ECLI:NL:GHAMS:2025:707

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
23-002492-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met ernstige verwondingen en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op 22 februari 2024 te IJmuiden. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn medeverdachte hebben samen een geweldsincident gepleegd waarbij het slachtoffer, [benadeelde 1], ernstig gewond raakte. De verdachte heeft het slachtoffer met kracht tegen het hoofd geschopt en geslagen terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder breuken van de oogkas en neus. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de straf bevestigd, maar de duur van de vrijheidsbeperkende maatregel vastgesteld op vier jaar. Daarnaast zijn vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die het gevolg is van zijn handelen. De totale schadevergoeding aan [benadeelde 1] bedraagt € 83.251,35 en aan [benadeelde 2] € 48.533,33, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze in zoverre bij de civiele rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002492-24
datum uitspraak: 20 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2024 in de strafzaak onder parketnummer
15-063331-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
[detentieadres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [benadeelde 1] vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of het café [cafe] in heeft getrokken, waarna [benadeelde 1] op de grond is gevallen
en/of
-(vervolgens) terwijl [benadeelde 1] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] heeft getrapt en/of
- ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) met (een) vuist(en) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] (terwijl hij op de grond lag) en/of
- een waxinelichthouder tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] heeft gegooid;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde 1] , opzettelijk en met voorbedachte rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten enig hersenletsel en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken kaak en/of (blijvende) littekens en/of een comateuze toestand, heeft toegebracht,
door:
- die [benadeelde 1] vast te pakken en/of vast te houden en/of het cafe [cafe] in te trekken, waarna [benadeelde 1] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) terwijl die [benadeelde 1] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] te trappen en/of
- (terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag) ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) te slaan met (een) vuist(en) tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] en/of
-te gooien met een waxinelichthouder tegen, het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [benadeelde 1] vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of het café [cafe] in heeft getrokken, waarna [benadeelde 1] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) terwijl [benadeelde 1] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] heeft getrapt en/of
- ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) met (een) vuist(en) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] (terwijl hij op de grond lag) en/of
-een waxinelichthouder tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde 1] heeft gegooid;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. In dat kader heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat het bewijs voor het kopschoppen met geschoeide voet niet hard te maken is op basis van de camerabeelden en dat het herhaaldelijk slaan met gebalde vuist in het gezicht geen aanmerkelijke kans op overlijden met zich brengt, laat staan dat die kans door de verdachte(n) is aanvaard.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op de avond van 22 februari 2024 heeft rond 20:45 uur in restaurant [cafe] – in eigendom van de aangever [benadeelde 1] (verder: de aangever) en [benadeelde 2] (verder: [benadeelde 2] ) – een geweldsincident plaatsgevonden tussen de aangever, op dat moment 64 jaar oud, en de medeverdachte (hierna ook: de zoon), op dat moment 29 jaar oud. De zoon heeft het restaurant direct na het incident verlaten. Buiten is te zien dat de zoon, die een zeer gespierd bovenlijf heeft, voor de deur staat terwijl hij naar binnen kijkt en ook dat hij werklaarzen aanheeft. Ruim een half uur later, omstreeks 21:23 uur, verlaten de aangever en [benadeelde 2] het restaurant. Vrijwel direct als zij buiten komen, zien zij de zoon en is zichtbaar dat [benadeelde 2] iets zegt in zijn richting. De aangever staat achter [benadeelde 2] en beweegt zich op enig moment terug richting de deur van het restaurant. De zoon loopt het beeld in, loopt voorbij [benadeelde 2] richting de aangever en pakt de aangever vrijwel direct beet, waarbij de zoon de aangever aan zijn jas naar beneden trekt, een knietje richting het gezicht geeft en hem tegen het hoofd slaat. Een medewerker van het restaurant is naar buiten gekomen, trekt de aangever weg van de zoon en duwt de zoon naar achteren; de zoon struikelt en valt. De aangever en de medewerker gaan het restaurant binnen. Dan snelt de verdachte (hierna ook: de vader) binnen enkele seconden als eerste richting de deur van het restaurant. De vader en de zoon duwen samen tegen de deur en dringen vervolgens het restaurant binnen, waar het geweld wordt voortgezet. De zoon gooit de medewerker op de grond en schopt hem meermalen. De vader pakt op dat moment de aangever met een arm om zijn nek vast en trekt hem naar achteren. Als de medewerker – nadat hij meermalen door de zoon geschopt is – moeizaam wegloopt, richt de zoon zijn gewelddadigheden weer op de aangever. Hij slaat hem en neemt hem over van zijn vader en werkt hem naar de grond. Als de aangever overeind probeert te komen, schopt de zoon de aangever met geschoeide voet met kracht, vol tegen het hoofd. Te zien is dat de zoon daarbij nog steeds de werklaarzen aanheeft. Direct daarna schoppen de vader en de zoon gezamenlijk meermalen en met (grote) kracht in op de aangever, terwijl hij bewegingloos op de grond ligt. Even later komt de medewerker weer in de richting van de zoon en zijn vader. De vader loopt daarop richting de medewerker, pakt een wijnfles van een tafel en gooit die naar de medewerker, die vervolgens weer wegvlucht. De zoon zit op dat moment op zijn knieën bij de aangever en slaat hem in een periode van ongeveer tien seconden ongeveer twintig keer met gebalde vuist en met volle kracht op het hoofd, terwijl de aangever op dat moment nog altijd weerloos op de grond ligt. Als de medewerker richting de keuken is gevlucht, loopt de vader terug richting zijn zoon en de aangever en gooit een glazen waxinelichthouder richting de aangever.
Als gevolg van de gewelddadigheden die door de zoon en zijn vader zijn uitgeoefend is de aangever zeer ernstig gewond geraakt. Er was sprake van uitgebreide breuken van de rechteroogkas en de neus, met ten gevolge daarvan de aanwezigheid van bloed en/of vocht in de luchtwegen en zwelling in de luchtwegen, waarvoor de aangever zes dagen werd beademd op de intensive care van het ziekenhuis.
Voor wat betreft het standpunt van de raadsvrouw dat de verdachte – kort gezegd – geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever overweegt het hof als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een (zeer) kwetsbaar en vitaal gedeelte van het menselijk lichaam is. Door iemand (onder meer) met een werklaars aan met kracht, vol tegen het hoofd te schoppen en, terwijl die persoon bewegingloos op de grond ligt, nog ongeveer twintig keer met een gebalde vuist met volle kracht tegen het hoofd te slaan, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op (schedel- of hersen)letsel met dodelijke afloop in het leven geroepen. Zeker als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de zoon op dat moment, blijkens zijn zeer gespierde bovenlijf, in fysiek zeer goede conditie verkeerde. Met volle kracht gegeven vuistslagen door een gespierd en sterk persoon hebben immers meer impact en zullen doorgaans aanzienlijk meer schade aanrichten dan vuistslagen door een minder krachtig persoon, temeer als die vuistslagen in een repeterend salvo worden gegeven tegen iemand die niet meer in staat is tot enig verweer. Met die aanmerkelijke kans pleegt een ieder bekend te zijn; er is geen reden om te veronderstellen dat dit niet voor de verdachten gold.
De gedragingen van de verdachten kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever dat het, nu ook aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken, niet anders kan zijn dan dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Voor contra-indicaties ziet het hof, gelet op voormelde gang van zaken, geen aanwijzingen.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat beide verdachten met hun gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de aangever hierdoor zou overlijden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op diens dood. Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten het primair ten laste gelegde hebben begaan.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen.
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat de hierboven omschreven handelingen een poging tot doodslag opleveren.
Bovendien is het hof van oordeel dat sprake is van medeplegen omdat de vader niet alleen zelf ernstig geweld op de aangever heeft toegepast maar ook een belangrijke, faciliterende rol heeft gespeeld bij de geweldshandelingen van zijn zoon. Daarmee heeft de vader een significante bijdrage geleverd aan het totaal van het op de aangever toegepaste geweld. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de zoon en zijn vader bewust en nauw hebben samengewerkt en daarbij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de aangever door hun gezamenlijke gewelddadige handelen zou komen te overlijden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 22 februari 2024 te IJmuiden tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- [benadeelde 1] vast heeft gepakt en vast heeft gehouden, waarna [benadeelde 1] op de grond is gevallen en
- vervolgens terwijl [benadeelde 1] op de grond lag, meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van [benadeelde 1] heeft getrapt en
- ongeveer 20 keer, met kracht met een vuist heeft geslagen tegen het hoofd van [benadeelde 1] terwijl hij op de grond lag en
- een waxinelichthouder tegen richting [benadeelde 1] heeft gegooid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd, inhoudende een locatie- en contactverbod, voor de duur van drie jaren en dadelijk uitvoerbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Met betrekking tot de termijn van de 38v-maatregel heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze op vier jaren wordt gesteld. Ten aanzien van de gevorderde contactverboden heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze op zowel de aangever als [benadeelde 2] zien.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging – voor de bewezenverklaring van het subsidiaire feit, te weten het medeplegen van zware mishandeling – moet worden aangesloten bij de LOVS-oriëntatiepunten en de strafoplegging in vergelijkbare zaken en dat de op te leggen straf daarom naar beneden moet worden bijgesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te schoppen en te slaan en tegen het lichaam te trappen, terwijl het slachtoffer (uitgeschakeld) op de grond lag. De gevolgen hadden dodelijk kunnen zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte op zeer grove wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De explosie van geweld is angstaanjagend geweest voor het slachtoffer, maar ook voor zijn echtgenote [benadeelde 2] . Zij trof het slachtoffer, na het toegepaste geweld, meer dood dan levend en onherkenbaar verminkt op de grond van het restaurant aan. Uit de slachtofferverklaringen van het slachtoffer en [benadeelde 2] blijkt hoe groot de impact van het gebeurde op hen is geweest en nog steeds is.
Het slachtoffer heeft aan het geweldsincident blijvend letsel aan beide ogen
(traumatische mydriasis)overgehouden waardoor hij levenslang last zal hebben van overgevoeligheid voor licht, heeft een posttraumatische stressstoornis (verder: PTSS) ontwikkeld en ervaart nog steeds pijn, angst, verdriet en stress. [benadeelde 2] heeft als gevolg van het geweldsincident psychisch letsel ontwikkeld bestaande uit PTSS, zij slikt nog steeds slaapmedicatie om ’s nachts te kunnen slappen, is erg angstig geworden en voelt zich gevangen en geïsoleerd in haar eigen woning en zaak. Zij ondergaan beiden therapie.
Voorts geldt dat een poging tot doodslag een ernstig geweldsdelict is met een voor de rechtsorde schokkend karakter en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof weegt de volgende omstandigheden in strafverzwarende zin mee.
De poging tot doodslag vond plaats nadat al eerder op de avond een geweldsincident tussen de aangever en de medeverdachte had plaatsgevonden, waarbij de medeverdachte het slachtoffer meermalen heeft geslagen en het slachtoffer uiteindelijk in de keuken van het restaurant een mes heeft gepakt om de medeverdachte het restaurant uit te jagen. Na dit incident heeft de medeverdachte de verdachte gebeld. De verdachte is vervolgens naar de medeverdachte toe gereden om hem – naar zijn eigen verklaring – op te halen. Van ophalen is echter geen sprake geweest. Nadat de medeverdachte bij hem was ingestapt, zijn zij niet vertrokken maar heeft de verdachte zijn auto in de directe nabijheid van restaurant [cafe] geparkeerd en is de medeverdachte vervolgens na ruim dertig minuten na het eerste incident – op het moment dat het slachtoffer en [benadeelde 2] omstreeks 21:23 uur het restaurant verlieten – direct op het slachtoffer afgelopen en overgegaan tot het plegen van geweld tegen het slachtoffer. De verdachte heeft zich daarbij vrijwel meteen aangesloten. Het hof kan zich, gelet op deze gang van zaken, niet aan de indruk onttrekken dat de medeverdachte, samen met de verdachte, met een vooropgezet plan naar het restaurant zijn teruggekeerd om het slachtoffer – naar aanleiding van het geweldsincident eerder op de avond waarbij de medeverdachte moest vluchten – te grazen te nemen.
Daarbij komt dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 februari 2025 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor geweldsfeiten is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur – zoals is gevorderd door de advocaat-generaal – passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is het hof van oordeel dat de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende dat de verdachte
  • voor de duur van vier jaren geen – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , dient te worden opgelegd, en;
  • voor de duur van vier jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [gebied] in IJmuiden
Het hof zal, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld en het recidiverisico als laag-gemiddeld in ingeschat. De bipolaire stoornis van de verdachte in combinatie met zijn neiging om zijn zoon bij problemen uit de brand te helpen, lijkt de kans op recidive enigszins te verhogen.
Het hof zal daarbij bepalen dat de verdachte voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, de verdachte ten hoogste twee weken vervangende hechtenis ondergaat, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 192.131,38. Deze vordering is ter terechtzitting in eerste aanleg op
7 oktober 2024 naar beneden bijgesteld tot een schadevergoeding, groot € 192.124,52, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 157.124,52 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 35.000,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.174,05 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 27.500,00 ter compensatie van immateriële schade.
In hoger beroep is de vordering opnieuw naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 100.558,85. Ter compensatie van de materiele schade wordt een bedrag van € 65.558,85 gevorderd, bestaande uit:
verlies van arbeidsvermogen 2024 € 40.723,00
huishoudelijke hulp/verzorging € 19.615,00
medische kosten/herstelkosten € 1.061,83
reiskosten € 3.480,92
diverse kosten € 678,10
Ter compensatie van de immateriële schade wordt een bedrag van € 35.000,00 gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel kan worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij de standpunten die door de verdediging in de zaak van de medeverdachte naar voren zijn gebracht, inhoudende dat:
  • de post
  • de post
  • de overige
  • het bedrag aan
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij gehouden tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Verlies van arbeidsvermogen
De taak van het hof is om te beoordelen of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering genoegzaam naar voren te brengen. Als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, dient het hof te beoordelen of het eigen onderzoek van het hof naar de toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering daarvoor binnen een strafproces voldoende compensatie biedt.
Het hof stelt in dit kader vast dat het gaat om een zeer overzichtelijke vordering van relatief geringe omvang. Van gevorderde toekomstige schade is geen sprake meer. Daarbij is de aangepaste, verlaagde vordering ruim voor de zitting verspreid en de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid geweest om vragen te stellen aan de (gemachtigde van de) benadeelde partij en inhoudelijk te reageren. Dat heeft de verdediging ook gedaan door onder meer stukken te overleggen met betrekking tot de (lopende) crowdfunding-actie en de uitkering van een waarde cheque aan de benadeelde partijen. Bij die stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest haar stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering genoegzaam naar voren te brengen.
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 40.723,00 gevorderd aan verlies van arbeidsvermogen 2024 omdat het restaurant van de benadeelde partij, als gevolg van het handelen van de verdachte, gedurende een periode van bijna 8½ maand gesloten is geweest. Dit gedeelte van de vordering is onderbouwd met de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2021, 2022 en 2023 en de voorlopige winst en verliesrekening over 2024 en is verder in eerste aanleg en in hoger beroep nader toegelicht door de gemachtigde van de benadeelde partij.
De verdediging heeft dit gedeelte van de vordering betwist door zich op het standpunt te stellen dat de gestelde schade dient te worden verminderd met de uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de benadeelde partij en met de opbrengst van de crowdfunding.
Het hof stelt voorop dat het aannemelijk is geworden dat aan de zijde van de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde, sprake is van verlies van arbeidsvermogen als direct gevolg van de door de verdachten veroorzaakte bedrijfssluiting gedurende een periode van bijna 8½ maand.
Het betrekking tot de omvang van deze schadepost overweegt het hof als volgt.
Het betoog van de verdediging dat deze schadepost dient te worden verminderd met de uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de benadeelde partij gaat niet op. Het betreft immers een sommenverzekering - in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden (art. 7:964 BW) en geen subrogatie plaatsvindt - die door de benadeelde zelf (of door een ander, buiten de sfeer van de aansprakelijke persoon) is gesloten en betaald. Voor verrekening van de schade met de uitkering op basis van deze sommenverzekering is geen plaats, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, aangezien het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen (vgl. HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808 en HR 28 november 1969, NJ 1970/172). Ook de opbrengst van een crowdfunding actie komt, blijkens bestendige jurisprudentie, niet voor verrekening in aanmerking.
Nu deze schadepost verder niet is betwist en het hof deze niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze post, groot € 40.723,00, worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp/verzorging
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 19.615,00 gevorderd ter zake van huishoudelijke hulp/verzorging. Uit het dossier blijkt voldoende dat het slachtoffer, als gevolg van het bewezenverklaarde hulp nodig heeft gehad bij zijn persoonlijke verzorging en het huishouden en op dit moment nog steeds bij bepaalde zaken hulp nodig heeft, zodat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij op dat punt rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdediging heeft deze schadepost in zoverre betwist dat aansluiting moet worden gezocht bij de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft in reactie op de betwisting dat de benadeelde partij voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit 100% van het huishouden voor zijn rekening nam, overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat hij in het tweepersoonshuishouden in ieder geval verantwoordelijk is geweest voor 50%. Het hof zal in lijn met de beslissing van de rechtbank op dit punt uitgaan van hetzelfde percentage. Nu deze post naar het oordeel van het hof voor het overige, gelet op de gegeven onderbouwing, onvoldoende (gemotiveerd) is betwist en deze het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal het hof dit gedeelte van de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 19.615,00 x 50% = € 9.807,50.
Voor de overig gevorderde 50% is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering nadere bewijslevering zou vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen maar kan hij die bij de civiele rechter aanbrengen.
Medische kosten/herstelkosten, reiskosten en diverse kosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 5.220,85 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet voldoende (gemotiveerd) zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond on onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte, zoals dat hiervoor is uiteengezet, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van uitgebreide breuken van de rechteroogkas en de neus, met ten gevolge daarvan de aanwezigheid van bloed en/of vocht in de luchtwegen en een zwelling in de luchtwegen, waarvoor de aangever zes dagen werd beademd op de intensive care van het ziekenhuis. Ook heeft de benadeelde partij blijvend oogletsel opgelopen. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel in de vorm van PTSS, veroorzaakt door onderhavig incident. Tot op heden wordt het slachtoffer daar nog steeds voor behandeld. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij, als gevolg van het zeer gewelddadige handelen van de verdachte, zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid begroten op € 27.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de
aard en ernst van het op de benadeelde partij uitgeoefende geweld, de aard en ernst van het lichamelijke en geestelijke letsel en schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Van medeschuld van de benadeelde partij is geen sprake.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 83.251,35 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Wat betreft de materiële schade merkt het hof op dat de kosten op verschillende tijdstippen in de periode van maart 2024 tot en met maart 2025 zijn gemaakt. Het hof zal daarom bij wijze van moderatie bepalen dat de wettelijke rente ter zake van de materiële schade aanvangt op 1 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Het toe te wijzen bedrag ter zake van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 121.692,59. Deze vordering is ter terechtzitting in eerste aanleg op
7 oktober 2024 naar beneden bijgesteld tot een schadevergoeding, groot € 120.699,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 100.699,45 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 660,42 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 ter compensatie van immateriële schade.
In hoger beroep is de vordering opnieuw naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 61.033,33. Ter compensatie van materiële schade wordt een bedrag van € 41.033,33 gevorderd, bestaande uit:
verlies van arbeidsvermogen € 39.966,67
medische kosten/herstelkosten € 57,86
reiskosten € 508,80
diverse kosten € 500,00
Ter compensatie van immateriële schade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel kan worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij de standpunten die door de verdediging in de zaak van de medeverdachte naar voren zijn gebracht, inhoudende dat de verdediging zich voor wat betreft de materiële schade kan vinden in het oordeel van de rechtbank en dat het bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 3.000,00.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij gehouden tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Verlies van arbeidsvermogen
Zoals hiervoor reeds overwogen is de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid geweest haar stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering genoegzaam naar voren te brengen.
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 39.966,67 gevorderd aan verlies van arbeidsvermogen 2024, omdat het restaurant van de benadeelde partij, als gevolg van het handelen van de verdachte, gedurende een periode van bijna 8½ maand gesloten is geweest. Dit gedeelte van de vordering is onderbouwd met de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2021, 2022 en 2023 en de voorlopige winst en verliesrekening over 2024 en is verder in eerste aanleg en in hoger beroep nader toegelicht door de gemachtigde van de benadeelde partij.
Het hof zal deze schadepost – onder verwijzing naar de motivering op dit punt bij de benadeelde partij [benadeelde 1] – in zijn geheel toewijzen, dus tot een bedrag van € 39.966,67.
Medische kosten/herstelkosten, reiskosten en diverse kosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 1.066,66 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet voldoende (gemotiveerd) zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond on onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Immateriële schade (schokschade)
Het juridisch kader
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt (het primaire slachtoffer), kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt (het secundaire slachtoffer). Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Deze gezichtspunten moeten in hun onderlinge samenhang worden beschouwd, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de andere gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het oordeel van het hof
Het slachtoffer [benadeelde 1] is op 22 februari 2024 fysiek zo ernstig mishandeld dat het toegebrachte geweld is gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het slachtoffer heeft aan het incident ernstige letsels aan het gelaat, bestaande uit zwellingen, een oogkasbreuk en een gebroken neus overgehouden. De benadeelde partij – de echtgenote van het slachtoffer – is direct na de poging tot doodslag geconfronteerd met haar echtgenoot. Zij zag haar man roerloos op de grond liggen in het bloed. Hij was onherkenbaar. Zijn gezicht was opgezwollen en vol met bloed. Hij kon niet ademen en ze was bang dat hij doodging.
P. Emmen, GZ-psycholoog, heeft in een schrijven van 14 juni 2024 meegedeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde is gediagnosticeerd met een PTSS. Om de PTSS te behandelen is ingezet op EMDR en/of exposure en medicamenteuze behandeling.
Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit de stukken, in combinatie met hetgeen namens de benadeelde partij is gesteld, dat de confrontatie met het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid.
Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en haar echtgenoot, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof acht geslagen op vergoedingen die in andere zaken worden toegekend. Het hof acht begroting van (immateriële) schokschade op € 7.500,00 billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 48.533,33 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Wat betreft de materiële schade merkt het hof op dat de kosten op verschillende tijdstippen in de periode van maart 2024 tot en met maart 2025 zijn gemaakt. Het hof zal daarom bij wijze van moderatie bepalen dat de wettelijke rente ter zake van de materiële schade aanvangt op 1 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Het toe te wijzen bedrag ter zake van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde:
  • voor de duur van
  • voor de duur van
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 83.251,35 (drieëntachtigduizend tweehonderdeenenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 55.751,35 (vijfenvijftigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 27.500,00 (zevenentwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 83.251,35 (drieëntachtigduizend tweehonderdeenenvijftig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 55.751,35 (vijfenvijftigduizend zevenhonderdeenenvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en
€ 27.500,00 (zevenentwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 230 (tweehonderddertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop 1 september 2024
en van de
immateriële schadeop 22 februari 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 48.533,33 (achtenveertigduizend vijfhonderddrieëndertig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 41.033,33 (eenenveertigduizend drieëndertig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 48.533,33 (achtenveertigduizend vijfhonderddrieëndertig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 41.033,33 (eenenveertigduizend drieëndertig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop 1 september 2024
en van de
immateriële schadeop 22 februari 2024.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. W.S. Ludwig en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 maart 2025.