Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
activavan de schuldenaar onder zich heeft. Maar de wetsgeschiedenis van artikel 475aa Rv leert – naar Rabobank niet bestrijdt – dat de wetgever met artikel 475aa Rv een andere bedoeling heeft gehad. In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 35225 (TK 2018-2019, nr. 3) staat immers (p. 48, zie ook al p. 3) dat met de bepaling voor de deurwaarder de bevoegdheid wordt ingevoerd “om voorafgaand aan de beslaglegging aan banken te vragen of de schuldenaar bij hen een bankrekening aanhoudt.” Nadat was geconstateerd dat sommige banken uit artikel 475aa Rv afleiden dat zij de vraag van de deurwaarder ontkennend moeten beantwoorden als de schuldenaar weliswaar een bankrekening bij hen aanhoudt maar daarop geen batig saldo heeft, heeft het ministerie een wijziging van artikel 475aa Rv voorbereid (Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met aanpassingen in het beslag- en executierecht (Verzamelwet beslag- en executierecht), KetenID: [nummer] , strekkende tot enkele wijzigingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die nodig zijn als gevolg van, onder meer, praktijkervaringen met het herziene beslag- en executierecht), waarbij de zinsnede “of deze geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft”, wordt vervangen door “of de schuldenaar bij haar een betaalrekening of spaarrekening aanhoudt”. In de memorie van toelichting (p. 1) staat dat de wijziging “verduidelijkt” dat artikel 475aa Rv tot doel heeft de deurwaarder de bevoegdheid te geven om aan een bank te vragen of een schuldenaar er bankiert.
€ 1.716(tarief I, 2 punten)