ECLI:NL:GHARL:2013:10089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
200.102.469-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorgregeling en het hoofdverblijf van een minderjarige. De zaak betreft een conflict tussen de ouders, waarbij de moeder en de vader in een langdurige strijd verwikkeld zijn over de opvoeding van hun kind. De minderjarige, geboren in 2005, is onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Groningen. Het hof heeft na zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige, de rapportages van deskundigen en de standpunten van beide ouders, besloten dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader dient te zijn. Dit besluit is genomen in het belang van de stabiliteit en de ontwikkeling van de minderjarige, die lijdt onder de onrustige situatie tussen de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede band met de minderjarige, onvoldoende in staat is om een stabiele opvoedingssituatie te bieden. De moeder heeft blijk gegeven van overbezorgdheid en een gebrek aan vertrouwen in de vader, wat de communicatie en samenwerking tussen de ouders bemoeilijkt. De vader daarentegen heeft laten zien dat hij oog heeft voor de belangen van de minderjarige en bereid is om contact met de moeder te faciliteren.

De zorgregeling is vastgesteld op één weekend per veertien dagen bij de moeder, met de helft van de vakanties en feestdagen. Het hof heeft benadrukt dat de huidige situatie niet toelaat dat er een co-ouderschap wordt ingesteld, gezien de verstoorde verhouding tussen de ouders. De kosten van het deskundigenonderzoek worden ten laste van de Rijkskas gebracht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 december 2013
Zaaknummer: 200.102.469

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDENLocatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. M. Swart, kantoorhoudende te Groningen,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. J.H. Zuidema, kantoorhoudende te Groningen.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen:
BJZ.
De inhoud van de (tussen)beschikkingen van 14 juni 2012 en 2 april 2013 worden hierbij overgenomen.

Het verdere procesverloop

Na de zitting van 17 januari 2013 zijn ter griffie van het hof ingekomen:
- een brief van 23 januari 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad); en
- een brief van 30 januari 2013 met bijlage van de raad.
Na voormelde tussenbeschikking van 2 april 2013 is ter griffie van het hof ingekomen:
- een journaalbericht met bijlage van mr. Swart, binnengekomen op 12 april 2013, waarin wordt verzocht om een aanvullende vraag in het deskundigenonderzoek mee te nemen, hetgeen door het hof is afgewezen;
- een faxbericht van 12 april 2013 van mr. Zuidema, waarin om uitleg van de tussenbeschikking van 2 april 2013 is verzocht;
- een faxbericht van 15 april 2013 van mr. Swart, waarin om het proces-verbaal van de zitting van 17 januari 2013 is verzocht;
- de rapporten van [GGZ-psycholoog] (GZ-psycholoog) van het forensisch psychologisch onderzoek van de moeder en de vader, binnengekomen op
19 augustus 2013;
- een brief van 7 oktober 2013 met bijlagen (te weten: de raadsrapportage van
13 augustus 2013 naar een kinderbeschermingsmaatregel en een verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling d.d. 7 oktober 2013 aan de rechtbank Groningen) van de raad, binnengekomen op 10 oktober 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Zuidema, binnengekomen op
13 november 2013; en
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Swart, binnengekomen op 20 november 2013.
Ter zitting van 5 december 2013 is de zaak opnieuw behandeld, deels in een andere samenstelling. De reden daarvan is dat het zittingsrooster niet toeliet dat de zaak door dezelfde samenstelling van het hof verder werd behandeld als die de tussenbeschikking(en) heeft gegeven.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw B. Mulder namens BJZ;
- de heer Scholte-Aalbes namens de raad.
Mr. Swart heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

De beoordeling

1.
[minderjarige] is blijkens de bij het hof binnengekomen stukken - op verzoek van de raad - door de kinderrechter bij beschikking van 29 oktober 2013 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Groningen voor de duur van één jaar. Dit maakt dat BJZ door het hof als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt.
Het verzoek tot het horen van [minderjarige]
2.
Het hof wijst het verzoek dat ter zitting namens de moeder is gedaan om [minderjarige] in het kader van deze procedure te horen, af. Het hof acht het gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] - hij is net 8 jaar oud - en de ernstige bedreiging in zijn ontwikkeling die door de hevige strijd tussen de ouders is ontstaan, volstrekt niet in het belang van [minderjarige] om hem te horen inzake een geschil dat juist ook deze strijd betreft. Het hof is bovendien - anders dan de moeder - van oordeel dat aan de opvattingen en gevoelens van [minderjarige] in deze in voldoende mate aandacht is besteed, aangezien hij recent door Accare is onderzocht in het kader van het onderzoek aldaar en de raad hem heeft gesproken in het kader van het recente beschermingsonderzoek. Het hof heeft kennis genomen van deze stukken. Er hebben daarnaast observatiecontacten plaatsgevonden in het kader van voornoemde forensisch psychologische onderzoeken van de moeder en de vader en ook deze bevindingen maken onderdeel uit van het dossier. Het is, naar het oordeel van het hof, te belastend voor [minderjarige] om hem in het kader van deze procedure te horen.
Het hoofdverblijf
3.
De door het hof ingeschakelde deskundige heeft in haar rapportages van de forensisch psychologische onderzoeken onder meer het volgende geconcludeerd:
Forensische beschouwing ([minderjarige])
"[minderjarige] komt uit verschillende bronnen (eerdere rapportage, informatie van derden en de interactie-observatie) naar voren als: enerzijds een gevoelige, gesloten en gehoorzame jongen die het moeilijk vindt om voor zichzelf op te komen maar anderzijds een jongen met een grote geldingsdrang, afgaande op zijn behoefte goed te presteren en de competitie te zoeken. Verder is [minderjarige] volgens zowel school als Accare graag bij zijn moeder maar ook graag bij zijn vader. School noch Accare ziet signalen van mogelijk seksueel misbruik. Wel is duidelijk dat [minderjarige] veel last heeft van de spanningen tussen zijn ouders. In zijn/de opvoeding zal er dus een balans moeten zijn tussen enerzijds een warme sfeer waarin hij zichzelf mag zijn en fouten mag maken en anderzijds een uitdagende benadering waarbij aan hem eisen en grenzen worden gesteld. Daarnaast (zal)/moet hij onbelast contact met beide ouders (moeten) kunnen hebben."
Forensische beschouwing (vader)
"Bovengenoemde behoeften van [minderjarige] leiden t.a.v. een hoofdverblijf bij vader waarbij vader het grootste deel van de opvoeding op zich neemt, tot de volgende indicaties en contra-indicaties:
*
Indicaties
- Vader en [minderjarige] zijn positief op elkaar betrokken, ze hebben wederzijds een hechte band.
- [minderjarige] is graag bij zijn vader en eraan gewend vaak bij hem te zijn.
- Vader besteedt voldoende tijd en aandacht aan de pedagogische aspecten van de opvoeding. Zo vindt hij het belangrijk consequent te zijn en eisen te stellen. [minderjarige], die het gezag van zijn vader accepteert, lijkt zich hier goed naar te voegen.
- Vader onderschrijft het belang dat [minderjarige] niet geconfronteerd wordt met de spanningen tussen de ouders.
- Vader ziet dat [minderjarige] ook graag bij zijn moeder is en heeft er tot nog toe ook steeds naar gestreefd [minderjarige] veel bij zijn moeder te laten zijn, ondanks hun onderlinge strijd.
- Vader geeft te kennen open te staan voor hulpverlening ter verbetering van zijn communicatie met moeder.
*
Contra-indicaties
- Vader is geneigd niet altijd voldoende stil te staan bij de gedachten en gevoelens van [minderjarige] maar zo nu en dan teveel uit te gaan van zijn eigen behoeften, die hij vervolgens -onbewust en onbedoeld- op een soms dwingende manier aan [minderjarige] oplegt, waarmee hij de emotionele afstand tussen hem en [minderjarige] juist vergroot.
- Mogelijk houdt vader ook ‘meer in het algemeen’ onvoldoende rekening met het effect dat zijn dominante houding op [minderjarige] kan hebben. [minderjarige] zal dan misschien in praktische zaken wel heel zelfredzaam worden zoals vader graag wil, maar ondertussen zich toch afhankelijk en volgzaam tegenover zijn vader blijven opstellen. Wanneer in dat geval de geschiedenis zich zal herhalen, maar dan in de relatie tussen vader en zoon.
Wanneer vader ‘slechts’ een omgangsregeling met [minderjarige] krijgt, zullen bovenstaande indicaties minder voordeel opleveren, maar daarentegen de genoemde contra-indicaties ook minder nadeel.
Afweging van bovengenoemde indicaties en contra-indicaties resulteert erin dat gesteld kan worden dat vader voldoende in staat moet worden geacht de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen c.q. het hoofdverblijf een goede invulling te geven.
Wanneer hiervoor gekozen wordt, maar ook wanneer hij een ruime omgangsregeling houdt, zal hij echter wel kunnen profiteren van opvoedingsondersteuning, om hem te adviseren t.a.v. genoemde contra-indicaties, maar zeker ook om de opvoeding door beide ouders op elkaar af te stemmen.
Wanneer [minderjarige] bovendien het grootste deel van de schooldagen bij vader verblijft, moet over wogen worden hem bij vader in de buurt naar school te laten gaan. Dan kan hij elke dag met de fiets naar school en het gemakkelijker zelf regelen om in zijn vrije tijd met vriendjes van school te spelen. Behalve dat dit praktische voordelen heeft, zal het hem meer ruimte geven om zijn identiteit te ontwikkelen.
(…)"
Forensische beschouwing (moeder)
"Gelet op de bovengenoemde behoeften van [minderjarige] kunnen t.a.v. een hoofdverblijf bij moeder waarbij moeder het grootste deel van de opvoeding op zich neemt, de volgende indicaties en contra-indicaties worden genoemd:
*
Indicaties
- Moeder en [minderjarige] zijn positief op elkaar betrokken, ze hebben wederzijds een hechte band.
- [minderjarige] is graag bij zijn moeder en eraan gewend bij haar te wonen.
- Moeder besteedt voldoende tijd en aandacht aan de emotionele/affectieve aspecten van de opvoeding. Zo vindt ze het belangrijk dat [minderjarige] het thuis gezellig heeft, fijn kan spelen en bij haar een luisterend oor vindt.
- Moeder onderschrijft het belang dat [minderjarige] niet geconfronteerd wordt met de spanningen tussen de ouders.
- Moeder ziet dat [minderjarige] ook vaak wél met plezier naar zijn vader gaat (al heeft ze er moeite mee hem te laten gaan).
- Moeder heeft in het verleden laten zien open te staan voor de nodige hulpverlening en maakt de indruk dat nog steeds te doen.
*
Contra-indicaties
- Moeder is geneigd tot overbezorgdheid/overbescherming, waardoor het gevaar bestaat dat ze [minderjarige] teveel claimt en teveel voor hem invult, waarmee ze zijn ontwikkeling tot een eigen identiteit afremt maar uiteindelijk hem ook juist van zich zal verwijderen.
- Moeder is geneigd tot het onvoldoende stellen van eisen en grenzen waardoor ze [minderjarige] te veel ruimte geeft, waarmee het gevaar op de loer ligt dat hij in zijn gedrag tegenover haar bepalend wordt en zij zich steeds meer gedwongen voelt hem te volgen.
- Moeder is er nog steeds van overtuigd dat vader [minderjarige] seksueel grensoverschrijdend heeft benaderd, maar ook verder heeft ze onvoldoende vertrouwen in de manier waarop vader [minderjarige] benadert. Zolang dit het geval is, zal het voor moeder moeilijk zijn om [minderjarige] onbelast contact met zijn vader te laten hebben.
Wanneer moeder ‘slechts’ een omgangsregeling met [minderjarige] krijgt, zullen bovenstaande
indicaties minder voordeel opleveren, maar daarentegen de twee eerstgenoemde contra-indicaties ook minder nadeel. Voor moeder’s onvoldoende vertrouwen in vader’s benadering van [minderjarige] geldt dat niet: zolang haar wantrouwen blijft, zal [minderjarige] geconfronteerd blijven met spanning tussen zijn ouders.
Afweging van bovengenoemde indicaties en contra-indicaties resulteert erin dat gesteld kan worden dat moeder intensieve opvoedingsondersteuning nodig zal hebben om de opvoeding van [minderjarige] op voldoende adequate wijze op zich te nemen c.q. het hoofdverblijf een goede invulling te geven.
Wanneer hier desondanks voor gekozen wordt maar ook wanneer moeder een ruime omgangsregeling krijgt, zal deze opvoedingsondersteuning erop gericht moeten zijn haar te bevestigen t.a.v. genoemde indicaties en haar te adviseren en begeleiden t.a.v. genoemde contra indicaties. Maar zeker ook om de opvoeding door beide ouders op elkaar af te stemmen en waar nodig een bemiddelende rol te spelen bij het nemen van belangrijke beslissingen.
Wanneer [minderjarige] het grootste deel van de schooldagen bij moeder gaat verblijven, moet over wogen worden hem bij moeder in de buurt naar school te laten gaan. Dan kan hij elke dag met de fiets naar school en het gemakkelijker zelf regelen om in zijn vrije tijd met vriendjes van school te spelen. Behalve dat dit praktische voordelen heeft, zal het hem meer ruimte geven om zijn identiteit te ontwikkelen.
(…)"
Forensische beschouwing (vader en moeder)
"Zolang de communicatie tussen de ouders nog verstoord is, zal co-ouderschap niét haalbaar zijn. Wat betekent dat [minderjarige] bij één van zijn ouders het hoofdverblijf zal moeten hebben, waar hij dan ook hoofdzakelijk woont. O.g.v. de genoemde contra-indicaties ligt het niet voor de hand om dit bij moeder te laten zijn. Echter, omdat [minderjarige] wel een goede band met zijn moeder heeft, is een ruime omgangsregeling met haar wel van belang.
Een verdergaand onderzoek naar evt. seksueel misbruik van [minderjarige] (een zgn. lastenonderzoek) is niet aan te raden. Allereerst komen uit zowel het onderzoek door Accare als het onderzoek door de zedenpolitie, die beide specifiek op dit evt. misbruik waren gericht, geen aanwijzingen in die richting naar voren. Ten tweede zal het [minderjarige] mogelijk het idee geven dat er toch wel iéts op dit gebied aan de hand moet zijn. En ten derde is het zeer de vraag of moeder, in geval er opnieuw geen misbruik wordt vastgesteld, dan wél gerustgesteld is.
Tot slot kan moeder worden geadviseerd weer te starten met ‘steunende en structurerende behandelcontacten’ of met cognitieve gedragstherapie. Bij beide heeft ze in het verleden veel baat gehad om steviger in haar schoenen te komen staan. Met ditzelfde doel doet ze er ook goed aan op zoek te gaan naar werk, al dan niet betaald, dat ze kan doen op tijden dat [minderjarige] op school of bij zijn vader is.
(…)"
4.
De raad heeft ter zitting aangegeven van mening te zijn dat het hoofdverblijf van [minderjarige] - in tegenstelling tot hetgeen de deskundige daaromtrent heeft overwogen - bij de moeder dient te blijven, nu [minderjarige] volgens de raad het meest gebaat is bij het handhaven van een rustige en stabiele situatie. De raad heeft daarbij zijn bevindingen in het kinderbeschermingsonderzoek betrokken.
5.
Alle belangen afgewogen, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader dient te zijn. Het hof heeft dit ter zitting reeds aan alle betrokkenen medegedeeld. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de stukken, het verhandelde ter zittingen en in het bijzonder op de bevindingen van de door het hof ingeschakelde deskundige daarbij in aanmerking nemend de duur, de aard en de ernst van het conflict.
6.
Er is al jaren sprake van een zeer onrustige situatie voor [minderjarige] waarbij het hem ontbreekt aan basale veiligheid omdat het beide ouders niet lukt overeenstemming te bereiken over wat in het belang is van [minderjarige]. Recent is om die reden ook door de kinderrechter geoordeeld (in lijn met de conclusie van de raad) dat ten gevolge hiervan er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige] op sociaal-emotioneel gebied.
7.
Mede gelet ook op de persoonlijkheid en het functioneren van zowel de vader als de moeder zoals die blijken uit voornoemde rapportages heeft het hof - anders dan de raad - er absoluut geen vertrouwen in dat er straks wel sprake zal zijn van een rustige en stabiele situatie voor [minderjarige] indien zijn hoofdverblijf ongewijzigd bij de moeder blijft. Hoewel wordt aangegeven dat de houding van de moeder - kort voor de zitting van het hof - veranderd lijkt te zijn met betrekking tot het vermeende seksueel misbruik, is het hof hiervan niet overtuigd geraakt. De moeder blijft volharden in haar overtuiging ten aanzien van het vermeende seksueel misbruik in het verleden, terwijl door verscheidene instanties is geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn op dat punt. Het is, naar het oordeel van het hof, onvoldoende komen vast te staan dat de moeder de strijdbijl op dit punt kan en heeft begraven. Dit staat in de weg aan een onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader, hetgeen zeer zeker niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht.
8.
Het hof acht het net als de deskundige zeer wel voorstelbaar dat afgaande op de persoonlijkheid van de moeder (onzeker en afhankelijk) zij de houding en het gedrag van de vader soms als snel intimiderend ervaart en zij, vanwege haar angst voor de vader tegen wie zij zich niet opgewassen voelt, niet met de vader overlegt, ook niet wanneer het gaat om beslissingen rondom [minderjarige]. Een groot zorgpunt daarbij is dat de moeder ook hangende deze procedure bij herhaling heeft laten zien dat zij ook rechterlijke beslissingen aangaande de verdeling van de zorgtaken niet respecteert en telkens eigenmachtig haar koers vaart. Zo heeft de moeder na de tussenbeschikking van dit hof op 14 juni 2012 waarbij de beslissing van het hoofdverblijf is aangehouden, zonder overleg met de vader, [minderjarige] op een andere school geplaatst, welke plaatsing door tussenkomst van de kort geding rechter is teruggedraaid. Ook heeft de moeder na de laatste tussenbeschikking van dit hof eigenmachtig de door het hof bepaalde voorlopige zorgregeling stopgezet, welke ook eerst weer door tussenkomst van de rechter in kort geding is hervat. Het hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de huidige ondertoezichtstelling in deze een voldoende vangnet kan vormen. Temeer niet nu uit de bevindingen van de deskundige maar ook de houding van de moeder ter zitting blijkt dat zij, naast haar overtuiging dat de vader [minderjarige] seksueel grensoverschrijdend heeft benaderd, ook anderszins onvoldoende vertrouwen heeft in de manier waarop de vader [minderjarige] benadert. Als complicerende factor speelt daarbij ook nog een rol dat door diverse professionals is vastgesteld dat de moeder geneigd is tot overbezorgdheid en overbescherming van [minderjarige]. Het hof verenigt zich om die reden met de bevindingen van de deskundige en maakt die tot de zijne. Dat [minderjarige] bij de raad heeft aangegeven dat hij het liefst bij zijn moeder wil wonen, leidt in het licht van alle omstandigheden niet tot een ander oordeel.
9.
De vader heeft - zo ook ter zitting - laten zien dat hij oog heeft voor de belangen van [minderjarige], terwijl de moeder naar het oordeel van het hof en zoals hiervoor is overwogen minder laat zien oog te hebben voor de belangen van [minderjarige]. De moeder geeft weliswaar aan dat haar handelwijze altijd gericht is op de belangen van [minderjarige], doch het hof volgt haar hierin niet. Immers, de moeder lijkt de belasting voor [minderjarige] van een kinderverhoor door de rechter niet te zien en ook heeft zij [minderjarige] lange tijd aan een lastenonderzoek willen onderwerpen, terwijl meerdere instanties reeds kenbaar hebben gemaakt dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor het vermeende seksueel misbruik. De moeder lijkt niet in te zien dat dit alles te belastend is voor [minderjarige].
10.
Daarbij komt dat de vader - in tegenstelling tot de moeder - aan [minderjarige] wel ruimte laat om contact te hebben met de moeder. Het hof is daarenboven van oordeel dat de leefomgeving van de vader stabieler voorkomt dan die van de moeder en de opvoedingsstijl bij de vader thuis meer aansluit bij hetgeen [minderjarige] - gelet op zijn ontwikkeling - nodig heeft. Dat de vader een fulltime baan heeft en de moeder (vanwege arbeidsongeschiktheid) fulltime thuis is, leidt niet tot een ander oordeel.
11.
Het komt het hof - met de vader - op dit moment wel raadzaam voor dat er gedurende het lopende schooljaar geen schoolwisseling van [minderjarige] plaatsvindt. Het hof gaat er evenwel vanuit dat de vader in samenspraak met de gezinsvoogd de vereiste stappen zal nemen die in het belang van [minderjarige] zijn.
12.
BJZ heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de kerstvakantie het beste moment is voor een wisseling van het hoofdverblijf van [minderjarige]. Het hof is van oordeel dat de wisseling van het hoofdverblijf van [minderjarige] zo spoedig mogelijk vorm moet krijgen en de aanstaande kerstvakantie daarvoor het meest gerede moment is. Het hof heeft daarom besloten dat [minderjarige] vanaf 27 december 2013 om 12.00 uur zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben. [minderjarige] zal dan in ieder geval de kerstdagen bij de moeder kunnen doorbrengen.
De zorgregeling
13.
Het hof is - anders dan de deskundige en de raad - van oordeel dat de ernstige strijd tussen de ouders niet toelaat dat er een ruime zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal zijn. [minderjarige] is niet gebaat bij een zorgregeling die nagenoeg in de buurt komt van een co-ouderschap, nog los van de vraag of de inspanningen die dat van de gezinsvoogd zouden vragen in redelijkheid van hem gevergd zouden kunnen worden. De opvoedingsstijlen van beide ouders lopen erg uiteen. Daarnaast is er sprake van een langdurige verstoorde verhouding tussen de ouders waarbij de ouders niet, althans niet op adequate wijze, met elkaar communiceren over zaken rondom [minderjarige]. [minderjarige] is hierdoor in de knel komen te zitten. Naar het oordeel van het hof is [minderjarige] thans het meest gebaat bij rust en stabiliteit. Temeer nu [minderjarige] ook kennelijk zelf aangeeft: "Ik ga maar heen en weer en heen en weer".
14.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om een zorgregeling te bepalen, waarbij er één weekend per veertien dagen sprake zal zijn van omgang tussen de moeder en [minderjarige], welke zorgregeling op vrijdag na schooltijd zal aanvangen en op zondag 17.00 uur zal eindigen. [minderjarige] zal derhalve op zondagavond bij de vader eten. Daarnaast zal [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder doorbrengen.
15.
Ten overvloede merkt het hof op dat er wellicht in de toekomst ruimte kan bestaan voor een uitbreiding van bovenstaande zorgregeling, doch dat hier vooralsnog geen sprake van lijkt te zijn. Het hof zal dan ook het meer of anders verzochte in dit kader afwijzen.
De kosten van het deskundigenonderzoek
16.
Het hof zal - conform hetgeen het hof reeds onder rechtsoverweging 10 van de tussenbeschikking van 2 april 2013 heeft overwogen - bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van 's Rijks kas worden gebracht.
Slotsom
17.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige], geboren [in 2005], met ingang van 27 december 2013 om 12.00 uur bij de vader is;
stelt een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast, inhoudende dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van 's Rijks kas worden gebracht;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. M.P. den Hollander en mr. D.J. Buijs, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 december 2013 in bijzijn van de griffier.