ECLI:NL:GHAMS:2025:725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/796
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in Amsterdam met geschil over waardebepaling en informatieverstrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 20 juli 2023 had geoordeeld dat de WOZ-waarde van de woning te hoog was vastgesteld op € 567.000. De rechtbank had de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. In hoger beroep was de vraag of de waarde van de woning correct was vastgesteld en of de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt aan de belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de waardematrix die door de belanghebbende was ingediend, niet goed bruikbaar was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de waarde van de woning op de waardepeildatum correct was vastgesteld. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt op 11 maart 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/796
11 maart 2025
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 20 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6118 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [Straat 3 ] 27 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 567.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 bekendgemaakt. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft als volgt beslist op het beroep van belanghebbende betreffende de hiervoor genoemde beschikkingen:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar maar bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 250;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 250;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.266 en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend, de heffingsambtenaar een verweerschrift en op 5 december 2024 is door belanghebbende nog een nader stuk ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning, gebouwd in 1972. De inhoud van de woning is 505 m³ en de oppervlakte van het perceel is 764 m². De woning is voorzien van een balkon, een vrijstaande garage, een tuinhuis/blokhut en een dakkapel.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Op de zaak betrekking hebbende stukken
5. eiser heeft in de bezwaarfase gevraagd om toezending van stukken die door hem als “op de zaak betrekking hebbend” worden beschouwd. Meer in het bijzonder doelt eiser op het taxatieverslag, de matrix en de grondstaffels van het voorgaande belastingjaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn stukken over een voorafgaand belastingjaar geen op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank is van oordeel dat in de bezwaarfase geen recht op toezending van dergelijke stukken voor het belastingjaar zelf bestaat, maar alleen een recht op inzage voorafgaand aan het horen en indien gewenst afschriften van de ter inzage gelegde stukken. De rechtbank sluit zich aan bij en verwijst naar de motivering in de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022,
ECLI:NL:GHAMS:2022:499. In de beroepsfase geldt een actieve informatieverschaffing en moet verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Zoals uit het hierna overwogene volgt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan deze verplichting voldaan.
6. De rechtbank overweegt in dit verband dat in de door verweerder overgelegde waardematrix alle van belang zijnde objectkenmerken van deze vergelijkingsobjecten zijn benoemd: bouwjaar, type woning, waardekenmerken, inhouds- en oppervlaktematen en de prijs per kubieke meter. Ook is in de waardematrix te zien met welk prijsindexbedrag de op een bepaalde datum overeengekomen verkoopprijs gecorrigeerd is naar de waardepeildatum. Verder heeft verweerder de grondstaffel overgelegd.
7. eiser stelt ook dat verweerder verplicht is om naast de voorgaande stukken nog de iWOZ-kaarten en de bouwtekeningen in het geding te brengen, omdat eiser meent dat de zolder niet bruikbaar is. iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG) samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Die gegevens van de VNG behoren in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en hoeven dus in principe niet verstrekt te worden (vgl. het gerechtshof Amsterdam 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310 en de Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526). Dat is slechts anders indien verweerder in het kader van de onderhavige procedure deze informatie heeft ingezien. In die situatie behoren de stukken tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Daarnaast geldt dat, als eiser van mening is dat de door verweerder in de waardematrix genoemde kenmerken onjuist zijn, en hij deze stelling aannemelijk maakt, het in reactie daarop op de weg kan liggen van verweerder om deze kenmerken te controleren en (als gevolg daarvan) de iWOZ-gegevens in te brengen. In het onderhavige geval heeft eiser dat niet gedaan en hoefden de iWOZ-gegevens dus ook niet ingebracht te worden. Het vorenstaande geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het overleggen van de bouwtekeningen. Het is namelijk niet vereist dat de WOZ-waarde van de woning wiskundig wordt bewezen door verweerder. Daarbij brengt de rechtbank in herinnering dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is (vgl. het gerechtshof Den Haag 16 augustus 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1652 en het gerechtshof Amsterdam 7 december 2021 ECLI:NL:GHAMS:2021:3807).
Waardering van de woning
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
9. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
10. De rechtbank is van oordeel dat de in het taxatierapport en waardematrix
genoemde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning aangezien deze – evenals de woning – alle in [Z] gelegen vrijstaande woningen zijn. Verder zijn de vergelijkingsobjecten wat bouwjaar en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning op de waardepeildatum.
11. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom dat verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder dit – gelet op het door hem overgelegde taxatierapport met waardematrix en de door hem gegeven toelichting hierop – heeft gedaan. verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning. Uit het overgelegde taxatierapport met waardematrix volgt dat de woning een factor 2 heeft gekregen voor ligging en, op [Straat] 32 na, de laagste vierkantemeterprijs heeft.
Het vergelijkingsobject [Straat 3 ] 1 heeft net als de woning een factor 2 gekregen voor ligging en is ook gelegen bij de sportvelden. De vergelijkingsobjecten
[Straat 1 ] 2 en [Straat 2 ] 32 hebben weliswaar een betere ligging dan de woning, maar op de grondwaarde is er een correctie van 5% toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het voorgaande voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de grondwaarde van de woning zich verhoudt tot de grondwaarde van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Opgewekt vertrouwen / motiveringsbeginsel
13. Eiser bestrijdt dat de uitspraak op het bezwaarschrift deugdelijk is gemotiveerd en doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel. In de uitspraak op bezwaar is een waardematrix opgenomen waarin de waarde van de woning is vastgesteld op € 540.000, en ook in het verweerschrift wordt een waarde van € 540.000 genoemd. Eiser stelt dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat de waarde zou worden verlaagd naar dit bedrag,
14. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja hoe, de heffingsambtenaar in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen (vgl. de Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069). De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is in dit geval. Immers, in de uitspraak op bezwaar is beslist dat de vastgestelde waarde van € 567.000 gehandhaafd wordt, en het verweerschrift strekt tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser mocht er daarom rechtens niet op vertrouwen dat verweerder voornemens was de waarde te verlagen tot € 540.000.
15. Wel is de rechtbank met eiser van oordeel dat door het opnemen van een waardematrix in de uitspraak op bezwaar die resulteert in een waarde voor de woning van
€ 540.000, de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, en dat het beroep daarom gegrond verklaard dient te worden, maar met in stand laten van de vastgestelde waarde die in beroep immers aannemelijk is gemaakt door verweerder.
(…)
Verzoek vergoeding immateriële schade
17. Het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn wijst de rechtbank toe, omdat sinds het indienen van het bezwaarschrift op 24 maart 2021 tot het doen van deze uitspraak op 20 juli 2023 afgerond twee jaar en vier maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de verlenging van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Bij de gegeven overschrijding van de redelijke termijn past een vergoeding van € 500. Omdat van de vier maanden overschrijding (afgerond) twee maanden aan de bezwaarfase is toe te rekenen en twee maanden aan de beroepsfase, dient verweerder van het bedrag van € 500 (2/4 x € 500 =) € 250 te vergoeden en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) (2/4 x € 500 =) € 250.
17. verweerder heeft gesteld dat geen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade, omdat eiser het recht hierop heeft overgedragen aan gemachtigde. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt spanning en frustratie bij eiser verondersteld. Indien hij zijn vordering uit dezen hoofde overdraagt aan gemachtigde is dit een afspraak waarvan het partijen (eiser en gemachtigde) vrij staat die te maken, maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het recht van eiser op vergoeding van immateriële schade. Ook ziet de rechtbank, bij de huidige stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad over de vergoeding van immateriële schade, geen aanleiding tot matiging van de hoogte van de vergoeding zoals door verweerder bepleit.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Vooraf
5.1.1.
Zijn klachten aangaande de informatieverstrekking in de bezwaarfase (artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ) heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken, zodat het Hof deze niet zal behandelen. Voor zover belanghebbende in dit hoger beroep standaardgrieven heeft aangevoerd die door het Hof in eerdere uitspraken reeds zijn verworpen, verwijst het Hof voor zijn oordeel daarnaar:
Gronden
Modelmatig, inzage en artikel 8:42 Awb: de vraag of de transactiegegevens van alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat de heffingsambtenaar deze voorafgaand aan het horen in de bezwaarfase ter inzage van belanghebbende had moeten leggen (zie artikel 7:4, lid 2, Awb) en in (hoger) beroep in had moeten brengen (zie artikel 8:42, lid 1, Awb), beantwoordt het Hof ontkennend.
r.o. 5.4.5. en 5.5.1 e.v.
Indexering: Indexatie is niet meer dan een hulpmiddel om de waarde inzichtelijk te maken. De aan
hulpmiddelenten grondslag liggende gegevens, behoren niet tot de in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde gegevens. Daar komt bij dat uit de gegevens vermeld in de matrix kan worden afgeleid tot welk bedrag is geïndexeerd. Er is dus geen sprake van een onbekende factor bij de waardevaststelling.
r.o. 5.6.1
Het Hof ziet geen aanleiding in deze zaak anders over bovengenoemde grieven te oordelen.
5.1.2.
Voorts stelt het Hof vast dat de heffingsambtenaar in beroep de iWOZ-kaarten en de bouwtekeningen heeft ingebracht, zodat de klacht dat hij dat niet heeft gedaan faalt omdat deze feitelijke grondslag mist. Met deze ingebrachte stukken heeft de heffingsambtenaar de door hem gehanteerde oppervlakten en kenmerken van de referentiewoningen ook aannemelijk gemaakt, zodat ook belanghebbendes blote betwisting daarvan geen doel treft.
5.1.3.
Het Hof volgt belanghebbende voorts niet in de klachten dat de inhoud van hetgeen op de hoorzitting is besproken niet volledig is weergegeven en dat de uitspraak op het bezwaarschrift niet deugdelijk is gemotiveerd. Het Hof constateert dat deze klachten door de gemachtigde van belanghebbende onderdeel uitmaken van de standaard tekst die hij in (nagenoeg) elke zaak inbrengt, met inbegrip van de daarin voorkomende taalfouten, inconsistenties en fragmentarische beweringen. De heffingsambtenaar heeft het verslag van de hoorzitting opgenomen in de uitspraak op bezwaar die tot de stukken van het geding behoort. Belanghebbende heeft dus sinds de ontvangst daarvan, op 10 of 11 november 2021 de gelegenheid gehad concreet aan te geven wat daarin ontbreekt. Van die gelegenheid heeft hij in de navolgende jaren geen gebruik gemaakt.
5.1.4.
Met betrekking tot de klacht over de uitspraak op bezwaar overweegt het Hof dat de rechtbank daar in overwegingen 13, 14 en 15 van haar uitspraak op in is gegaan. De rechtbank komt in die overwegingen tot de beslissing het beroep op basis van deze klacht gegrond te verklaren met in stand lating van de waarde € 540.000 (waarop het Hof in 5.2 tot en met 5.4 hierna in zal gaan). Hiermee faalt naar het oordeel van het Hof in hoger beroep tegen de in beroep geadresseerde klacht over de ondeugdelijke motivering van de uitspraak op bezwaar. het Hof verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van de rechtbank die onderdeel uitmaakt van de stukken van het geding.
Waarde van de woning
5.2.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen in onderdelen 8 tot en met 12 van haar uitspraak acht het Hof juist. Het Hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het Hof voegt hier het volgende aan toe.
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een waardematrix ingebracht, waaruit een lagere waarde van de woning volgt. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat deze matrix niet goed bruikbaar is.
Het Hof overweegt dat de matrix veel kleine en grote rekenfouten en inconsistenties bevat. Ter illustratie vermeldt het Hof het volgende. Zo is in de matrix het referentieobject [Straat 3 ] 23 opgenomen. Dit object is meer dan twee jaar na waardepeildatum verkocht zodat het minder goed bruikbaar is. Dit object is heeft veruit de laagste waarde per m2 woonoppervlak, hetgeen deels wordt veroorzaakt door de forse indexering (van ruim 23%) die in de matrix is toegepast. Ook de gehanteerde indexering voor het vergelijkingsobject [Straat 3 ] 1 in met bijna 15% per jaar fors te noemen. Daarnaast is in die matrix bij de woning zonder verklaring daarvoor een veel lagere basiswaarde per m2 perceeloppervlak (van € 166) gehanteerd dan voor de twee resterende (bruikbare) vergelijkingsobjecten (€ 269 en € 282). Voorts is in de matrix ten onrechte een balkon achterwege gelaten. Ook de in de matrix gehanteerde bewerking om de waarde van de woning per m2 woonoppervlak te bepalen is onnavolgbaar. Deze bewerking houdt onder andere in de m2-prijs eerst wordt gecorrigeerd van de in de matrix afgeleide prijzen van de vergelijkingsobjecten naar voor de zogeheten KOUDV-factoren geneutraliseerde waarden en vervolgens van een geneutraliseerd gemiddelde naar de voor de KOUDV-factoren gecorrigeerde waarde voor de woning. Dit leidt uiteindelijk tot een veel lagere ‘gecorrigeerde’ prijs per m2 woonoppervlak van de woning dan de in de matrix opgenomen gegevens rechtvaardigen. Dit maakt deze matrix slecht bruikbaar en daarom zal het Hof daaraan voorbijgaan.
5.4.
Het Hof acht de heffingsambtenaar, ook gewogen tegen hetgeen belanghebbende daartegenover heeft gesteld, geslaagd in zijn bewijslast aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten. Het Hof voegt hier het volgende aan toe. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, geoordeeld dat bij toekenning van een vergoeding van proceskosten, punt 1 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht buiten toepassing moet blijven. Als gevolg daarvan moet een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase worden berekend op basis van het in punt 2 van dat onderdeel vermelde bedrag. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de door haar toegekende kostenvergoeding mede gebaseerd op een puntwaarde voor de bezwaarfase van € 296. Dat was het toen in punt 1 van onderdeel B2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen bedrag. Dit was echter hoger dan de vergoeding (van € 265 per punt in bezwaarfase) waar de gemachtigde van belanghebbende om had verzocht. Belanghebbende heeft hier in hoger beroep dan ook niet over geklaagd, ook niet ter zitting of in zijn na het wijzen van het arrest ingediende stuk. Gelet hierop zal het Hof ook de kostenveroordeling van de rechtbank bevestigen.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 11 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: