ECLI:NL:GHAMS:2025:995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23-000848-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de opgelegde straf en schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep

Op 11 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 maart 2021 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, geboren in 1986. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die wordt vernietigd. Het hof komt op enkele ondergeschikte punten tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter en legt ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van een van de slachtoffers.

De verdachte is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk. Het hof heeft de op te leggen straf herzien en komt tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 4 weken passend is, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft in twee auto’s ingebroken en eigendommen van anderen weggenomen, wat schade en overlast heeft veroorzaakt.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met 24 maanden, maar verbindt hieraan geen gevolgen. De schadevergoedingsmaatregel van € 700,00 wordt opgelegd aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], die materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. Het hof bevestigt de beslissing van de politierechter op de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2]. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is openbaar uitgesproken op 11 april 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000848-21
datum uitspraak: 11 april 2025
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-147542-20 en 13-043499-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • op ondergeschikte punten tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en deze daarom hieronder vermeldt;
  • ambtshalve aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel oplegt ten behoeve van [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-147542-20 en het in de zaak met parketnummer 13-043499-21 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
13-147542-20hij op 9 februari 2020 te Amsterdam uit een personenauto een trolley en (sport)tassen met inhoud, die ten dele toebehoorden aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen trolley en (sport)tassen met inhoud onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
13-043499-21primairhij op 15 februari 2021 te Amsterdam een (bluetooth)speaker van het merk JBL, die toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer
13-147542-20 en het in de zaak met parketnummer 13-043499-21 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in twee auto’s ingebroken en daaruit eigendommen van anderen weggenomen. Hiermee heeft de verdachte schade en overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op andermans eigendomsrecht.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden met 24 maanden. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.
Gelet op de lange tijd die is verstreken sinds het begaan van de feiten vindt het hof het opleggen van een voorwaardelijke straf niet meer nodig. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Schadevergoedingsmaatregel

In de zaak met parketnummer 13-147542-20 heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Het hof bevestigt de beslissing van de politierechter op deze vordering tot schadevergoeding.
De vrouw van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , heeft zich eveneens in eerste aanleg in het strafproces willen voegen met een vordering tot schadevergoeding. Er is kennelijk iets verkeerd gegaan met de in te vullen formulieren, waardoor zij in eerste aanleg niet als benadeelde partij is aangemerkt. Als gevolg hiervan kan zij ook in hoger beroep geen vordering tot schadevergoeding indienen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om wel aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van [slachtoffer 1] , ter hoogte van € 700,00 aan materiële schade.
Het hof overweegt als volgt.
De strafrechter kan ambtshalve de in artikel 36f, eerste lid, van he Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vast staat dat het slachtoffer materiële schade heeft geleden door het in de zaak met parketnummer 13-147542-20 bewezenverklaarde strafbare feit. Deze materiële schade is een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde handeling.
Het hof acht het passend om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het hof begroot de schade op een bedrag van € 700,00 en legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2020 tot aan de dag der voldoening. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 (veertien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2020 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. W.S. Ludwig en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2025.
Mr. Ludwig en mr. Keulen zijn niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]