ECLI:NL:GHARL:2013:10088

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
200.134.013-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van jong kind met zorgelijke achtergrond van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2013 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een jong kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind te beëindigen. De kinderrechter had eerder, op 14 juni 2013, een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige, die op dat moment nog niet geboren was, vanwege zorgen over de veiligheid en verzorging in het gezin. De vader van het kind had een verleden van zedendelicten en ook zijn vader was veroordeeld voor zedenmisdrijven. De ouders hadden een problematische achtergrond, met zorgen over hun vermogen om een veilige opvoedingssituatie te bieden.

Tijdens de zitting op 21 november 2013 werd duidelijk dat de ouders niet in staat waren om de zorgen van de jeugdzorginstantie, Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ), weg te nemen. De vader had een laag IQ en er waren ernstige zorgen over zijn gedrag en de invloed daarvan op de minderjarige. De moeder, die in een afhankelijke relatie met de vader verkeerde, ontkende de ernst van de situatie en was niet bereid om hulp te aanvaarden. Het hof concludeerde dat de ouders niet in staat waren om een veilige omgeving voor het kind te bieden en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bescherming van de minderjarige in het licht van de zorgwekkende situatie van de ouders. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van het kind, en dat er geen mogelijkheden waren voor een veilige thuisplaatsing bij de ouders. De uitspraak onderstreept het belang van de veiligheid van minderjarigen in situaties waar sprake is van ernstige zorgen over de ouders.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 december 2013
Zaaknummer 200.134.013
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellante],
verblijvende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. H.M. Bakker, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen

Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

kantoorhoudend te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
BJZ.
Belanghebbende:

[belanghebbende],

verblijvende te [plaats],
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. H.M. Bakker, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 juni 2013 (zaaknummer C/17/127194 / FJ RK 13-530) heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden aan de gezinsvoogdij-instelling een machtiging verleend om de minderjarige [minderjarige], geboren [in 2013], in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen met ingang van 14 juni 2013 tot 20 februari 2014. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 10 september 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 14 juni 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de beschikking tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing zoals die is afgegeven met onmiddellijke ingang eindigt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 oktober 2013, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de stukken uit eerste aanleg, een journaalbericht met bijlage, binnengekomen bij de griffie van het hof op 7 oktober 2013 van mr. Bakker, een journaalbericht met bijlage, binnengekomen bij de griffie van het hof op 9 oktober 2013 van mr. Bakker en een brief van 4 oktober 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin de raad aangeeft niet over relevante rapportage/adviezen te beschikken.
Ter zitting van 21 november 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat. Namens BJZ zijn mr. F.M. de Jong en
M. Cohen (gezinsvoogd) verschenen.
Mr. De Jong heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1.
Bij beschikking van 20 februari 2013 is het nog ongeboren kind van de ouders onder toezicht gesteld van BJZ. Bij beschikking van dezelfde datum is het verzoek van de raad tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing vanaf de geboorte van het dan nog ongeboren kind van de ouders, door de kinderrechter afgewezen. De raad is tegen deze beslissing niet in hoger beroep gekomen.
2.
[minderjarige] is [in 2013] geboren uit de relatie tussen de ouders. De ouders zijn samenwonend. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast. De vader staat onder bewind alsmede onder toezicht van de reclassering vanwege een seksueel delict gepleegd in 2010.
3.
Op 29 maart 2013 heeft de gezinsvoogd een akkoordverklaring bij de moeder neergelegd met het verzoek deze samen met de vader te tekenen zodat BJZ informatie van derden (reclassering, Hoeve Boschoord, voogdij-instellingen, GGZ) kan opvragen, welke van belang wordt geacht om te beoordelen welke hulpverlening er dient te worden ingezet en om afwegingen te kunnen maken in het belang van [minderjarige].
4.
BJZ heeft op 3 april 2013 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder waarbij is aangegeven dat de ouders, teneinde de veiligheid van [minderjarige] te kunnen garanderen, zich aan het volgende dienen te houden:
  • de opa's en oma's van beide kanten mogen niet in de woning komen en mogen geen contact met [minderjarige] hebben;
  • de ouders moeten de akkoordverklaring tekenen voor 5 april aanstaande, 08.30 uur;
  • er mogen geen ex-groepsgenoten van Hoeve Boschoord in de woning komen of contact hebben met [minderjarige];
  • de ouders dienen mee te werken aan de hulpverlening zoals BJZ die indiceert.
Daarbij is aangegeven dat wanneer de ouders de akkoordverklaring niet tekenen, de samenwerking met de gezinsvoogd stopzetten, de geïndiceerde hulpverlening niet accepteren, BJZ de veiligheid van [minderjarige] niet kan waarborgen en er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing zal worden aangevraagd.
5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 juni 2013 de aanwijzing vervallen verklaard.
6.
BJZ heeft de kinderrechter bij inleidend verzoekschrift van 14 mei 2013 verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
7.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
8.
[minderjarige] verblijft sinds 14 juni 2013 in het huidige pleeggezin. De ouders hebben
eenmaal per twee weken één uur begeleide omgang met [minderjarige] op het kantoor van BJZ in Drachten.
De overwegingen
9.
Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
10.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat er sprake is van een dusdanig zorgelijke situatie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (thans 9 maanden oud) noodzakelijk was en is om hem uit huis te plaatsen.
11.
Er bestaan veel zorgen over de basale zorg en veiligheid van [minderjarige] in het gezin van de ouders. De ouders hebben beide een belast verleden. Zij zijn beiden zelf slachtoffer geweest van verwaarlozing en seksueel misbruik. De grootvader (vz) is destijds veroordeeld voor zedenmisdrijven (onder meer gepleegd jegens de vader). Hij heeft hiervoor zes jaar in detentie gezeten. Ten tijde van het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van de toen nog ongeboren [minderjarige] waren de ouders woonachtig bij de grootvader (vz) en was ook de babykamer aldaar ingericht.
12.
Een belangrijk punt van grote zorg is daarbij dat inmiddels ook de vader zelf veroordeeld is voor drie zedendelicten, waarover hij - ook ter zitting - geen helderheid heeft willen c.q. kunnen verschaffen. BJZ geeft aan dat zij getracht hebben meer informatie te achterhalen. Dit gaat echter zeer moeizaam. De vader dient volgens BJZ specifieke toestemming te verlenen voor het vrijgeven van de informatie van het Openbaar Ministerie. Die toestemming wordt door de vader niet verleend. Uit de verslagen van Hoeve Boschoord blijkt dat hij op 21 mei 1999 is opgenomen en zij destijds ook na vele jaren (het laatste bij het hof bekende verslag van de bespreking van het behandelplan dateert van 21 februari 2005) zeer moeizaam met de vader in gesprek konden komen over de delicten waarvoor hij is veroordeeld. Ook kwamen zij met hem niet, dan wel slecht, in gesprek over zijn eigen belaste verleden.
13.
[kind] (te weten: de thans drie jarige dochter van de vader uit een eerdere relatie) is in de woning van de ouders dan wel de woning van de vader en zijn toenmalige partner seksueel misbruikt door een ex-groepsgenoot van de vader van Hoeve Boschoord. De vader minimaliseert zijn rol in het contact met deze ex-groepsgenoot en de mogelijkheid die deze vriend had om zijn jonge baby seksueel te misbruiken. De vader heeft zijn dochtertje niet tegen deze ex-groepsgenoot kunnen dan wel willen beschermen.
14.
Ook zijn er zorgen over de cognitieve vermogens van de ouders. De vader is in het verleden door het NIFP getest waarbij zijn TIQ op 74 is vastgesteld. Hoeve Boschoord heeft in het verleden vastgesteld dat de vader op een heel laag sociaal emotioneel niveau functioneert en niet leerbaar is. De moeder is in het verleden door de WSG getest waarbij zij uitkwam op een IQ van iets boven de 90. Beschermende factoren die de veiligheid van [minderjarige] zouden kunnen vergroten zijn niet aanwezig.
15.
Er zijn derhalve - anders dan de ouders betogen - niet alleen zorgen over het verleden van de vader, maar over het functioneren van zowel de vader als de moeder in brede zin. Deze zorgen zijn nog weer verder toegenomen, nu kort geleden de computer van de vader in beslag genomen, omdat er jegens hem een aangifte is gedaan van 'grooming'. Het betrof in dit geval een minderjarige in de leeftijd van 12-16 jaar oud. Om die reden, zo heeft BJZ aangegeven, heeft de reclassering recentelijk om verlenging van het in verband met de voornoemde veroordeling van de vader opgelegde reclasseringstoezicht op de vader verzocht en ook de voorwaarden aangescherpt. Gelet op deze voorwaarden mag de vader in het geheel geen fysiek of digitaal één op één contact hebben met minderjarige personen.
16.
De ouders ontkennen en bagatelliseren deze zorgen. Hoewel de ouders aangeven samen te werken met de hulpverlening, is ter zitting komen vast te staan dat zij recentelijk de hulpverlening van Panta Rhei hebben opgezegd, waardoor er thans geen hulpverlening meer in het gezin van de ouders aanwezig is. Daarnaast geven de ouders aan dat zij hun woning in [plaats] zijn ontvlucht omdat de buurt achter het verleden van de vader is gekomen. De ouders verblijven thans opnieuw bij de grootvader (vz). Het mag daarbij op zijn minst opmerkelijk worden genoemd dat de ouders de zorgen die hierover bij BJZ (en overigens ook eerder bij de raad) maar ook bij het hof bestaan - gelet op de kennelijke ernst van het gepleegde seksueel misbruik door de grootvader (vz) - niet lijken te begrijpen.
17.
Gelet op het vorenstaande is het hof - met BJZ - van oordeel dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders niet aan de orde kan zijn.
18.
Ten overvloede oordeelt het hof dat de moeder op dit moment ook alleen niet in staat is om [minderjarige] een veilige opvoedingssituatie te bieden. De moeder zit in een afhankelijke relatie met de vader en neemt zelf weinig initiatief. Zij ontkent en bagatelliseert de zorgen over de vader, ook ten aanzien van zijn seksuele veroordelingen, het seksueel misbruik van de nu driejarige [kind] en de recente aangifte met betrekking tot 'grooming'. De moeder ziet de ernst van de geschetste risico's niet in en verwacht dat het wel goed zal gaan met [minderjarige] omdat zij niets aan het gedrag van de vader ziet. Gelet op het eerdere onderzoek van de moeder maar ook gelet op het kennelijk zeer geringe probleembesef van de moeder zijn er ook wat haar alleen betreft forse zorgen over de opvoedingsomgeving waarin [minderjarige] terecht zou komen. Hoewel BJZ heeft aangegeven bereid te zijn om met de moeder te zoeken naar een oplossing of zij mogelijk alleen met [minderjarige] binnen een gespecialiseerde organisatie een hulpverleningstraject kan ingaan, heeft de moeder - in afwachting van het hoger beroep - aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken, terwijl het in verband met de hechting van [minderjarige] aan de pleegouders van groot belang is om op zeer korte termijn duidelijkheid te scheppen over zijn perspectief. De moeder maakt derhalve geen zelfstandige keuzes die in het belang van [minderjarige] geacht kunnen worden.
Slotsom
19.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. M.P. den Hollander en
mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 december 2013 in bijzijn van de griffier.