeelde], in diens tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [benadeelde] de woorden toe te voegen: "je kanker moeder, ik sla je de tyfus in kanker homo, ga weg" en door die [benadeelde] in het gezicht en tegen het lichaam te bespugen;
2.
hij op 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 1] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee) en [slachtoffer 2] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door
- tijdens de begeleiding naar het dienstvoertuig met zijn lichaam in tegengestelde richting te duwen en
- zich met zijn benen tegen de bank in het dienstvoertuig af te duwen en
- tijdens het transport meermalen om zich heen te spugen;
Zaak B:
hij op 4 oktober 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Wedden dat als je gaat langsrijden je een baksteen tegen je kankerkop aan gaat komen" en "Ey, maar jij moet nooit meer langs gaan dan ben jij zwaar de lul".
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Het betreft oude feiten en de verdachte heeft spijt van zijn handelen. Hij heeft inmiddels een nieuwe partner, een baan en drinkt op dit moment geen alcohol meer. Hij staat open voor hulp bij zijn alcoholverslaving. Als de verdachte vast komt te zitten, raakt hij mogelijk zijn baan en woning kwijt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, belediging en wederspannigheid. Nadat een buschauffeur de verdachte had medegedeeld dat hij niet mocht meereizen omdat hij geen kaartje had, heeft hij deze buschauffeur bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door zijn handelen heeft de verdachte de buschauffeur angst aangejaagd en bij hem gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. Later die dag heeft de verdachte de aangeefster fors beledigd door haar uit te schelden en haar in het gezicht en tegen het lichaam te spugen. Hiermee heeft de verdachte haar in haar eer en goede naam geschaad en een beangstigende situatie voor haar gecreëerd. Door zich vervolgens bij zijn aanhouding te verzetten en om zich heen te spugen, heeft de verdachte het gezag van de verbalisanten ondermijnd. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat deze feiten samenhangen met het problematische alcoholgebruik van de verdachte. Het hof rekent de verdachte deze feiten aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 januari 2025 is hij eerder wegens wederspannigheid, belediging en bedreiging onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van een maand passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen de raadsman over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft aangevoerd geen aanleiding om een lagere straf op te leggen. Dit houdt met name verband met de veelvuldige recidive van de verdachte. Het hof acht het in dit verband ook zorgelijk dat de verdachte na een periode van relatieve rust wederom is gedagvaard voor een recent, soortgelijk feit.
Het hof stelt echter ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 7 april 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof thans arrest wijst. De redelijke termijn van twee jaar is daarmee in hoger beroep overschreden met ruim 10 maanden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf.
Het hof acht daarom, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 885,00, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering toewijst, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering niet betwist. De verdachte is bereid de gevorderde schade te vergoeden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit het eigen risico voor haar zorgverzekering in verband met psychische hulp. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van de materiële schade zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de in zaak A onder 1 bewezenverklaarde belediging in haar eer en goede naam is geschaad en daarmee rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, zulks gelet op de onderbouwing van de vordering, die van de zijde van de verdachte niet is betwist. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met de politierechter naar maatstaven van billijkheid op € 500,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de eer en goede naam van de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder dit is geschied en de schadevergoeding die door rechters in vergelijkbare zaken is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook ten aanzien van de immateriële schade zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 180, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-267669-21 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-002338-22 (zaak B) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-267669-21 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-002338-22 (zaak B) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-267669-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-267669-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 885,00 (achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]