4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
7. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
9. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast, overweegt de rechtbank als volgt.
10. eiser heeft in de bezwaarfase niet gevraagd om toezending van stukken die door hem als “op de zaak betrekking hebbend” worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat in de bezwaarfase geen recht op toezending van dergelijke stukken bestaat, maar alleen een recht op inzage voorafgaand aan het horen en indien gewenst afschriften van de ter inzage gelegde stukken. De rechtbank sluit zich aan bij en verwijst naar de motivering in de uitspraak van gerechtshof Amsterdam 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499. De rechtbank stelt vast dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, zodat de grief van eiser dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet volledig heeft weergegeven wat er tijdens de hoorzitting is besproken, geen doel treft. 11. In de beroepsfase geldt een actieve informatieverschaffing en moet de ambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Zoals uit het hierna overwogene volgt heeft de ambtenaar naar het oordeel van de rechtbank aan deze verplichting voldaan.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat onvoldoende inzichtelijk is op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd oordeelt de rechtbank dat de matrix transactieprijzen en gecorrigeerde transactieprijzen naar waardepeildatum bevat, waaruit eenvoudig is af te leiden dat in dit geval geen indexatie is toegepast. Aangezien eiser niet stelt dat dit onjuist is, gaat de rechtbank aan het betoog van eiser ter zake voorbij.
12. eiser heeft ter zitting gesteld dat er op de heffingsambtenaar een extra taak rust om de grondstaffel bij het bezwaar te overleggen. Echter is het bestuursorgaan alleen in de beroepsfase op grond van 8:42 Awb verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. In de bezwaarfase is het zo dat er op grond van art. 7:4 Awb een (passief) inzagerecht geldt (ECLI:GHAMS:2017:4618). De rechtbank is van oordeel dat er geen extra taak rust op de heffingsambtenaar om de grondstaffel te overleggen.
13. Het betoog van eiser dat verweerder verplicht is om naast de matrix nog de volledige iWOZ-kaarten en bouwtekeningen in het geding te brengen faalt (zie gerechtshof Amsterdam 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310 en Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526). 14. De grief van eiser dat de grondstaffel niet is overgelegd kan niet slagen. verweerder heeft de grondstaffel overgelegd bij het verweerschrift. Dat de grondstaffel is weergegeven in een grafiek maakt niet dat de grondstaffel niet bruikbaar is. De grafiek bevat alle relevante informatie betreffende de ter plaatse gehanteerde grondwaarde.
15. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder ter onderbouwing van de waarde gebruikte vergelijkingsobjecten, wat betreft type, uitstraling, bouwjaar en ligging voldoende vergelijkbaar met de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar deze zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen derhalve worden gebruikt ter onderbouwing van de waarde van de woning. Bij de waardevaststelling moet wel voldoende rekening worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
16. Met de in beroep overgelegde matrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt hoe rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
17. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de door verweerder gehanteerde maatvoering onjuist is overweegt de rechtbank als volgt. De maten van de objecten [Straat 2] 13 en [Straat 3] 25 wijken niet af van de inhoud zoals genoemd in het taxatieverslag dat reeds langere tijd in het bezit is van eiser. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder, nu hij deze gegevens betreffende inhoud gemotiveerd heeft betwist, de juiste maten heeft gehanteerd. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zijn andersluidende stelling niet naar behoren onderbouwd
18. Ook overigens zijn door eiser naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verweerder de onderhavige waarde te hoog heeft vastgesteld. verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ -waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat de vastgestelde WOZ waarde van de woning in stand blijft. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”