ECLI:NL:GHAMS:2025:933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
23-001059-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Culpoze brandstichting in trein met explosief vuurwerk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van culpoze brandstichting door een Cobra 6 vuurwerk in een trein tot ontploffing te brengen. De feiten vonden plaats op 3 december 2022 te Schagen, waar de verdachte opzettelijk een ontploffing teweegbracht door het vuurwerk aan te steken of onvoorzichtig te handelen met het vuurwerk, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor medereizigers. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, vooral gezien het feit dat hij onder invloed van alcohol was en het vuurwerk in een volle trein had getoond. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, wat het hof uiteindelijk ook deed. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade als gevolg van het incident. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld, maar dat zijn handelen wel aanmerkelijk onvoorzichtig was, wat leidde tot de ontploffing en de daaruit voortvloeiende schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001059-24
datum uitspraak: 3 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-076529-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2024 en 20 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman, de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 3 december 2022 te Schagen, althans in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (zwaar) vuurwerk, althans een explosief voorwerp aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het treinstel en/of het aanwezige meubilair in de trein en/of de goederen van de medereizigers en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de reizigers die in het treinstel aanwezig waren, te duchten was;
Subsidiairhij op of omstreeks 3 december 2022 te Schagen, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een treinstel, een (beschadigd) stuk (illegaal) vuurwerk (Cobra 6), in aanraking heeft laten komen met vuur, althans enige hittebron en/of met (statische) elektriciteit, (waardoor het tot ontbranding is gekomen) en/of (vervolgens) het tot ontbranding gekomen stuk vuurwerk (althans die Cobra 6) heeft weggegooid en/of een stuk (illegaal) vuurwerk (Cobra 6) heeft opengemaakt en/of (deels) heeft leeggeschud, waardoor het stuk vuurwerk tot ontsteking/ontbranding is gekomen
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat er in die trein een ontploffing teweeg is gebracht en daardoor gemeen gevaar voor het treinstel en/of het aanwezige meubilair en/of de goederen van de medereizigers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de reizigers in het treinstel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de reizigers in het treinstel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte wist dat hij een Cobra 6 bij zich had. De advocaat-generaal acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat de Cobra beschadigd was toen de verdachte deze uit zijn zak haalde, en dat de Cobra vervolgens is ontploft doordat een vonk van elektrostatische ontlading het flitspoeder in de beschadigde Cobra heeft bereikt en heeft ontstoken. Er is sprake van culpoze veroorzaking van een ontploffing. Het meenemen van een Cobra in een volle treinwagon is op zichzelf al aanmerkelijk onvoorzichtig. De verdachte had daarnaast gedronken. Dat de verdachte vervolgens in die volle treinwagon de Cobra uit zijn zak haalt, maakt dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, zodat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij de Cobra uit de buidel/zak van zijn hoodie haalde en dat deze, vermoedelijk als gevolg van statische elektriciteit, spontaan ontplofte toen hij deze weg wilde weggooien. Nergens uit blijkt dat de verdachte het stuk vuurwerk zou hebben aangestoken. Evenmin is aannemelijk dat de verdachte de Cobra heeft leeggeschud. Volgens het NFI-rapport van 27 februari 2025 zou dat zonder gereedschap niet mogelijk zijn geweest of zou dit tenminste één tot enkele minuten hebben geduurd. Het is wel aannemelijk dat het stuk vuurwerk beschadigd was, omdat de verdachte heeft verklaard dat de buidel/zak van zijn trui van binnen zwart was en dat hij denkt dat dat kruit was. Daarom kan het mede gelet op het voornoemde NFI-rapport niet worden uitgesloten dat de Cobra spontaan tot ontploffing is gekomen als gevolg van elektrostatische ontlading die is ontstaan door wrijving in de buidel/zak van zijn hoodie. Opzet op de ontploffing kan niet worden bewezen, omdat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad de Cobra tot ontploffing te brengen. Er is evenmin sprake van schuld. De verdachte heeft geen invloed gehad op het ontstaan van de ontploffing. Hij heeft enkel het stuk vuurwerk willen weggooien, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op 3 december 2022 had de verdachte in een trein, die ter hoogte van het station Schagen reed, een stuk vuurwerk, te weten een Cobra, bij zich. Dit stuk vuurwerk is op enig moment ontploft. Hierdoor is schade ontstaan aan het in het treinstel aanwezige meubilair en hebben diverse medereizigers letsel opgelopen. Het hof gaat net als de rechtbank ervan uit dat de verdachte wist dat hij de Cobra bij zich had toen hij de trein instapte. Het hof acht het (zeer) onaannemelijk dat, zoals de verdachte heeft verklaard, een bekende van hem, ene [getuige 1] , de Cobra ongemerkt in de buidel/zak van zijn hoodie gedaan zou hebben. Te meer, omdat de hoodie, zo is te zien op een foto in het dossier, strak om zijn buik zat en de Cobra, zo heeft de verdachte verklaard, de lengte had van een telefoon. Daar komt bij dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte de Cobra uit zijn zak van zijn trui haalde en zei: “kijk eens wat wij bij ons hebben”. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de verdachte in de trein de Cobra vast had in zijn rechterhand.
Het hof gaat er verder van uit dat het ging om een Cobra 6 en dat de verdachte ook hiervan op de hoogte was. De verdachte heeft verklaard dat hij eerder die avond of nacht voornoemde [getuige 1] had gezien met een pakje Cobra’s 6. Getuige [getuige 1] heeft in de trein gezien dat de verdachte in zijn hand een zwarte staaf vasthad met daarop groene letters met de naam Cobra en het getal 6. Het NFI heeft in het meest recente rapport van 27 februari 2025 de in het treinstel aangetroffen kartonsnippers onderzocht. Deze snippers vertonen overeenkomsten met een Super Cobra 6.
De vraag die vervolgens voorligt, is hoe de Cobra is ontploft. Het NFI heeft in het laatstgenoemde rapport naar aanleiding van het dossier en de verklaring van de verdachte drie hypotheses nader onderzocht:
De ontploffing is veroorzaakt doordat onbedoeld een vonk van elektrostatische ontlading het flitspoeder in de beschadigde Cobra heeft bereikt en ontstoken. Hierbij geldt dat de oorzaak van de beschadiging onbekend is en de Cobra zich in beschadigde toestand in de trui van de verdachte bevond, voordat hij hem eruit pakte om weg te gooien.
De ontploffing is veroorzaakt doordat de verdachte de lont van de Cobra heeft aangestoken.
De ontploffing is veroorzaakt doordat de verdachte de Cobra zelf heeft opengemaakt en deels leeggeschud in de prullenbak, waarbij de wrijving tussen koker en flitspoeder onbedoeld tot ontsteking heeft geleid.
NFI-onderzoek heeft uitgewezen dat alle hypotheses op voorhand technisch gezien mogelijk zijn. Het NFI heeft voor het bepalen van de bewijskracht van de onderzoeksresultaten rekening gehouden met het zichtbare schadebeeld in de coupé, het zichtbare schadebeeld van de rechter jasmouw van de verdachte, de uiterlijke kenmerken van de witte trui en de spijkerbroek van de verdachte en de uiterlijke kenmerken van de vloer en de stoelen nabij de ontploffing. De bewijskracht van de onderzoeksresultaten is voor drie groepen Cobra vuurwerkartikelen met verschillende hoeveelheden flitspoeder apart getoetst. Het NFI komt per groep tot de volgende conclusies:
Groep A, Cobra met oorspronkelijk twee gram flitspoeder
Om onder hypothese 1 en 3 te kunnen passen, moet een vuurwerkartikel meer dan twee gram flitspoeder bevatten. Deze hypotheses vallen daarom af. Als het ontplofte vuurwerkartikel uit groep A komt, blijft alleen hypothese 2 als mogelijke ontstekingswijze over.
Groep B, Cobra met oorspronkelijk meer dan 2 en minder dan 10 gram flitspoeder
Om onder hypothese 2 te kunnen passen, moet een artikel twee gram – en niet meer – flitspoeder bevatten. Hypothese 2 valt voor groep B daarom af. Het niet aantreffen van zichtbaar flitspoeder op de trui en broek van de verdachte en ook niet op de stoel en de vloer tussen de verdachte en de plek van de ontploffing is iets waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 1 waar is.
Groep C, Cobra met oorspronkelijk meer dan 10 gram flitspoeder
Hypothese 2 valt om dezelfde reden als bij groep B af. Het niet aantreffen van zichtbaar flitspoeder op de trui en broek van de verdachte en ook niet op de stoel en de vloer tussen de verdachte en de plek van de ontploffing is waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 1 waar is.
De Super Cobra 6 valt in groep C. Mede gelet hierop en ook overigens is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende steun biedt voor het scenario dat de verdachte de Cobra zou hebben aangestoken. Hypothese 2, zoals door het NFI in het voornoemde rapport is beschreven, valt daarom af als mogelijke ontstekingswijze.
Blijven over de hypotheses 1 en 3.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de Cobra heeft opengemaakt en (deels) heeft leeggeschud in de prullenbak, waarbij de wrijving tussen de koker en het flitspoeder tot een ontsteking heeft geleid, zoals door het NFI beschreven onder hypothese 3. Daarbij gaat het hof, naast de resultaten van het voornoemde NFI-rapport, waaruit volgt dat voor een groep C Cobra hypothese 3
waarschijnlijkeris dan hypothese 1, uit van de volgende feiten en omstandigheden. Een van de verbalisanten heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal beschreven dat hij direct na het incident ter plaatse was en de verdachte hoorde zeggen: ‘Toen ik in de trein zat pakte ik het vuurwerk uit mijn zak. Ik wilde dit leeggooien in de prullenbak in de trein. Ineens ontplofte het stuk vuurwerk.’, een opvallende en specifieke uitspraak. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij zag dat de verdachte een Cobra in zijn rechterhand had en dat hij zag dat de verdachte daar iets van afhaalde. Daarmee gaat het hof voorbij aan de verklaring van de verdachte – dat hij tegen de verbalisant in plaats van ‘leeggooien’ ‘weggooien’ had gezegd en dat hij niet iets van de Cobra heeft afgehaald. Dat het openen van een Cobra moeizaam gaat, zoals ook volgt uit voornoemd NFI-rapport, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel, nu van een onmogelijkheid geen sprake is en de verdachte de Cobra al enige tijd in zijn bezit had hetgeen hem de mogelijkheid en de tijd gaf om de kunststof dop van de Cobra te verwijderen.
Tot slot is de vraag of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld of dat de ontploffing aan zijn schuld is te wijten. Het hof acht met de advocaat-generaal en de raadsman niet bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het handelen van de verdachte moet wel worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, zodat het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een ontploffing is teweeg gebracht. Immers is de verdachte met een Cobra 6 een volle trein ingestapt, nadat hij die avond en nacht een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken had. Hij heeft de Cobra in de trein laten zien aan zijn vrienden en heeft de Cobra opengemaakt en (deels) leeggeschud in de prullenbak, waarna de Cobra tot ontploffing is gekomen. Het subsidiair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2022 te Schagen aanmerkelijk onvoorzichtig in een treinstel, een stuk illegaal vuurwerk (Cobra 6), heeft opengemaakt en (deels) heeft leeggeschud, waardoor het stuk vuurwerk tot ontsteking is gekomen
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat er in die trein een ontploffing teweeg is gebracht en daardoor gemeen gevaar voor het aanwezige meubilair en/of de goederen van de medereizigers en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de reizigers in het treinstel ontstond.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
aan zijn schuld ontploffing te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat
en
aan zijn schuld ontploffing te wijten zijn, terwijl daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een volle trein een Cobra tot ontploffing laten komen. De verdachte heeft daarmee niet alleen gevaar veroorzaakt voor goederen, maar ook voor zwaar lichamelijk letsel bij hemzelf en zijn medereizigers. Naast de schade aan het meubilair in het treinstel, heeft een aanzienlijk aantal medereizigers gehoorschade opgelopen. Enkele medereizigers hebben zelfs blijvende gehoorschade opgelopen en zullen in de toekomst last blijven houden van tinnitus. Twee van de slachtoffers hebben ter terechtzitting in hoger beroep in hun spreekrechtverklaring indringend uiteengezet dat zij hun leven lang nog met de gevolgen van de gehoorschade zullen moeten leven. Een van hen moet hierdoor zelfs gehoorapparaten dragen.
Het hof houdt aan de andere kant ook rekening met het feit dat het incident ook voor de verdachte aanzienlijke gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Hij heeft letsel opgelopen aan zijn hand en heeft naar aanleiding van het feit EMDR-therapie moeten ondergaan.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 maart 2024 en hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
De Raad beschrijft dat de verdachte al sinds zijn twaalfde bij een transportbedrijf werkt en dat hij bezig was met het behalen van zijn BBL, niveau twee diploma. Het Dynamisch Risico Profiel, gebaseerd op de uitkomsten vanuit het onderzoek van de Raad, is (heel) laag, hetgeen betekent dat er vrijwel geen criminogene factoren in het leven van de verdachte zijn die de kans op herhaling van zijn delictgedrag vergroten. De gevolgen voor de verdachte van het onderhavige feit zijn aanzienlijk. Hij denkt veelvuldig aan het incident, hetgeen van invloed lijkt te zijn op zijn dagelijks functioneren. Indien de rechter van mening is dat de verdachte de Cobra 6 bewust tot ontploffing heeft gebracht, adviseert de Raad de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, gezien de schade voor de medereizigers en de schade voor goederen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn opleiding inmiddels heeft afgerond, dat hij nog steeds bij het transportbedrijf werkt en dat hij momenteel als vrachtwagenchauffeur rijdt. Het incident doet hem nog steeds veel. Zijn rechterhand zit door het incident onder de littekens, hetgeen hem herinnert aan wat er is gebeurd. Het hof heeft ter terechtzitting ook de indruk gekregen dat de verdachte zich ervan bewust is dat het incident een enorme impact heeft op het leven van de slachtoffers en dat het hem tot op de dag van vandaag nog steeds veel doet.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Het hof heeft in hoger beroep niet meer te oordelen over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] . De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.767,08, bestaande uit:
Materieel:
  • Eigen risico zorgverzekering: € 184,83
  • Gemiste werkuren: € 82,25
Immaterieel: € 6.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verwezen naar het standpunt dat hij in eerste aanleg heeft ingenomen, inhoudende dat dat de materiële schade niet wordt betwist en de immateriële schade dient te worden begroot op € 5.000,00, zodat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.267,08 en dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de gevorderde materiële schade heeft geleden. Deze posten zijn door de verdediging niet betwist en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Voorts is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde had na het voorval een harde piep in zijn beide oren. De KNO-arts heeft tinnitus geconstateerd, hetgeen blijvende gehoorschade is. Hierdoor heeft de benadeelde ook een aantal maanden last gehad van slaapproblemen.
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid vast op € 5.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade zal de vordering worden afgewezen.
Het hof wijst de vordering daarmee toe tot een bedrag van € 5.267,08, bestaande uit € 267,08 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.855,43 bestaande uit:
Materieel:
  • Eigen risico zorgverzekering: € 842,35
  • Aanschaf gehoorapparaten: € 938,50
  • Reiskosten: € 74,58
  • Toekomstige kosten gehoorapparaten: € 11.000,00
Immaterieel: € 10.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verwezen naar het standpunt dat hij in eerste aanleg heeft ingenomen, inhoudende dat € 938,50 wegens materiële schade (de eerste aanschaf van gehoorapparaten) en hooguit € 5.000,00 aan immateriële schade redelijk is en dat de vordering voor het overige moet worden afgewezen of de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de gevorderde materiële schade heeft geleden. Deze posten zijn door de verdediging niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de toekomstige kosten overweegt het hof op dat uit de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de huidige medische toestand van de verdachte niet zal verbeteren en dat hij de rest van zijn leven gehoorapparaten zal moeten dragen. Het hof acht daarom aannemelijk dat de benadeelde deze kosten in de toekomst zal blijven maken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Eveneens is uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde heeft immers verwondingen aan het hoofd, blijvende gehoorschade en tinnitus aan beide oren opgelopen. De benadeelde zal zijn hele leven gehoorapparaten moeten dragen.
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid vast op € 10.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof wijst de vordering daarmee toe tot een bedrag van € 22.855,43, bestaande uit € 12.855,43 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.190,54, bestaande uit:
Materieel:
  • Eigen risico zorg: € 184,83
  • Reiskosten: € 5,71
Immaterieel: € 5.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verwezen naar het standpunt dat hij in eerste aanleg heeft ingenomen, inhoudende dat de reiskosten naar de advocaat niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit het gevorderde eigen risico en de reiskosten, met uitzondering van de reiskosten naar de advocaat en het politiebureau. Het hof is met de raadsman van oordeel dat deze laatstgenoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De overige materiële schade is door de verdediging niet betwist en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Ook is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde heeft gehoorverlies binnen het spraakgebied aan beide oren. Ook is gebleken dat sprake is van tinnitus.
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid vast op € 5.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en het toegebrachte letsel, en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof wijst de vordering daarmee toe tot een bedrag van € 5.188,41, bestaande uit € 188,41 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.238,99, bestaande uit:
Materieel:
  • Winterjas (brandgaten as): € 39,99
  • Bril op sterkte (krassen op glas): € 199,00
Immaterieel: € 5.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft de vordering ter zake van de immateriële schade verlaagd met € 1000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd enkel de immateriële schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verwezen naar het standpunt dat hij in eerste aanleg heeft ingenomen, inhoudende dat de materiële schade kan worden toegewezen en dat benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de gevorderde materiële schade heeft geleden. Deze posten zijn door de verdediging niet betwist en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, door middel van bijvoorbeeld een verklaring van een arts, of op andere wijze in de persoon is aangetast. Nadere bewijsvoering op dit punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof wijst de vordering daarmee toe tot een bedrag van € 238,99 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
NS Groep NV
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.164,72 aan materiële schade, zijnde de kosten met betrekking tot het herstel van het treinstel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verwezen naar het standpunt dat hij in eerste aanleg heeft ingenomen, inhoudende dat de vordering dient te worden afgewezen of dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering die thans voorligt is hoger dan het bedrag in het originele schaderapport. Dit behoeft een nadere toelichting.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze kosten zijn door de verdediging, gelet op de gegeven onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd betwist en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof gaat ervan uit dat het schaderapport van 3 december 2022 een voorlopige raming van de kosten betrof. Het hof gaat uit van de specificatie van 14 december 2022 die bij de vordering is gevoegd, aangezien daarin alle posten nauwgezet en specifiek worden benoemd en onderbouwd.
Het hof wijst de vordering daarmee toe tot een bedrag van € 10.164,72 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 158 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.267,08 (vijfduizend tweehonderdzevenenzestig euro en acht cent) bestaande uit € 267,08 (tweehonderdzevenenzestig euro en acht cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.267,08 (vijfduizend tweehonderdzevenenzestig euro en acht cent) bestaande uit € 267,08 (tweehonderdzevenenzestig euro en acht cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 22.855,43 (tweeëntwintigduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 12.855,43 (twaalfduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 22.855,43 (tweeëntwintigduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 12.855,43 (twaalfduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.188,41 (vijfduizend honderdachtentachtig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 188,41 (honderdachtentachtig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.188,41 (vijfduizend honderdachtentachtig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 188,41 (honderdachtentachtig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 238,99 (tweehonderdachtendertig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 238,99 (tweehonderdachtendertig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij NS Groep NV
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij NS Groep NV ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.164,72 (tienduizend honderdvierenzestig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd NS Groep NV, ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.164,72 (tienduizend honderdvierenzestig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 december 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]