ECLI:NL:GHAMS:2025:932

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
23-002636-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld van een horloge door middel van een voetbaltruc, hoger beroep tegen vonnis kinderrechter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op [geboortedag] 2003, heeft samen met medeverdachten een horloge van een aangever gestolen door middel van geweld, waarbij een zogenaamde voetbaltruc werd toegepast. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 21 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, is deels toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 2.050,08, bestaande uit € 1.300,08 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kinderrechter vernietigd voor wat betreft de kwalificatie van het feit en de opgelegde straffen, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd. De zaak benadrukt de ernst van diefstal met geweld en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002636-24
datum uitspraak: 3 april 2025
TEGENSPRAAK (raadsvrouw op eerdere terechtzitting gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-333395-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2003,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2025 en 20 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde straffen en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof
  • de door de kinderrechter voor het bewijs gebruikte eigen waarneming vervangt door de eigen waarneming van het hof, en
  • de door de kinderrechter gebruikte bewijsmiddelen 2 en 3 aanduidt als een geschrift, omdat de deze processen-verbaal niet door de betreffende verbalisanten zijn ondertekend.

Vervanging van een bewijsmiddel

De eigen waarneming van de kinderrechter wordt vervangen door de eigen waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2025.
Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de beelden genaamd
[bestand]is rond 12:48 minuten, terwijl de verdachte de aangever aanspreekt, te zien dat de aangever iets om zijn pols heeft wat lijkt op een zilverkleurig horloge. Rond 13:27 minuten, net voordat de verdachte wegrent van de aangever, is te zien dat de verdachte iets van metaal in zijn hand heeft, wat flikkert.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof stelt voorop dat het hof, anders dan de kinderrechter, geen toepassing geeft aan het jeugdsanctierecht. De kinderrechter is uitgegaan van de destijds bekende geboortedatum van de verdachte van 27 november 2007, hetgeen betekende dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde minderjarig zou zijn geweest. In hoger beroep is echter inmiddels uit een Kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) van 3 februari 2025 gebleken dat de IND de geboortedatum van de verdachte heeft aangepast naar [geboortedag] 2003. Het hof gaat uit van deze gewijzigde geboortedatum. Dit brengt met zich dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde meerderjarig was.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten op straat, in het centrum van Amsterdam, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een horloge (Rolex). Daarbij zijn de verdachte en zijn medeverdachten na een zogeheten voetbaltruc in een worsteling met de aangever geraakt, waarna de verdachte uiteindelijk het horloge van de pols van de aangever heeft getrokken. De aangever heeft hierdoor letsel aan zijn hand opgelopen. De verdachte en zijn mededaders hebben daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en een negatieve invloed gehad op het gevoel van veiligheid van mensen in het algemeen in het centrum van Amsterdam. Daarnaast is door de diefstal het horloge beschadigd geraakt, waardoor de aangever ook financiële schade heeft geleden.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een tasjesroof met een enkele duw/ruk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden genoemd. Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden genoemd. Gelet op deze oriëntatiepunten en de ernst van het feit acht het hof een fors hogere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.349,76, bestaande uit € 2.349,76 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, bestaande uit € 1.000,00 aan materiële schade en € aan 750,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de materiële schade ter hoogte van € 2.349,76 en de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.300,08, bestaande uit de kosten voor reparatie van de band van het weggenomen horloge. Het hof acht het aannemelijk dat de schade aan de band door het bewezen verklaarde is ontstaan, omdat in de aangifte wordt vermeld dat het horloge van de arm van de aangever is afgetrokken. De verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering in zoverre wordt toegewezen.
Het hof kan onvoldoende vaststellen of de gevorderde kosten voor de schade aan de kroon van het horloge en de servicekosten rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde partij, doordat het horloge van zijn hand is afgetrokken, lichamelijk letsel – te weten snijwonden aan zijn hand – heeft opgelopen. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid op € 750,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof wijst de vordering daarmee hoofdelijk toe tot een bedrag van € 2.050,08, bestaande uit
€ 1.300,08 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte en\of zijn mededaders wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde straffen en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.050,08 (tweeduizend vijftig euro en acht cent) bestaande uit € 1.300,08 (duizend driehonderd euro en acht cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.050,08 (tweeduizend vijftig euro en acht cent) bestaande uit € 1.300,08 (duizend driehonderd euro en acht cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 oktober 2024.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. D. Radder en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2025.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]