ECLI:NL:GHAMS:2025:889

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
000857-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Amsterdam inzake verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om schadevergoeding voor rechtsbijstand werd afgewezen. De appellant, geboren in 1995, had een verzoek ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een strafzaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft op 25 februari 2025 de advocaat-generaal gehoord, maar appellant en zijn advocaat waren niet aanwezig. Het verzoek om schadevergoeding betrof kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de rechtbank het verzoek ten onrechte had afgewezen, omdat de appellant niet schuldig was bevonden aan een strafbaar feit. Het hof benadrukte de onschuldpresumptie en oordeelde dat de omstandigheden van de zaak gronden van billijkheid voor toekenning van schadevergoeding rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een schadevergoeding van € 1.890,00 toegekend aan de appellant.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000857-24 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-337699-23
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. F. Tosun,
Ankersmidplein 2-8hg, 1506 CK Zaandam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 oktober 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 9 december 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 11 februari 2025 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant en zijn advocaat zijn met kennisgeving hiervan niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.210,00;
verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft het verzoek onder a afgewezen omdat appellant, kort gezegd, de aangever heeft opgezocht in zijn garage, hij op enig moment weer naar buiten ging omdat hij zich door aangever bedreigd voelde, hij toen uit de buddy van zijn brommer een rubberen staaf heeft gepakt en daarmee terug de garage in is gelopen, waarna geweld heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden heeft appellant door zijn gedragingen en zijn verklaring in belangrijke mate het strafrechtelijk onderzoek aan zich zelf te wijten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat appellant de aangever heeft opgezocht in diens garage, en eenmaal buiten de garage zou hij de aangever getrapt hebben. Ten aanzien van hetgeen binnen in de garage is gebeurd lopen de verklaringen uiteen. Volgens appellant werd hij daar bedreigd met een mes. Aangever heeft echter verklaard dat hij appellant niet heeft gezien en dat hij plotseling op het hoofd werd geslagen en dat hij buiten bewustzijn raakte.
Voor een nader onderzoek naar wat precies in de garage is voorgevallen, is in een verzoekschriftprocedure geen ruimte. Dat door appellant geweld is gebruikt en het verzoek daarom moet worden afgewezen, komt indirect neer op het uiten van de mening dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een strafrechtelijke norm. Hiermee wordt de grens van de oordeelsvrijheid overschreden. Het hof zal de beschikking waarvan beroep om die reden vernietigen en opnieuw recht doen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 1.210,00.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 1.890,00 (duizend achthonderdnegentig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, D.A.C. Koster en D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 februari 2025.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.890,00 (duizend achthonderdnegentig euro) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. [stichting] o.v.v. [naam] .
Amsterdam, 25 februari 2025,
mr. D.A.C. Koster, oudste raadsheer.