ECLI:NL:GHAMS:2025:809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
23-000318-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel met oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel, [slachtoffer], en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 januari 2024. De tenlastelegging omvatte mishandeling op 5 maart 2023, waarbij de verdachte zijn levensgezel met gebalde vuist en vlakke hand zou hebben geslagen en aan haar haren zou hebben getrokken. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en de bewijsstukken beoordeeld. Het hof oordeelde dat de aangifte van de aangeefster, ondanks enkele inconsistenties, voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals letsel dat door de politie werd waargenomen. Het hof heeft de verdediging niet gevolgd in hun betoog dat de verdachte vrijgesproken moest worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met bijzondere voorwaarden die niet zijn opgelegd, omdat de verdachte geen relatie meer heeft met de aangeefster. Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000318-24
datum uitspraak: 26 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-068530-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
  • meermaals (met kracht) met gebalde vuist en/of vlakke hand tegen het hoofd en/of gezicht en/of been van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of
  • (met kracht) aan de hoofdharen van voornoemde [slachtoffer] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft primair betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat 1) de aangeefster haar aangifte heeft ‘ingetrokken’ en wisselende verklaringen heeft afgelegd, waardoor het onaannemelijk is dat het zo is gelopen als in de aangifte is gesteld, en 2) onduidelijk is wanneer de letselfoto’s genomen zijn. Er is daarmee een gebrek aan wettig bewijs nu de foto’s geen duidelijke bevestiging opleveren voor de aangifte, maar ook een gebrek aan overtuigend bewijs vanwege de tegenstrijdige verklaringen van de aangeefster.
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat, ook indien mishandeling wel bewezenverklaard wordt, nog altijd onaannemelijk is dat de verdachte de aangeefster met gebalde vuist tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 7 maart 2023 aangifte gedaan tegen haar echtgenoot, de verdachte. Zij verklaarde dat de verdachte en zij op 5 maart 2023 tussen 1.00 uur en 2.00 uur samen in een auto zaten – de verdachte zat voorin en de aangeefster achterin – en dat de verdachte haar toen heeft mishandeld. De aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte haar met kracht op het hoofd en gezicht sloeg, zowel met de platte hand als met gebalde vuist. Daardoor zou haar kies zijn gebroken, en zou zij krassen in haar gezicht en een bult op haar hoofd hebben opgelopen. Ook heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte met kracht aan haar haren heeft getrokken. Bij haar verhoor door de raadsheer-commissaris op 6 maart 2025 heeft de aangeefster de vraag of zij in haar aangifte de waarheid had gesproken bevestigend beantwoord.
De aangifte vindt op belangrijke onderdelen steun in overige onderdelen van het dossier. Zo zag de politieambtenaar die de aangifte opnam krassporen op de linkerwang van de aangeefster, voelde die een bult op haar hoofd en zag die dat de aangeefster een kies mistte in de rechteronderkaak. Dit waargenomen letsel past naar het oordeel van het hof goed bij de mishandelingen en het letsel waarover de aangeefster heeft verklaard. Ook hebben verbalisanten onderzoek verricht in de betreffende auto en bij de handrem een pluk zwart, lang haar aangetroffen, hetgeen past bij de verklaring van de aangeefster dat aan haar haar is getrokken.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Dat de aangeefster, om welke reden dan ook, tijdens de twee verhoren bij de raadsheer-commissaris op onderdelen wisselend heeft verklaard, maakt dat niet anders, nu zij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij in haar aangifte de waarheid had gesproken en haar aangifte op relevante onderdelen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Dat de aangeefster haar kies door haar zwangerschap is kwijtgeraakt, of zelf aan haar haar had getrokken en zichzelf had geslagen en verwond, zoals de verdacht heeft betoogd, acht het hof niet aannemelijk, nu daarvoor onvoldoende steun in het dossier is te vinden, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt de aard en de omvang van het aangetroffen letsel.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld, zoals hieronder weergegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 maart 2023 te Amsterdam, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
  • meermaals met kracht met gebalde vuist en/of vlakke hand tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan en
  • (met kracht) aan de hoofdharen van voornoemde [slachtoffer] te trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 weken, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij dezelfde bijzondere voorwaarden worden gesteld als door de reclassering zijn geadviseerd.
De raadsman heeft bepleit om – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren op te leggen en subsidiair een taakstraf van 90 uren, waarvan
40 uren voorwaardelijk. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit om het vonnis van de politierechter te bevestigen in zoverre, dat slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken wordt opgelegd, maar zonder het stellen van bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn (toenmalige) echtgenote. Hij heeft haar op brute wijze met zijn vuist en/of vlakke hand meermalen tegen het hoofd geslagen en ook heeft hij aan haar haar getrokken. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn en letsel opgelopen, waaronder een afgebroken kies. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemeen bekend is dat met name mishandelingen in de relationele sfeer een grote impact hebben op slachtoffers en nog lange tijd gevoelens van onveiligheid kunnen veroorzaken. Het slachtoffer had erop mogen vertrouwen dat zij veilig was, juist bij haar echtgenoot, en dit vertrouwen heeft de verdachte geschaad.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2025 is de verdachte eerder voor partnermishandeling onherroepelijk veroordeeld (gepleegd op 16 maart 2021). Blijkens de verklaringen van de aangeefster en de verdachte betrof dit hetzelfde slachtoffer. Kennelijk heeft deze veroordeling de verdachte er niet van weerhouden om nogmaals een soortgelijk feit te begaan. Dit neemt het hof de verdachte extra kwalijk. Om enerzijds recht te doen aan de ernst van het feit en de recidive, en de verdachte er anderzijds van te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen, acht het hof de oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op het reclasseringsadvies rechtszitting van 15 januari 2024, waarin de reclassering de oplegging van bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd, teneinde het risico op recidive en op letsel te verlagen. Anders dan de advocaat-generaal en de reclassering ziet het hof geen aanleiding om deze bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de verdachte geen relatie meer heeft met de aangeefster en de kans op herhaling daardoor naar het oordeel van het hof sterk is afgenomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. E. Mijnsberge en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2025.
Mr. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]