ECLI:NL:GHARL:2013:10366

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
200.128.246
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na mishandeling en mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De vader, die in de Penitentiaire Inrichting verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de moeder alleen het gezag over de minderjarige was toegewezen. De vader heeft de moeder erkend als de moeder van de minderjarige, geboren in 2008, en heeft in het verleden mishandeling en mensenhandel gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld.

De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder de vader op de hoogte moest houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, maar de vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de moeder om alleen het gezag te hebben af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2013 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd en dat de moeder alleen het gezag over de minderjarige moet hebben. De vader heeft in het verleden de moeder mishandeld en gedwongen tot prostitutie, wat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor de moeder en de minderjarige. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag uitoefent, gezien de angst die de moeder heeft voor de vader en de onmogelijkheid voor beide ouders om samen beslissingen te nemen over de minderjarige. De grieven van de vader zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.246
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 137888)
beschikking van de familiekamer van 26 november 2013
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.M.S. Bal te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Leersum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 maart 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 4 juni 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 22 augustus 2013;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 5 augustus 2013, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 15 november 2013 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum
2.2 De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2013 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is de heer Boonk verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008,
over wie de moeder sinds 5 maart 2013 alleen het gezag uitoefent. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 17 februari 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder gehouden is om de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige]. Bij beschikking van 30 juni 2010 heeft de rechtbank Utrecht het verzoek van de moeder haar alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over [minderjarige]. De rechtbank heeft in de
-uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking bepaald dat de moeder alleen het gezag heeft over [minderjarige].
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft na de mondelinge behandeling ter zitting op 26 november 2013 mondeling een beschikking gegeven, inhoudende dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigt en het verzoek van de moeder tot een veroordeling in de proceskosten van de vader afwijst. De motivering van deze beslissing is op 10 december 2013 aan partijen toegezonden. Ter mondelinge behandeling heeft het hof partijen medegedeeld dat de termijn voor het indienen van cassatie is aangevangen op de datum van de mondelinge beschikking, dus op 26 november 2013.
5.2 Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden sinds de beschikking van
30 juni 2010 van de rechtbank Utrecht zijn gewijzigd.
5.4
Het hof is van oordeel dat de moeder alleen dient te worden belast met het gezag over [minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
De moeder heeft na mishandeling door de vader in september 2009, waarvoor hij veroordeeld is tot een proeftijd van twee jaar en betaling van een schadevergoeding aan de moeder, met [minderjarige] tot medio 2010 in blijf-van-mijn-lijfhuizen verbleven. [minderjarige] vertoonde blijkens het rapport van de raad van 16 april 2010 na het verbreken van de relatie tussen de ouders signalen van overmatige alertheid, schrikreacties, angsten en een grote mate van waakzaamheid, hetgeen gedragingen zijn die horen bij slachtoffers van huiselijk geweld. In 2010 waren er sterke aanwijzingen dat de vader de moeder tijdens hun relatie niet alleen heeft mishandeld, maar haar ook gedwongen heeft tot prostitutie.
5.5
De vader is -kort weergegeven- bij uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2013 onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en betaling van € 110.000,- schadevergoeding aan de moeder omdat hij zich in de periode van 2 oktober 2000 tot en met 31 december 2006 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, door de moeder te dwingen om in de prostitutie te (blijven) werken en hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengsten van haar prostitutiewerk. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, althans is voornemens tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen. Hoewel de vader alle aantijgingen van mishandeling, bedreigingen en het dwingen van de moeder tot prostitutie ontkent, acht het hof in het licht van de verklaringen van partijen, het onderzoek van de raad, de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek tegen hem en de uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen vooralsnog voldoende aannemelijk dat sprake is geweest van mishandeling, bedreiging en dwang.
5.6 Het hof is, evenals de raad ter mondelinge behandeling, van oordeel dat gezien de ernst van de strafbare feiten die de vader tegen de moeder heeft gepleegd in het verleden, zoals die inmiddels uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren zijn gekomen, redelijkerwijs van de moeder niet gevergd kan worden dat zij het gezag met de vader samen uitoefent. Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft kunnen constateren, heeft de moeder zichtbaar een onverminderd grote angst voor de vader. Die angst zal onherroepelijk zijn weerslag op [minderjarige] hebben indien de moeder in bijzijn van [minderjarige] met de vader wordt geconfronteerd in het kader van de uitoefening van het gezag. Gelet op de ernst van de feiten die blijkens voornoemde veroordeling jegens de moeder door de vader zijn gepleegd, valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Om de communicatie via een derde te laten verlopen, zoals de vader heeft voorgesteld, acht het hof vanwege de ernstig verstoorde relatie tussen de ouders onvoldoende om te voorkomen dat [minderjarige] klem zal raken tussen de ouders bij de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Daarbij komt dat al vanaf september 2009 geen enkel contact mogelijk is gebleken tussen de ouders over [minderjarige] met uitzondering van een enkele brief die door de moeder aan de vader is toegezonden in het kader van voornoemde uitspraak van 17 februari 2010. Contact met de vader werd de moeder afgeraden door de hulpverlenende instanties vanwege ernstige bedreigingen van de vader aan het adres van de moeder. Mede doordat de vader in de wintermaanden doorgaans in Marokko verblijft, is de vader, zo heeft hij ter mondelinge behandeling bij dit hof erkend, niet bereikbaar voor de moeder. Ook hierom is het niet mogelijk dat de ouders beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, dan wel vooraf afspraken kunnen maken over situaties die zich rond [minderjarige] kunnen voordoen.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven.
5.8
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
5 maart 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is op 26 november 2013 gegeven door mrs. M.P. den Hollander,
G. Jonkman en A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, ondertekend door mr. J.H. Lieber.