ECLI:NL:GHAMS:2025:890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
000080-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijheidsbeneming in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor immateriële en materiële schade als gevolg van zijn vrijheidsbeneming. Het verzoekschrift is op 26 september 2024 ingekomen, waarna de advocaat-generaal op 20 januari 2025 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 11 februari 2025 zijn de verzoeker, zijn advocaat en de advocaat-generaal gehoord. De verzoeker stelde dat hij immateriële schade had geleden ter hoogte van € 1.460,00 en materiële schade van € 24.380,00, alsook kosten voor rechtsbijstand van € 680,00. Het hof heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de immateriële schadevergoeding, maar dat het verzoek om materiële schade onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de verzoeker een vergoeding van € 680,00 voor rechtsbijstand toegekend en de overige verzoeken afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer en is ondertekend door de oudste raadsheer, mr. D.A.C. Koster.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000080-25 (530 Sv) en 000715-24 (537 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002681-22
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 537 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. O.F. Qane,
Nieuwe Herengracht 15 hs, 1011 RK Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 26 september 2024 ingekomen.
Op 20 januari 2025 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 11 februari 2025 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane vrijheidsbeneming in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.460,00;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane vrijheidsbeneming in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 24.380,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 537 Sv
Op 25 augustus 2024 heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ingediend. Bij beslissing van 26 augustus 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen en de gehele tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen bevolen. Op 26 augustus 2024 heeft de verzoeker op grond van artikel 6:6:22. eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van het hof van 11 september 2024 is de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd en de vordering tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis afgewezen.
Artikel 537 Sv luidt:
1. In de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, of artikel 6:6:21, eerste lid, wordt afgewezen of het openbaar ministerie in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan de rechter die als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming die voorafgaand aan de beslissing op de vordering is ondergaan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in de gevallen dat het gerechtshof in beroep de beslissing tot tenuitvoerlegging van de rechter of de rechter-commissaris vernietigt, of indien de zaak eindigt zonder oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel bedoeld in artikel 38v, van het Wetboek van Strafrecht.
3. (…)
4. De artikelen 533, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 534 en 536 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is op 24 augustus 2024 aangehouden. Van 24 augustus tot en met 26 augustus 2024 heeft verzoeker in een politiecel verbleven. Van 26 augustus 2024 tot en met 6 september 2024 heeft verzoeker in een huis van bewaring gezeten.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van immateriële schade als gevolg van de door verzoeker ondergane vrijheidsbeneming tot een bedrag van € 1.460,00.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van materiële schade heeft verzoeker gesteld dat sprake is van loonderving. Verzoeker heeft daartoe een arbeidsovereenkomst overgelegd, gedateerd 24 augustus 2024, waaruit zou blijken dat verzoeker per 26 augustus 2024 in dienst zou treden bij [bedrijf] voor de duur van 8 maanden. Het bruto maandinkomen zou € 3.750,00 bedragen exclusief 8 % vakantietoeslag en een dertiende maand. Het hof constateert dat de arbeidsovereenkomst niet door de werkgever is ondertekend, tevens is deze niet voorzien van een logo van het bedrijf. Ook blijkt overigens nergens anders uit dat verzoeker aldaar inderdaad aan het werk zou gaan; de verzoeker heeft geen enkele andere informatie over het contact met de beoogd werkgever overgelegd.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof zal het verzoek onder b dan ook afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Kent op de voet van artikel 537 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.460,00 (duizend vierhonderdzestig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, D.A.C. Koster en D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 februari 2025.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.140,00 (tweeduizend honderdveertig euro) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. [stichting] o.v.v. [nummer] .
Amsterdam, 25 februari 2025,
mr. D.A.C. Koster, oudste raadsheer.