In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een ploertendoder en verduistering van een Frans rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juni 2021 in Amsterdam een ploertendoder voorhanden had en dat hij in de periode van 26 juni tot en met 27 juni 2021 het rijbewijs van een ander wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De bewezenverklaring is gebaseerd op wettige en overtuigende bewijzen, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de feiten die hem zijn tenlastegelegd. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen is in de strafoplegging. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 1 week, waarbij het ook heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep met 19 maanden is overschreden, maar hieraan geen gevolgen heeft verbonden. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat deze reeds ten uitvoer was gelegd. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters Koster, Ludwig en Keulen aanwezig waren, hoewel Ludwig en Keulen niet in de gelegenheid waren om het arrest mede te ondertekenen.