ECLI:NL:GHAMS:2025:996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23-001403-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling, laster en smaadschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling, laster en smaadschrift. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 4, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft echter wel de bewezenverklaring van mishandeling, laster en smaadschrift bevestigd. De verdachte had op 12 februari 2022 een conflict met een medewerkster van een kledingwinkel, waarbij zij de medewerkster mishandelde en vervolgens via sociale media en nieuwssites onjuiste en schadelijke informatie over het incident verspreidde. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een geldboete op van € 1.250,- en 22 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in het strafproces kon worden behandeld. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de impact van de onjuiste beschuldigingen op de betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001403-23
datum uitspraak: 11 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-181286-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 4 primair en 4 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.zij in of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar tegen het gezicht/het hoofd te slaan en/of aan het haar te trekken;

2.zij in of omstreeks de periode van 12 februari 2022 t/m 13 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk, de eer en/of de goede naam van (medewerkers van het bedrijf) [winkel] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk, tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door

- een bericht op haar Instagram-account te plaatsen, inhoudende: "I tried to return some clothes to a shop named [winkel] . They refused it and they started being racist and lauging at me. So I took my phone out trying to film them, they got mad, they hit me, scratched my face and pulled my hair, and threw me out of the shop... they beat me up";
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;

3.zij op of omstreeks de periode van 12 februari 2022 t/m 19 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk, de eer en/of de goede naam van (medewerkers van het bedrijf) [winkel] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door

- aan nieuwssite [website 1] mede te delen "They looked down on me I could see from their eyes and were all lauging at me [...] they scratched my face and hand and they also pushed me to throw me out of the shop, and they were cursing and swearing bad words the whole time this happened"
- een recensie op [website 2] te plaatsen, inhoudende "They also terribly looked down on me and laughed at me [...] they got mad and scratched my face and my hand when attempting to hide the camera away, later they also kicked me out of the shop [...] I think they are discriminating me and bullying international customers."
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.
Bewijsoverwegingen en bespreking verweren
Het hof neemt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als vaststaand aan dat de verdachte op 12 februari 2022 de kledingwinkel [winkel] in Amsterdam bezocht om eerder door haar gekochte kleding te retourneren. Er ontstond onenigheid tussen een medewerkster en de verdachte over dat retourneren. De verdachte pakte daarop haar telefoon om de medewerkster te filmen. De medewerkster was hier niet van gediend en probeerde de telefoon weg te duwen, waarna de verdachte haar met een vlakke hand in het gezicht sloeg. Er kwamen collega’s van de medewerkster bij en de verdachte sloeg nogmaals, waarna zij de winkel uit werd gezet. Niet is gebleken dat door de medewerkster(s) van de winkel racistische opmerkingen zijn gemaakt.
In de daarop volgende dagen werd de eigenaar van [winkel] geconfronteerd met een bericht op Instagram en met een review op [website 2] , waarin op negatieve en schadelijke wijze over het incident en de winkel en de medewerksters werd geschreven. Later volgde nog een soortgelijk bericht op de site [website 1] .
Feit 1: mishandeling
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe is aangevoerd dat de medewerkster racistische opmerkingen maakte over Aziaten, waarop de verdachte de medewerkster is gaan filmen. Vervolgens viel de medewerkster de verdachte aan en werd ze in een hoek geduwd en in het gezicht gekrabd. Omdat sprake was van een wederrechtelijke aanranding van haar lijf en goed mocht zij zichzelf verdedigen.
Het hof acht de gestelde feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden. Van een wederrechtelijke aanranding door de medewerkster was geen sprake. Op de ter terechtzitting getoonde videobeelden is te zien dat de medewerkster naar de verdachte toe loopt en een afwerende beweging maakt met haar hand richting de telefoon van de verdachte, kennelijk om – na een aantal waarschuwingen - het filmen door de verdachte te verhinderen. Deze handeling is onder die omstandigheden niet aan te merken als een aanval op (aanranding van) de verdachte, maar als een volkomen begrijpelijke reactie op ongevraagd tijdens je werk gefilmd te (blijven) worden. Reeds om die reden verwerpt het hof het beroep op noodweer(exces).
Voorts is het hof van oordeel dat deze afwerende beweging met de hand overduidelijk gericht was op de telefoon en dusdanig beheerst was, dat deze beweging door de verdachte niet kon worden opgevat als een aanval. Ook het beroep op putatief noodweer faalt.
Feiten 2 en 3: laster en smaadschrift
De verdediging heeft aangevoerd dat de bewoordingen van het Instagrambericht van de verdachte, ook gelet op de context en de maatschappelijke relevantie ervan, geen aantasting opleveren van de eer en/of goede naam van de verkoopsters of de winkel. Bovendien zijn de uitlatingen niet openlijk gedaan. De verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de review op [website 2] en het interview op [website 1] qua bewoordingen op zichzelf noch in onderling verband beschouwd grievend zijn. De context van de uitlatingen ondersteunt dit standpunt. Om die reden dient de verdachte ook te worden vrijgesproken van feit 3.
Het hof oordeelt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte niet door meerdere mensen in elkaar is geslagen en in haar gezicht is gekrabd, zoals zij in het Instagrambericht schrijft. Gelet op de inhoud van het beeldmateriaal dat ter terechtzitting is bekeken, moet de verdachte zich hiervan bewust zijn geweest. Desondanks heeft zij dit geschreven en op haar Instagramaccount gepost, waarmee dit bericht in ieder geval haar 1000 volgers heeft kunnen bereiken. Hiermee heeft zij ruchtbaarheid gegeven aan dit naar zijn aard/inhoud schadelijke bericht. Het hof volgt de redenering van de verdachte dat deze kring van 1000 volgers niet als een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden kan worden beschouwd, niet. Niet is gebleken dat deze zeer aanzienlijke groep volgers ook daadwerkelijk bekenden of vrienden van de verdachte zijn. Het feit dat de verdachte haar volgers als vrienden
beschouwtmaakt niet dat er geen sprake meer is van een brede kring van min of meer willekeurige derden. Het geplaatste bericht is bovendien in strijd met de waarheid, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan laster.
Voorts is het hof is van oordeel dat ook van de juistheid van de op de hiervoor genoemde onderdelen nagenoeg gelijke inhoud van de berichten op [website 2] en [website 1] niet is gebleken en dat die berichten bovendien onnodig grievend zijn. In deze berichten ontbreekt immers de context, namelijk dat de verdachte, toen ze haar zin niet kreeg bij het retourneren van kleding, de medewerkster filmde zonder toestemming en dat de verdachte degene is die geweld heeft gebruikt. Het delen van dergelijke valse beschuldigingen kan niet bijdragen aan het maatschappelijke debat. Het hof komt tot een bewezenverklaring van smaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.zij in de periode van 12 februari 2022 t/m 13 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk de eer en de goede naam van (medewerkers van het bedrijf) [winkel] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, door een bericht op haar Instagram-account te plaatsen, inhoudende: "I tried to return some clothes to a shop named [winkel] . They refused it and they started being racist and lauging at me. So I took my phone out trying to film them, they got mad, they hit me, scratched my face and pulled my hair, and threw me out of the shop... they beat me up"; terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;

3.zij in de periode van 12 februari 2022 t/m 19 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk de eer en de goede naam van (medewerkers van het bedrijf) [winkel] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, door

- aan nieuwssite [website 1] mede te delen "They looked down on me I could see from their eyes and were all lauging at me [...] they scratched my face and hand and they also pushed me to throw me out of the shop, and they were cursing and swearing bad words the whole time this happened";
- een recensie op [website 2] te plaatsen, inhoudende "They also terribly looked down on me and laughed at me [...] they got mad and scratched my face and my hand when attempting to hide the camera away, later they also kicked me out of the shop [...] I think they are discriminating me and bullying international customers."
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
laster.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
smaadschrift.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.250,00, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en de winkelmedewerkster(s) zijn in een conflict beland over het ruilen van gekochte kleding. Toen de gemoederen hoog opliepen besloot de verdachte de medewerkster(s) te filmen. De betrokken medewerkster wilde dit niet, heeft dat duidelijk gemaakt en probeerde - toen de verdachte toch doorging - de telefoon weg te duwen, waarna de verdachte haar tot tweemaal toe sloeg. Vervolgens heeft de verdachte via verschillende wegen schadelijke en feitelijk onjuiste berichten verspreid over haar ervaring in de winkel, waarin ze schreef dat ze mishandeld was en dat de medewerkers racistisch waren. De berichten hebben een breder publiek bereikt en de gevolgen voor het bedrijf zijn groot geweest.
Met haar handelen heeft de verdachte op een kwalijke manier geprobeerd haar beklag te doen wegens ontevredenheid over hoe ze is behandeld. De door de verdachte geplaatste berichten zijn echter in strijd met de waarheid en de verdachte verzwijgt dat zij de winkelmedewerkster heeft mishandeld. De verdachte lijkt nog steeds geen besef te hebben van de impact van het plaatsen van dergelijke schadelijke berichten.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] .
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 92.738,00 aan materiële schade en van € 2940,30 aan proceskosten. De benadeelde is in zijn vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van beide onderdelen van de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering in al zijn onderdelen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit vloeit voort uit feit dat de financiële gevolgen van het handelen van de verdachte voor de strafrechter met de thans beschikbare gegevens zeer moeilijk in kaart te brengen zijn en bovendien sprake is van verwevenheid met een (al lopende of nog nader in te zetten) civiele procedure tegen de verdachte. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 261, 262 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] .
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde ] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. W.S. Ludwig en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2025.
Mr. Ludwig en mr. Keulen zijn niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]