In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, gewezen op 2 mei 2012, in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat hem een straf had opgelegd in verband met een verkeersdelict. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 november 2013 uitspraak gedaan na het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2013. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. A.G. de Jong.
Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld, maar dat de opgelegde straf en de motivering daarvan niet in alle opzichten correct zijn. Het hof heeft enkele aanpassingen gemaakt in de formulering van de bewezenverklaring, maar bevestigt in grote lijnen het vonnis van de rechtbank. De verdachte werd beschuldigd van het in gevaar brengen van andere weggebruikers door onjuist rijgedrag. Het hof heeft de verklaringen van getuigen in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank in haar oordeel niet volledig recht heeft gedaan aan de ernst van de zaak.
De strafoplegging is aangepast. Het hof legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, evenals een taakstraf van 240 uren. De ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt voorwaardelijk opgelegd voor de duur van twee jaren. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De bijkomende straf van ontzegging wordt niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de gemaakte aanpassingen.